Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
- memorie van grieven met producties;
- memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, tevens akte houdende wijziging/vermeerdering van eis en verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, tevens houdende een reactie op de wijziging/vermeerdering van eis en verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, met producties;
- een aanvulling op productie 20 van de zijde van [eiser] .
Primair: te verklaren voor recht dat vier van de op 10 augustus 2015 via het account van erflaatster aangekochte Bitcoins met (nader omschreven) ontvangstadres tot de nalatenschap van erflaatster behoren, dat [eiser] deze heeft verbeurd en deze althans de waarde daarvan welke de vier Bitcoins in het economisch verkeer vertegenwoordigen op de datum van verdeling ad momenteel ongeveer € 320.000,-, althans de waarde op de datum van overlijden van erflaatster ad in totaal € 160.000,- toe te delen aan [verweerder] , en [eiser] te veroordelen tot het verlenen van de nodige medewerking aan voornoemde toedeling onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag wanneer [eiser] niet binnen 14 dagen na een schriftelijk verzoek daartoe van [verweerder] haar onvoorwaardelijke medewerking verleent, tot aan het moment waarop [eiser] alsnog de volgens [verweerder] noodzakelijke handeling verricht;
2.Feiten
(…) misschien wil jij voor de transparantie door de bankrekening heenlopen. Dan zal het restbedrag 50/50 naar [eiser] en naar jou gaan, en kan de rekening worden gesloten (…)”.
Ik ga dan ook niet akkoord met jullie voorstel om voor de erfenis een andere bestemming te vinden en betwist dat jullie recht hebben op enig door jullie toegeëigende goederen. De gehele erfenis dient nu te worden bewaard, zodat wij deze later in overleg kunnen verdelen (…)”.
Zoals je weet zal het appartement in [plaats] binnen 1 week na overlijden (2 maart) leeg moeten worden opgeleverd. Hierdoor dient zich de noodzaak aan om voor de aanwezige spullen een andere bestemming te vinden. Indien jij spullen wenst op te slaan sta je hier uiteraard volledig vrij in. Bijgevolg zul je dan zelf verantwoordelijk zijn voor het transport en de opslag hiervan (…)”.
Om dit deel van de nalatenschap veilig te stellen ben ik genoodzaakt om de aanwezige goederen op te halen en op te slaan (…)“.
Van de zaken die u mee naar huis heeft genomen en de zaken die cliënt heeft opgeslagen, zal een lijst moeten worden gemaakt. (…)”.
Overigens heeft uw cliënt de erfenis al lang en breed zuiver aanvaard, omdat hij alle inboedel heeft meegenomen, inclusief de secretaire met administratie. Cliënte heeft alleen een eettafel meegenomen, die notabene haar eigendom was en was uitgeleend aan erflaatster. Voor overige goederen heeft mijn cliënte geen belangstelling, en aangezien uw cliënt de goederen heeft meegenomen, hoeft wat haar betreft geen lijst opgesteld te worden. (…)”.
Mijn cliënte doet geenszins afstand van haar recht op de goederen van de nalatenschap. Mijn cliënte betwist wel door uw cliënt opgestelde lijsten met de verdeling van (de opslag van) de nalatenschap, zo ook die van maart 2020. (…)”.
- Opslagkosten goederen: uit de e-mail van uw cliënt van 07/03/2021 blijkt dat hij voornemens was goederen bij hem thuis op te slaan. Uit de e-mailcorrespondentie tussen uw cliënt en mijn cliënte van 08/03/2021 blijkt dat mijn cliënte geen noodzaak zag om goederen op te slaan, hetgeen door ons herhaaldelijk is onderschreven in correspondentie van juli 2021, en geeft zij aan dat de verantwoordelijkheid voor opslag volledig bij uw cliënt ligt wanneer hij dit wel wenst te doen. Gemaakte opslagkosten, waarvan wij op 21/03/2022 voor het eerst in kennis zijn gesteld door uw cliënt, die eenzijdig zijn besloten door uw cliënt zonder overleg of instemming van mijn cliënte, komen logischerwijs volledig voor de rekening van uw cliënt en kunnen niet aan de nalatenschap worden onttrokken. (…)”.
Uw cliënt heeft samen met zijn vrouw, die geen erfgenaam is, het appartement op eigen houtje leeggehaald en de boedel extern opgeslagen, wederom zonder enig overleg met mijn cliënte.
Op 27 februari jl. heb ik een bespreking gehad met [naam 1] , de zoon van mijn cliënte. Hij verzocht mij zijn belangen te behartigen. Namens hem bericht ik u als volgt. [naam 1] heeft aangegeven dat hij een vordering van € 13.360,23 heeft op de nalatenschap (…). [naam 1] wenst dat die vordering uit het thans nog aanwezige saldo op de ervenrekening aan hem wordt betaald. (…)”.
3.Beoordeling
Uw e-mail besprak ik met cliënte. Zij heeft aangegeven het vonnis van de rechtbank Amsterdam d.d. 26 april jl. te zullen respecteren. (…) De rechtbank heeft in r.o. 5.15 en 5.16 van haar vonnis de verdeling van de nalatenschap vastgesteld. Het staat niet ter discussie dat vanwege deze verdeling uw cliënt in het bezit dient te worden gesteld van het door u genoemde schilderij en de bank.” [eiser] zegt daarmee het vonnis te zullen respecteren en zij geeft aan dat [verweerder] het schilderij en de bank behoort te krijgen. Er staat niets over dat [eiser] nadenkt over hoger beroep of onder protest tot afgifte zal overgaan. [verweerder] heeft dan ook ervan mogen uitgaan dat [eiser] berustte in het vonnis en niet in hoger beroep zou komen, aldus [verweerder] .
het de intentie van erflaatster [was] om deze zaken aan [eiser] te geven”, waarop [eiser] ervoor heeft gekozen “
nadat de schilderijen aan haar waren geschonken deze terug te geven aan moeder zodat zij deze kon laten hangen”, is daarvoor onvoldoende. De grief slaagt dus niet, omdat [eiser] gewoonweg niet voldoende heeft gesteld. Aldus is er ook geen ruimte voor een bewijsopdracht.
alles van […] en mij was en is voor [verweerder] en [eiser] , zijnde gelijke rechten, dus eerlijk verdeeld! Maar na mijn dood!”). De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door [eiser] gestelde schenkingen niet rechtsgeldig zijn, nu niet is voldaan aan het formele vereiste van een (notariële) akte op grond van artikel 7: 177 lid 1 BW, maar dat neemt niet weg dat erflaatster in haar laatste levensfase bij [eiser] (en haar kinderen) verwachtingen zou kunnen hebben gewekt waar het betreft zaken die aan hen zouden toekomen na haar overlijden. Hoe dit ook zij, [verweerder] heeft, nadat [eiser] op 6 maart 2021 roerende zaken uit het appartement van erflaatster had meegenomen, direct bij e-mail van 7 maart 2021 (productie 6 bij inleidende dagvaarding) geprotesteerd en laten weten dat het wegnemen door [eiser] van – met zoveel woorden omschreven - roerende zaken uit het appartement van erflaatster (onder meer 4 schilderijen en een bank) niet door de beugel kon. In diezelfde mail heeft [verweerder] bevestigd dat [eiser] het meenemen van deze roerende zaken meteen op 6 maart 2021 heeft erkend. Ook in rechte, bij de conclusie van antwoord, heeft [eiser] openheid van (meegenomen) zaken gegeven en haar (schenkings-)verweer voorgelegd. Daarmee ontbreekt, zoals de rechtbank heeft overwogen, de voor toepassing van artikel 3: 194 lid 2 BW vereiste opzet tot het ‘verheimelijken’ van deze roerende zaken. De eerste grief faalt in zoverre.