5.5Het hof oordeelt als volgt. Uitgangspunt bij het bepalen van de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is de mate van welstand waarin het gezin tijdens de samenleving van partijen heeft geleefd. Het netto besteedbaar inkomen van het gezin vormt bij het bepalen van die welstand een belangrijk aanknopingspunt. Naar het oordeel van het hof is het echter niet reëel om aan de zijde van de man daarbij alleen uit te gaan van zijn NBI in 2019 zoals dat volgt uit zijn belastingaangifte. Het jaar 2019 was in die zin afwijkend dat de man – zo maakt het hof op uit zijn belastingaangiften - juist in dat jaar is begonnen met het zelf exploiteren van restaurant [X] . Het moge zo zijn dat het restaurant in 2019 een resultaat uit gewone bedrijfsvoering had van (negatief) € 17.942,-, maar een verlies met een dergelijke omvang is in de jaren erna nooit meer voorgekomen. Daarbij komt dat het restaurant in dat jaar nog werd geëxploiteerd in de vorm van een vof, en dat de man (zo maakt het hof uit de aangifte IB/VV) slechts de helft van genoemd verlies droeg. Het resultaat uit gewone bedrijfsvoering geeft het volgende beeld:
2019 (vof): (negatief) € 17.942,-
2020: (negatief) € 1.676,- (nog geen uitsplitsing exploitatie [X] en BB1971)
2021: (negatief) € 411,- (nog geen uitsplitsing exploitatie [X] en BB1971)
2022: (positief) € 23.970,- (nog geen uitsplitsing exploitatie [X] en BB 1971)
Daarbij komt dat de man in 2019, evenals de jaren ervoor en erna inkomsten uit loondienst en/of uitkering genoot. Deze bedroegen, zo blijkt uit de overgelegde aangiften IB/VV:
2017: € 22.000,- (inkomsten uit loondienst) en € 4.161,- (Ziektewetuitkering);
2018: € 7.583,- (WW-uitkering) en € 9.726,- Ziektewetuitkering);
2019: € 18.706,- (Ziektewetuitkering);
2020: € 15.914,- (WW-uitkering) en € 2.521,- ((Ziektewetuitkering);
2021: € 14.698,- (WW-uitkering) en € 5.655,- (WW-uitkering);
2022: € 20.020,- (Ziektewetuitkering).
Partijen zijn begin 2020 uit elkaar gegaan. De kinderen waren toen respectievelijk 15, 12 en 7 jaar oud. Hun behoefte is daarmee niet alleen ‘gekleurd’ door de welstand van het gezin in 2019, maar ook van die in de jaren ervóór. Nu verder gesteld noch gebleken is dat het gezin in 2019 lagere gezinsuitgaven had dan de jaren ervóór, gaat het hof bij het bepalen van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen aan de zijde van de man uit van zijn uitkering van € 18.706,- in 2019,- (zoals de man bij zijn verweerschrift in eerste aanleg overigens ook zelf nog heeft gedaan). Het NBI bedraagt dan € 1.559,- per maand. Tussen partijen is niet in geschil dat het NBI van de vrouw in 2019 € 3.857,- per maand bedroeg. Het netto besteedbaar gezinsinkomen in 2019 bedroeg daarmee € 5.416,-
De vrouw heeft nog gesteld dat de man al vanaf oktober 2019 gasten in zijn B&B heeft ontvangen en gedurende drie maanden alle kamers beschikbaar had om te verhuren. Ook met die inkomsten dient volgend de vrouw rekening te worden gehouden. De man heeft daartegenover aangevoerd dat hij de B&B (BB1971) sinds 15 november 2019 exploiteert en dat hij, gelet op de (door de late start in het jaar) minimale inkomsten in 2019 ervoor heeft gekozen de behaalde omzet toe te voegen aan die van [X] . De vrouw heeft haar stelling niet verder onderbouwd, zodat het hof daaraan verder voorbij gaat. In elk geval is niet aannemelijk geworden dat eventuele extra inkomsten uit de B&B zodanig hoog waren dat deze genoemd verlies van € 9.353,- hebben doen omslaan in een positief bedrijfsresultaat, waarmee rekening zou moeten worden gehouden.
Op basis van het voorgaande kan het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de destijds nog drie minderjarige kinderen gezamenlijk worden gesteld op € 1.360,-. Dat is € 453,- per kind. Rekening houdend met de wettelijke indexering bedraagt het eigen aandeel met ingang van 1 januari 2022 € 487,- per kind. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tezamen is dat € 974,-. Per 1 januari 2023 is dat € 504,- per kind. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tezamen is dat € 1.008,-. Per 1 januari 2024 is dat € 535,-per kind. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tezamen is dat € 1.070,-.
Behoefte [jongmeerderjarige]