ECLI:NL:GHAMS:2025:2548

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
23-001907-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging met significante bijdrage aan geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld voor openlijke geweldpleging, waarbij hij op 17 januari 2022 in Uitgeest, samen met anderen, geweld heeft gepleegd tegen een persoon. De verdachte heeft een significante bijdrage geleverd aan het geweld, wat niet als de-escalerend kan worden gekarakteriseerd. Het hof heeft vastgesteld dat de rol van de verdachte kleiner was dan die van de medeverdachte, maar dit was niet relevant voor de bewijsvraag. Het beroep op noodweer is verworpen, omdat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij werd aangevallen. De verdachte is eerder veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarvan 40 voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de straf verlaagd naar 100 uren, waarvan 50 voorwaardelijk, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 3.070,78, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001907-23
datum uitspraak: 23 september 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 21 juni 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-057804-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 september 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij, op of omstreeks 17 januari 2022 te Uitgeest, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten, op/aan de Middelweg, in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij] , door:
- naar de keel van die [benadeelde partij] te grijpen en/of
- die [benadeelde partij] een kopstoot te geven tegen het gezicht en/of
- tegen het lichaam van die [benadeelde partij] te slaan en/of daarbij een fles, in elk geval een voorwerp, vast te houden en/of
- tegen het lichaam van die [benadeelde partij] te schoppen en/of
- een vuistslag in het gezicht van die [benadeelde partij] te geven, ten gevolge waarvan die [benadeelde partij] op de grond viel en/of
- meerdere malen tegen het lichaam van die [benadeelde partij] te slaan en/of te schoppen, terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag
subsidiair
hij, op of omstreeks 17 januari 2022 te Uitgeest, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde partij] heeft mishandeld door:
- naar de keel van die [benadeelde partij] te grijpen en/of
- die [benadeelde partij] een kopstoot te geven tegen het gezicht en/of
- tegen het lichaam van die [benadeelde partij] te slaan en/of daarbij een fles, in elk geval een voorwerp, vast te houden en/of
- tegen het lichaam van die [benadeelde partij] te schoppen en/of
- een vuistslag in het gezicht van die [benadeelde partij] te geven, ten gevolge waarvan die [benadeelde partij] op de grond viel en/of
- meerdere malen tegen het lichaam van die [benadeelde partij] te slaan en/of te schoppen, terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewijsverweer en beroep op noodweer

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde, nu uit het dossier naar haar oordeel voldoende blijkt dat de verdachte samen met anderen geweld heeft gebruikt tegen de aangever.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde. Zij heeft daartoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat geen sprake is geweest van openlijke geweldpleging, aangezien er geen samenwerkingsverband bestond tussen de verdachte en de medeverdachte(n) en hij geen wezenlijke en significante bijdrage aan geweld heeft geleverd. Integendeel, de verdachte wilde de-escalerend optreden en heeft getracht het geweld te beëindigen door de aangever en de medeverdachte van elkaar te scheiden. In het verlengde daarvan heeft de verdediging een beroep op noodweer gedaan. Omdat de aangever naar hem uithaalde, heeft hij deze uit zelfverdediging een vuistslag in het gezicht gegeven. Daarmee was, aldus de verdachte, sprake van noodweer.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de bij de politie afgelegde verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] niet voor het bewijs kan worden gebezigd, voor zover hij bij de politie heeft verklaard dat ‘hij, de verdachte en de aangever gingen vechten’. Immers, deze medeverdachte is bij zijn verhoor door de raadsheer-commissaris nadrukkelijk op die verklaring teruggekomen.
Vanwege de sterke samenhang tussen de beide gevoerde verweren en gelet op – kort gezegd – de wijze van ten laste leggen, zal het hof omwille van de inzichtelijkheid beide verweren op dit punt in het arrest bespreken. Op basis van de bewijsmiddelen zoals die zullen worden opgenomen in de aanvulling op dit arrest in geval er cassatie wordt ingesteld, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de nacht van 17 op 18 januari 2022 liet de aangever zijn hond uit en stuitte hij op een groep van vijf jongens die geluidsoverlast veroorzaakten. Tot dit groepje behoorden de verdachte en de medeverdachte, [medeverdachte] . Er ontstond een verhitte woordenwisseling tussen de aangever en [medeverdachte] , waarbij beiden zich niet onbetuigd hebben gelaten.
Terwijl de aangever wegliep, liep [medeverdachte] hem achterna met een fles in zijn hand. Hij maakte slaande bewegingen met de fles richting de aangever, raakte diens onderrug en nadat de aangever zich omdraaide en hem hierop aansprak zette [medeverdachte] zijn hoofd tegen dat van de aangever waarbij hij een voorwaartse beweging maakte. De aangever gaf [medeverdachte] daarop met een vlakke hand een klap in het gezicht waarna [medeverdachte] de aangever begon te slaan en schoppen. Vervolgens voegden de overige personen die tot de groep van de verdachte behoorden zich bij [medeverdachte] , onder wie de verdachte die als vierde persoon aan kwam rennen. De aangever bewoog zich naar de overkant van de straat, de verdachte en [medeverdachte] gingen achter hem aan. Nadat de verdachte de aangever een harde vuistslag in het gezicht heeft gegeven, viel de aangever op de grond, waar hij nog meerdere malen tegen zijn gezicht, hoofd en lichaam werd geschopt en geslagen.
Het hof overweegt als volgt:
Noodweer
De verdachte heeft verklaard dat hij de aangever heeft geslagen omdat deze een slaande beweging naar hem maakte. Om die reden is sprake van noodweer, aldus de verdediging. De stelling van de verdachte dat de aangever hem sloeg of probeerde te slaan, vindt echter op geen enkele wijze steun in het dossier. Het hof acht het dan ook geenszins aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding doordat de aangever de verdachte zou hebben geslagen of zou hebben geprobeerd te slaan. Het beroep op noodweer wordt reeds daarom verworpen.
Openlijke geweldpleging
Op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat sprake is geweest van openlijke geweldpleging. De verdachte is, nadat [medeverdachte] was begonnen geweld uit te oefenen tegen de aangever, naar de plaats van het incident toe gegaan en heeft zich vervolgens in de geweldshandelingen gemengd door gezamenlijk achter de aangever aan te gaan en hem een harde vuistslag in het gezicht te geven. De aangever is ten gevolge van die klap op de grond gevallen waarna hij (weliswaar niet door de verdachte) is geschopt en geslagen. Met zijn handelen heeft de verdachte een significante bijdrage geleverd aan het openlijk gepleegde geweld. Daarbij merkt het hof op dat de gedragingen van de verdachte – zoals uit het voorgaande al volgt – niet te duiden zijn als de-escalerend, maar als deelnemend aan het geweld. Dat zijn rol daarbij kleiner is geweest van die van [medeverdachte] doet daaraan in het licht van de bewijsvraag niet af, maar is wel een factor van belang bij de straftoemeting. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.
Volledigheidshalve overweegt het hof dat het de verklaring die [medeverdachte] bij de politie heeft afgelegd niet voor het bewijs zal gebruiken, voor zover – kort gezegd – inhoudende dat hij, de verdachte en de aangever hebben gevochten. Om die reden wordt het verweer van de raadsvrouw in zoverre onbesproken gelaten.
Gelet op het voorgaande komt het hof tot navolgende bewezenverklaring en wordt voorts het beroep op noodweer verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 januari 2022 te Uitgeest openlijk, te weten op de Middelweg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij] , door:
- tegen het lichaam van [benadeelde partij] te slaan en daarbij een fles vast te houden en
- tegen het lichaam van [benadeelde partij] te schoppen en
- een vuistslag in het gezicht van [benadeelde partij] te geven, ten gevolge waarvan [benadeelde partij] op de grond viel en
- meerdere malen tegen het lichaam van [benadeelde partij] te slaan en te schoppen, terwijl [benadeelde partij] op de grond lag.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur 120 uren, waarvan 40 voorwaardelijk, met een proeftijd 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Het slachtoffer heeft niet alleen lichamelijke pijn en ongemak ondervonden, maar heeft ook aanzienlijke psychische gevolgen daaraan overgehouden. Dergelijk geweld op de openbare weg veroorzaakt bovendien in zijn algemeenheid gevoelens van onveiligheid en versterkt de maatschappelijke onrust. Dat speelt nog sterker in een geval als het onderhavige, waarin meerdere personen ongewild getuige zijn geweest van het geweld.
Bij de straftoemeting neemt het hof als uitgangspunt de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin voor openlijke geweldpleging met lichamelijk letsel als gevolg een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 150 uren is genoemd. Het hof heeft daarnaast echter acht geslagen op de straf die in het onherroepelijk vonnis aan de medeverdachte is opgelegd (te weten een taakstraf voor de duur 120 uren, waarvan 40 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren). Deze straf ligt lager dan de LOVS-oriëntatiepunten, terwijl het aandeel van de medeverdachte aanzienlijk groter is geweest dan dat van de verdachte. Het hof streeft er uit oogpunt van rechtsgelijkheid naar om gelijke zaken gelijk af te doen. In dit geval zou aansluiting bij de LOVS-oriëntatiepunten betekenen dat de verdachte een hogere straf zou krijgen dan de medeverdachte, ondanks zijn kleinere aandeel. Dat acht het hof niet wenselijk en het hof neemt daarom de in eerste aanleg opgelegde straf als uitgangspunt.
Het hof acht, gelet op het voorgaande, een taakstraf van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Het voorwaardelijke deel dient als stok achter de deur om de verdachte ervan te weerhouden nogmaals een strafbaar feit te plegen.
Redelijke termijn
Het hof overweegt dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden het recht van iedere verdachte is gewaarborgd binnen een redelijke termijn te worden berecht. Het vonnis waarvan beroep is gewezen op 21 juni 2023. Een week later is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van 23 september 2025 uitspraak. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie, is deze periode in hoger beroep overschreden met ongeveer 2,5 maand. Het hof acht een compensatie in de strafmaat op zijn plaats en verhoogt daarom het voorwaardelijke deel van de taakstraf van 40 naar 50 uren.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg € 8.722,00, bestaande uit een bedrag van € 1.222,00 ter compensatie van materiële schade en een bedrag van € 7.500,00 als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.221,46, bestaande uit
€ 721,46 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering toe te wijzen op dezelfde wijze als in eerste aanleg is gedaan.
De verdediging heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak en subsidiair gevraagd de vordering af te wijzen dan wel fors te matigen. Meer precies heeft de verdediging naar voren gebracht dat ten aanzien van het eigen risico niet vastgesteld kan worden dat dit is opgegaan aan de zorgkosten naar aanleiding van het strafbare feit, en dat en niet duidelijk wordt waarop de reiskosten betrekking hebben (het rechtstreekse verband). Daarnaast is slechts een deel van de kosten van de medicatie onderbouwd zodat uitsluitend dit deel kan worden toegewezen. Ten aanzien van de jas kan niet vastgesteld worden hoe oud de jas was en kan dus de waarde niet worden vastgesteld.
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op de beslissing in eerste aanleg, ligt wat betreft de materiële kosten (kennelijk) aan het hof nog de beoordeling van de navolgende kostenposten voor:
Materiële schade
reiskosten
bedrag aan eigen risico
kosten medicatie
tandartskosten
kosten jas
Zoals uit het voorgaande reeds volgt, staat naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte het primair bewezenverklaarde feit heeft begaan. Hij heeft daarmee onrechtmatig gehandeld als bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en is jegens de benadeelde partij gehouden tot vergoeding van de daaruit rechtstreeks voortvloeiende schade, zulks voor zover de wet – in het bijzonder de artikelen 6:106, 6:107 en 6:108 BW – jegens hem een plicht tot schadevergoeding in het leven roept.
Ten aanzien van de reiskosten
Niet kan worden vastgesteld ten behoeve waarvan de kilometers zijn gemaakt of wat het begin- of eindpunt was. Voor de beoordeling is nadere informatie vereist. Om die reden vormt deze schadepost een onevenredige belasting van het strafgeding en wordt de benadeelde in zoverre niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan deze gestelde schade voorleggen aan de burgerlijke rechter.
Ten aanzien van kosten medicatie (c) en de tandartskosten (d)
Gelet op de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de benadeelde partij omtrent het optreden en de omvang van de schade (voor zover onderbouwd), is het hof van oordeel dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde feit. Nu dit deel ook niet is betwist, ligt dit deel van de vordering voor toewijzing gereed. Bij de vaststelling van de omvang zal het hof aansluiting vinden bij de op de rekening genoemde bedragen (in tegenstelling tot de benadeelde partij die de bedragen heeft afgerond). Het bedrag van tandartskosten € 68,51 en kosten medicatie, te weten oogdruppels, € 17,27, totaal € 85,78 zal worden toegewezen. Het overige bedrag aan medische kosten (€ 10,27), dat deels voortkomt uit afronding of niet-onderbouwde posten, wordt afgewezen.
Ten aanzien van het eigen risico (b)
Uit de stukken van het dossier en de toelichting op de vordering door de benadeelde partij volgt dat de benadeelde partij na de mishandeling per ambulance naar het ziekenhuis is gebracht – hetgeen niet is betwist door de verdediging –, alwaar hij op de eerste hulp onderzocht is. Bij die stand van zaken stelt het hof de schade vast op € 385,00 aan eigen risico gelet op bedragen die doorgaans betaald moeten worden voor vervoer in een ambulance alsook onderzoek in het ziekenhuis. Het hof betrekt daarbij ook dat het voorval heeft plaatsgevonden medio januari 2022, dus nog aan het begin van het jaar.
Ten aanzien van de kosten van de jas (e)
Ten gevolge van het bewezenverklaarde feit is de jas van de benadeelde partij kapot gegaan. Door de verdediging is niet betwist dat de jas stuk is gegaan. Ter onderbouwing van de schade heeft de benadeelde partij de nieuwwaarde van de jas opgevoerd. Het is te doen gebruikelijk een afschrijvingswaarde te hanteren. Omdat niet duidelijk is hoe oud de jas was, maar van de jas zich wel foto’s in het dossier bevinden, schat het hof de restwaarde van de jas op € 100,00. Indien de jas meer waard was, is het aan de benadeelde partij daaromtrent meer bewijsstukken aan te leveren. Om die reden vormt het overige deel van deze schadepost een onevenredige belasting van het strafgeding, wordt de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering en kan het overige deel voorgelegd worden aan de burgerlijke rechter.
Immateriële schade
Artikel 6:106 BW bepaalt dat recht op vergoeding van immateriële schade bestaat in geval van (..)
( b) lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze.
De verdachte heeft de benadeelde partij lichamelijk letsel toegebracht en heeft derhalve onrechtmatig gehandeld jegens de benadeelde partij, zodat deze recht heeft op vergoeding van immateriële schade.
Begroting
De omvang van de immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld. Het hof acht, evenals de rechtbank, een bedrag van € 2.500,00 passend. De benadeelde partij is met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht alwaar een hoofdwond is gehecht en kneuzingen aan de rechterhand, ellenboog, sleutelbeen en ribben zijn vastgesteld. Ook ervaart hij klachten aan zijn oog en gebit door het geweld en heeft het incident een grote impact op zijn psychisch welzijn gehad. De benadeelde partij heeft gedurende enige tijd niet kunnen werken. Verder is gelet op:
- de aard en de ernst van de normschending;
- de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd;
- de aantasting van de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij;
- het lichamelijk letsel dat hij heeft opgelopen;
- de schadevergoedingen die in soortgelijke gevallen worden toegekend.
Het hof bepaalt, zoals gevorderd, dat de aan de benadeelde partij toegewezen som wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan. Bij het vaststellen van dat moment zal het hof, voor zover mogelijk, aansluiting zoeken bij de factuurdata van de gemaakte kosten, evenals bij de hierna toe te wijzen overige vergoedingen van materiële schade.
Resumerend
Het hof zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 3.070,78, bestaande uit € 570,78 ter zake materiële schade en € 2.500,00 ter zake immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Het hof is van oordeel dat dit hoofdelijk opgelegd dient te worden, nu sprake is van schade door de daders gezamenlijk is veroorzaakt. Voorts zal het hof ter bevordering van de schadevergoeding aan de benadeelde partij de maatregel van artikel 36f Sr opleggen. De vordering ter zake materiële kosten wordt voor een bedrag van € 10,27 afgewezen en voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard..

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.070,78(drieduizend zeventig euro en achtenzeventig cent) bestaande uit
€ 570,78(vijfhonderdzeventig euro en achtenzeventig cent)
materiëleschade en
€ 2.500,00(tweeduizend vijfhonderd euro)
immateriëleschade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst afde vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 10,27 (tien euro en zevenentwintig cent) aan materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.070,78 (drieduizend zeventig euro en achtenzeventig cent) bestaande uit € 570,78 (vijfhonderdzeventig euro en achtenzeventig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor:
- de
materiëleschade op
o 17 januari 2022 over een bedrag van € 485,00 ter zake van kosten jas en eigen risico
o 19 januari 2022 over een bedrag van € 85,78 ter zake van oogzalf en tandartskosten
- de
immateriëleschade op 17 januari 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.F. Roseval, mr. M.L.M. van der Voet en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 september 2025.
Mr. T. de Bont is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.