ECLI:NL:GHAMS:2025:2430

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
200.347.507/01 en 200.347.508/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en verdeling van de huwelijksgemeenschap na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de kinderalimentatie voor de minderjarige kinderen [kind 1] en [kind 2] en de verdeling van de huwelijksgemeenschap na de echtscheiding van partijen. De rechtbank Amsterdam had in een eerdere beschikking de kinderalimentatie vastgesteld op € 462,- per maand voor [kind 1] en € 425,- per maand voor [kind 2]. De vrouw is het niet eens met deze beslissing en verzoekt om een hogere bijdrage, terwijl de man verzoekt om een lagere bijdrage. Daarnaast zijn er geschillen over de verdeling van de woningen en de erfenis van de vader van de vrouw. Het hof heeft de door de man te betalen bijdrage voor [kind 2] met ingang van 1 januari 2024 vastgesteld op € 389,- per maand en met ingang van 1 januari 2025 op € 414,- per maand. De bijdrage voor [kind 1] blijft ongewijzigd. Het hof heeft ook beslissingen genomen over de verdeling van de woningen aan de [A-straat] en de [B-straat] en de wijze van verdeling van de erfenis. De vrouw heeft recht op de helft van de netto verhuuropbrengsten van de woning [B-straat] en de man moet de vrouw een bedrag van € 5.270,- betalen aan woonlasten. De beslissing van de rechtbank is in zoverre vernietigd en opnieuw vastgesteld door het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.347.507/01 en 200.347.508/01
zaaknummer rechtbank: C/13/714526 / FA RK 22-1311 (LB/SV) en C13/726441 / FA RK 22-7671 (LB/SV)
beschikking van de meervoudige kamer van 16 september 2025 in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T.C. ten Rouwelaar-Hoogland te Amstelveen,
en
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.E.F. Stol te Hilversum .
Het hof heeft als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] , hierna: [kind 1] , en
- de minderjarige [kind 2] , hierna: [kind 2] .

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de kinderalimentatie voor [kind 1] (15) en [kind 2] (7) en de verdeling van de huwelijksgemeenschap na de echtscheiding.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 31 juli 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de kinderalimentatie bepaald op € 462,- per maand voor [kind 1] en € 425,- per maand voor [kind 2] . Daarnaast heeft de rechtbank beslissingen genomen over de verdeling van onder meer woningen en bankrekeningen van partijen en de erfenis van de vader van de vrouw.
De vrouw is het niet met alle beslissingen over de verdeling eens en vindt dat de man haar geld verschuldigd is in verband met de huuropbrengsten en de vaste lasten die de vrouw heeft betaald. Daarnaast zou de man haar geld moeten terugbetalen, omdat hij bankrekeningen zou hebben leeggehaald. Verder is de vrouw het niet ermee eens dat zij haar aandeel in de erfenis van haar vader moet delen, omdat zij geen aandeel zegt te hebben ontvangen.
De man is het met andere delen van de bestreden beschikking niet eens en wil minder kinderalimentatie betalen. De man wil twee woningen overnemen en wil dat de vrouw meebetaalt aan de woonlasten van één van die woningen, die de man de afgelopen periode heeft betaald. Daarnaast wil de man dat de vrouw de huuropbrengsten van het appartement in Frankrijk met hem deelt.
1.3
Het hof zal de door de man te betalen bijdrage voor [kind 2] met ingang van 1 januari 2024 op € 389,- per maand vaststellen en met ingang van 1 januari 2025 op € 414,- per maand. De bijdrage voor [kind 1] wijzigt niet. Daarnaast zal het hof een andere beslissing nemen over de woningen aan de [A-straat] en de [B-straat] in [plaats A] en moeten partijen over en weer enkele bedragen aan elkaar betalen. Het hof legt hierna uit waarom het tot deze beslissingen komt.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vrouw heeft op 24 oktober 2024 een beroepschrift ingediend.
2.2
De man heeft op 6 januari 2025 een verweerschrift met daarin ook een incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 6 maart 2025 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 14 april 2025 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de man van 18 april 2025 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de man van 23 april 2025 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 25 april 2025 met bijlagen.
2.5
De zitting heeft op 30 april 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
2.6
De griffier heeft de advocaat van de vrouw op 17 april 2025 per e-mail laten weten dat het dossier van de procedure bij de rechtbank alsnog overeenkomstig het procesreglement diende te worden ingediend, onder meer omdat een groot aantal stukken leek te ontbreken. De advocaat van de vrouw heeft daarop een deel van de ontbrekende stukken alsnog overgelegd en heeft toegelicht dat zij en de voormalige advocaat van de vrouw niet over meer stukken beschikken. De voorzitter heeft op de zitting meegedeeld dat het hof niet over het volledige procesdossier van de eerste aanleg beschikt en dat partijen, als zij willen dat het hof een stelling of stuk uit de eerste aanleg bij de beoordeling betrekt, daarnaar specifiek moeten verwijzen, zodat het hof kan nagaan of het over het desbetreffende stuk beschikt.
2.7
Op de zitting is afgesproken dat ieder van partijen nog een aantal stukken zal indienen. In aanvulling daarop heeft het hof na de zitting de man op grond van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevolen om bankafschriften over te leggen. Partijen hadden tot 14 mei 2025 de gelegenheid om die stukken in te dienen en tot 28 mei 2025 de gelegenheid om zich uit te laten over de door de wederpartij ingediende stukken.
De over te leggen stukken van de zijde van de man betroffen:
- jaaropgaven van 2023 en 2024;
- aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2023 en 2024;
- aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2023 en 2024, voor zover reeds beschikbaar;
- bankafschriften van de rekening van de ING-bank met rekeningnummer [rekeningnummer 1] over de periode van 1 januari 2022 tot en met 25 februari 2022.
De over te leggen stukken van de zijde van de vrouw betroffen:
- jaaropgaven van 2023 en 2024;
- aangifte inkomstenbelasting over de jaren 2023 en 2024;
- aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2023 en 2024, voor zover reeds beschikbaar;
- salarisspecificaties over de maanden januari tot en met april 2025.
2.8
Het hof heeft na de zitting de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 7 mei 2025 met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de man van 13 mei 2025 met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de man van 28 mei 2025,
- een bericht van de zijde van de vrouw van 28 mei 2025, met bijlagen, en
- een bericht van de zijde van de man van 28 mei 2025
- een bericht van de zijde van de man van 13 augustus 2025, met een bijlage.
Bij een aantal van die berichten hebben partijen zich ook uitgelaten over kwesties en stukken ingediend waartoe het hof geen gelegenheid heeft gegeven. De man heeft in zijn (tweede) bericht van 28 mei 2025 bezwaar gemaakt tegen de stukken die de vrouw bij haar bericht van 28 mei 2025 heeft overgelegd. Het hof zal de navolgende stukken en standpunten buiten beschouwing laten:
- bericht belastingdienst (brief van 7 mei 2025 van de vrouw);
- stukken met betrekking tot IPAP-verzekering man (brief van 28 mei van de vrouw);
- nieuwe stelling over zorgkorting (brief van 7 mei 2025 van de vrouw);
- nieuwe stelling over huurinkomsten (brief van 28 mei 2025 van de man);
- nieuwe stelling over verdiencapaciteit van de vrouw (brief van 28 mei 2025 van de man).
Voor deze stukken geldt dat het hof tot het overleggen daarvan geen gelegenheid heeft gegeven. Deels betreft het stukken die al eerder in het geding hadden kunnen worden gebracht en, voor zover sprake is van nieuwe stellingen, is het hof van oordeel dat het in strijd met de goede procesorde is om deze pas na de zitting naar voren te brengen. Gesteld noch gebleken is immers dat het niet mogelijk was om deze standpunten eerder in te nemen. Het hof zal die stukken en stellingen daarom buiten beschouwing laten.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2000 te [plaats C] (Marokko) met elkaar gehuwd. De rechtbank heeft op 7 april 2023 de echtscheiding uitgesproken. Het huwelijk van partijen is op 25 mei 2023 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [kind 3] , geboren [in] 2002 te [plaats A]
,
- [kind 4] , geboren [in] 2005 te [plaats A]
,
- [kind 1] , geboren [in] 2009 te [plaats A] , en
- [kind 2] , geboren [in] 2017 te [plaats A] .
3.3
De minderjarige kinderen ( [kind 1] en [kind 2] , hierna ook: de kinderen) hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder. De moeder en de kinderen wonen aan de [A-straat] te [plaats A] (hierna ook: de woning [A-straat] ).
3.4
Partijen zijn naast de woning aan de [A-straat] ook eigenaar van een woning aan de [B-straat] te [plaats A] (hierna ook: de woning [B-straat] ) en van een woning in ( [plaats D] ) Frankrijk (hierna: de woning in Frankrijk).
3.5
De rechtbank heeft geen zorgregeling vastgelegd tussen de man en [kind 1] . De rechtbank heeft bij beschikking die als dagtekening zowel 7 april 2023 als 19 april 2023 vermeldt een zorgregeling tussen de man en [kind 2] bepaald waarbij [kind 2] wekelijk woensdag uit school tot 20.00 uur en eenmaal per twee weken van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de man verblijft.
3.6
De rechtbank heeft [in] 2022 bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de man met ingang van 19 maart 2022 € 602,- per maand zal betalen aan de vrouw als kinderalimentatie voor [kind 3] , [kind 4] , [kind 1] en [kind 2] .

4.De omvang van het hoger beroep

Bestreden beschikking
4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang:
- bepaald dat de man aan de vrouw als
kinderalimentatiemet ingang van de datum van indiening van de echtscheidingsbeschikking € 462,- per maand voor [kind 1] en € 425,- per maand voor [kind 2] moet betalen;
- bepaald dat de
woning [A-straat]dient te worden verkocht en geleverd aan een derde;
- de wijze van verdeling gelast van de
woning [B-straat] , waarbij onder andere is bepaald:
* […] partijen geven binnen 14 dagen na [de keuze voor de makelaar] aan deze makelaar de
opdracht om de woning te taxeren tegen de actuele waarde;
* de vrouw krijgt gedurende drie maanden nadat het taxatierapport is opgemaakt de gelegenheid om de man schriftelijk en met bewijsstukken onderbouwd te berichten of de vrouw de woning kan overnemen tegen de taxatiewaarde ervan […];
* indien de vrouw de woning kan overnemen onder de door de rechtbank bepaalde voorwaarden dient de levering van de woning aan de vrouw plaats te vinden binnen één maand, nadat de vrouw de man binnen de termijn van drie maanden na het opmaken van het taxatierapport schriftelijk heeft bericht dat de vrouw de woning kan overnemen;
* voor het geval toedeling niet binnen vier maanden na de taxatie zal zijn gerealiseerd of
(anderszins) niet aan een voorwaarde voor toedeling is voldaan, krijgt de man gedurende drie maanden nadat de vrouw heeft laten weten niet in staat te zijn de woning toegedeeld te krijgen de gelegenheid om de vrouw schriftelijk en met bewijsstukken onderbouwd te berichten of de man de woning kan overnemen tegen de taxatiewaarde ervan;
* indien de man de woning kan overnemen onder de door de rechtbank bepaalde voorwaarden dient de levering van de woning aan de man plaats te vinden binnen één maand, nadat de man de vrouw binnen de termijn van drie maanden schriftelijk heeft bericht dat de man de woning kan overnemen;
* indien binnen of na verloop van deze periode blijkt dat de man de woning ook niet kan overnemen dan wel deze niet is geleverd aan de man, dient de woning te worden verkocht en geleverd aan een derde;
- de wijze van verdeling van
de woning in Frankrijkgelast, waarbij onder andere is bepaald:
* de woning dient te worden verkocht en geleverd aan een derde;
* partijen dienen daarvoor een makelaar te kiezen die de verkoop zal begeleiden. Als partijen het niet eens worden over de keuze van een makelaar, dan moet de vrouw binnen één week na afgifte van deze beschikking schriftelijk drie makelaars voorstellen aan de man. Uit die drie makelaars moet de man binnen één week er schriftelijk één kiezen. Als de vrouw niet drie makelaars noemt binnen de genoemde termijn, dan is het aan de man om een makelaar te kiezen. Als omgekeerd de man niet binnen de genoemde termijn een keuze uit de drie genoemde makelaars maakt. dan is de vrouw gerechtigd om zelf een van die makelaars te kiezen;
* partijen zullen dan uiterlijk binnen 14 dagen na de hiervoor genoemde keuze, gezamenlijk opdracht tot verkoop geven aan de gekozen makelaar;
- de wijze van verdeling gelast van de
bankrekeningen, inhoudende dat ieder van partijen de op zijn of haar naam staande bankrekeningen krijgt toegedeeld, onder de verplichting de helft van het saldo op 25 februari 2022 aan de ander te vergoeden en waarbij, voor zover er nog geen saldo op de peildatum bekend was, partijen over en weer binnen twee weken na deze beschikking elkaar een afschrift ter beschikking stellen van het saldo op 25 februari 2022;
- bepaald dat de bankrekeningen op beider naam worden opgeheven waarbij het saldo bij helfte wordt verdeeld;
- de wijze van verdeling gelast van het aandeel van de vrouw in de
erfenis van haar vader, inhoudende dat de vrouw de man binnen 14 dagen na deze beschikking inzage moet geven in de hoogte van haar aandeel en dat zij de helft van haar aandeel aan de man moet vergoeden.
De rechtbank heeft specifieke beslissingen genomen over de wijze waarop de woningen moeten worden verkocht aan een derde of toegedeeld aan een van de partijen (zogeheten spoorboekjes), waarvan hierboven alleen de meest relevante delen zijn overgenomen.
Principaal hoger beroep
4.2
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
( a) te bepalen dat de man binnen 14 dagen na de in deze te wijzen beschikking aan de vrouw zal voldoen een bedrag van € 15.838,29, althans een zodanig bedrag als het hof vermeent te behoren;
( b) te bepalen dat de man binnen 14 dagen na de in deze te wijzen beschikking de vaste lasten van de woning aan de [A-straat] , zijnde een bedrag van € 12.648, - aan de vrouw dient te voldoen;
( c) te bepalen dat de man binnen 14 dagen na de in deze te wijzen beschikking de helft van de huuropbrengsten van de gezamenlijke woning aan de [B-straat] met de vrouw moet verdelen, tot en met 23 mei 2023, berekend op een bedrag van € 2.835,-;
( d) te bepalen dat het verzoek van de man tot verdeling van de erfenis van de vrouw alsnog
wordt afgewezen;
( e) te bepalen dat de man binnen 14 dagen na de in deze te wijzen beschikking aan de vrouw zal voldoen een bedrag van € 8.500,-, althans een zodanig bedrag als het hof vermeent
te behoren;
( f) te bepalen dat de man binnen 14 dagen na de in deze te wijzen beschikking aan de vrouw zal voldoen een bedrag van € 30.036,88, althans een zodanig bedrag als het hof vermeent te behoren;
dan wel te bepalen dat het hiervoor gevraagde zal worden verrekend bij de verdeling van de
overwaarde van verkoop van de woning aan [A-straat] te [plaats A] ,
alsmede de te nemen beslissing uitvoerbaar bij voorraad te bepalen.
4.3
De man verzoekt in principaal hoger beroep de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep, althans om die verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking voor onderdeel 3.6.1, 3.6.4 t/m 3.6.8, 3.7 tot en met 3.19 te bekrachtigen.
Incidenteel hoger beroep
4.4
De man verzoekt in incidenteel hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
I. te bepalen dat de man met ingang van mei 2023 € 59,- per maand moet betalen aan de vrouw als kinderalimentatie voor [kind 1] en € 8,- per maand moet betalen als kinderalimentatie voor [kind 2] , althans een bedrag als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
II. te bepalen dat de man gedurende vier maanden na de in deze te wijzen beschikking de gelegenheid krijgt om de woning [A-straat] over te nemen tegen een waarde van € 700.000,-, waarbij:
a. de man de op de woning rustende hypothecaire geldleningen bij de hypotheekverstrekker geheel voor zijn rekening zal nemen en als eigen schuld zal voldoen en de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire geldleningen;
b. de man de helft van de overwaarde van de woning, bestaande uit de taxatiewaarde, na aftrek van de hypothecaire schuld(en) op het moment van de notariële overdracht, aan de vrouw zal vergoeden;
c. de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan de notariële overdracht van de woning, alsmede alle handelingen die noodzakelijk zijn voor de overname van de woning door de man, zulks met bepaling dat indien de vrouw haar medewerking daaraan niet verleent de in deze te wijzen beschikking in de plaats zal treden van de benodigde medewerking van de vrouw bij deze rechtshandeling;
d. de kosten voor het notariële transport van de woning komen voor rekening van beide
partijen.
dan wel te bepalen dat, indien en voor zover de man niet in de gelegenheid is de woning
over te nemen, de vrouw haar medewerking zal verlenen aan het geven van de opdracht
aan een door de man aan te wijzen makelaar, haar medewerking zal verlenen aan het
geven van de opdracht tot bemiddeling bij verkoop van de woning [A-straat] , met bepaling dat:
a. partijen gebonden zijn aan de door de makelaar te bepalen vraagprijs en laatprijs;
b. te bepalen dat de vrouw dient mee te werken aan een spoedige verkoop en levering van de woning, waarbij de vrouw uiterlijk bij de overdracht de woning zal verlaten, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of gedeelte daarvan dat de vrouw in gebreke blijft hieraan te voldoen;
c. partijen door de makelaar aan hen in rekening te brengen courtage en kosten gezamenlijk dragen, ieder voor helft;
d. de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan het laten maken van foto’s, plaatsing van advertenties ten behoeve van de verkoop, alsmede een ‘open huis’, te zorgen dat de woning schoon en opgeruimd is en de makelaar en potentiële kopers toegang te verschaffen voor bezichtigingen en verder de overige handelingen die de makelaar noodzakelijk zal achten voor een spoedige verkoop en overdracht van de woning, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of gedeelte daarvan dat de vrouw in gebreke blijft hieraan te voldoen;
e. de vrouw dient mee te werken aan de verkoop en eigendomsoverdracht van genoemde woning door op de door bedoelde makelaar genoemde datum, tijdstip, en plaats de gestelde overeenkomst betreffende de verkoop van voornoemde woning te ondertekenen, zulks met bepaling dat indien de vrouw haar medewerking daaraan niet verleent de in deze te wijzen beschikking in de plaats zal treden van de benodigde medewerking van de vrouw bij deze rechtshandeling;
III. Te bepalen dat de man gedurende vier maanden na de in deze te wijzen beschikking de gelegenheid krijgt om de woning [B-straat] over te nemen tegen een waarde van € 365.000,-, waarbij:
a. de man de op de woning rustende hypothecaire geldleningen bij de hypotheekverstrekker geheel voor zijn rekening zal nemen en als eigen schuld zal voldoen en de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire geldleningen;
b. de man de helft van de overwaarde van de woning, bestaande uit de taxatiewaarde, na aftrek van de hypothecaire schuld(en) op het moment van de notariële overdracht, aan de vrouw zal vergoeden;
c. de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan de notariële overdracht van de woning, alsmede alle handelingen die noodzakelijk zijn voor de overname van de woning door de man, zulks met bepaling dat indien de vrouw haar medewerking daaraan niet verleent de in deze te wijzen beschikking in de plaats zal treden van de benodigde medewerking van de vrouw bij deze rechtshandeling;
d. de kosten voor het notariële transport van de woning komen voor rekening van beide partijen.
dan wel te bepalen dat, indien en voor zover de man niet in de gelegenheid is de woning over te nemen, de vrouw haar medewerking zal verlenen aan het geven van de opdracht aan een door de man aan te wijzen makelaar, haar medewerking zal verlenen aan het geven van de opdracht tot bemiddeling bij verkoop van de woning [B-straat] , met bepaling dat:
a. partijen gebonden zijn aan de door de makelaar te bepalen vraagprijs en laatprijs;
b. te bepalen dat de vrouw dient mee te werken aan een spoedige verkoop en levering van de woning, waarbij de vrouw uiterlijk bij de overdracht de woning zal verlaten, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of gedeelte daarvan dat de vrouw in gebreke blijft hieraan te voldoen;
c. partijen door de makelaar aan hen in rekening te brengen courtage en kosten gezamenlijk dragen, ieder voor helft;
d. de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan het laten maken van foto’s, plaatsing van advertenties ten behoeve van de verkoop, alsmede een ‘open huis’, te zorgen dat de woning schoon en opgeruimd is en de makelaar en potentiële kopers toegang te verschaffen voor bezichtigingen en verder de overige handelingen die de makelaar noodzakelijk zal achten voor een spoedige verkoop en overdracht van de woning, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of gedeelte daarvan dat de vrouw in gebreke blijft hieraan te voldoen;
e. de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan de verkoop en eigendomsoverdracht van genoemde woning door op de door bedoelde makelaar genoemde datum, tijdstip, en plaats de gestelde overeenkomst betreffende de verkoop van voornoemde woning te ondertekenen, zulks met bepaling dat indien de vrouw haar medewerking daaraan niet verleent de in deze te wijzen beschikking in de plaats zal treden van de benodigde medewerking van de vrouw bij deze rechtshandeling;
IV. te bepalen dat de vrouw binnen 14 dagen na de in deze te wijzen beschikking de helft van de huuropbrengsten uit het appartement in Frankrijk met de man dient te verdelen tot en met december 2024 berekend op € 4.330,49;
V. te bepalen dat de vrouw binnen 14 dagen na de in deze te wijzen beschikking de helft van de lasten ten aanzien van de woning [B-straat] aan de man dient te voldoen, over de periode juni 2023 tot en met december 2024 berekend op € 7.385,36;
VI. te bepalen dat partijen ten aanzien van de verkoop van de woning in Frankrijk de opdracht tot verkoop aan de volgende makelaar geven: [naam 1] ;
4.5
De vrouw heeft verweer gevoerd en heeft verzocht te bepalen dat de grieven van de man falen. Daarnaast verzoekt zij in incidenteel hoger beroep te bepalen:
1. dat de man een bijdrage verschuldigd blijft per 25 februari 2022 van € 887,-, te vermeerderen per 1 januari 2025 met 6,5% tot een bedrag van € 944,66, dan wel per 7 april 2023, zijnde de datum waarop de echtscheiding is uitgesproken, respectievelijk € 602,- (2022), € 622,47 (2023), € 661,06 (2024), en € 887,00 (volgens beschikking d.d. 31 juli 2024), te vermeerderen met de wettelijke indexering vanaf 2025 met 6,5% tot € 944,66;
2. dat de woning [A-straat] door de man kan worden overgenomen voor een bedrag van € 750.000,-, dan wel dat de betreffende woning aan een derde zal worden verkocht, waarbij de netto-opbrengst onder aftrek van de kosten (w.o. hypothecaire aflossing/kosten notariële akte) tussen beide voormalige echtelieden bij helfte zal worden verdeeld;
3. dat de vrouw in de gelegenheid zal worden gesteld om, na afwikkeling van de volledige financiële verdeling van de gemeenschap van goederen tussen partijen, de woning [B-straat] , leeg en ontruimd, van de man over te nemen voor een bedrag van € 365.000,-, waarbij de hiervoor te maken kosten bij helfte tussen partijen worden verdeeld en de vrouw de helft van de overwaarde, na aftrek van de hypotheek, aan de man zal vergoeden;
4. dat de man met betrekking tot het appartement in Frankrijk aan de vrouw zal voldoen een bedrag ad € 21.640,-, alsmede zal voldoen de helft van de betaalde bedragen voor de renovatie van voormeld appartement, zijnde € 6.618,43/2= € 3.309,22, derhalve in totaal € 24.949,22;
5. dat de opbrengsten minus de lasten van de verhuurde woning [B-straat] bij helfte tussen partijen zullen worden verdeeld, te weten een bedrag ad € 20.057,32, zoals berekend onder punt 2.e. van het verweerschrift van de vrouw, alsmede de man te bevelen om de huurpenningen vanaf 1 januari 2025 tot aan de datum waarop de huurovereenkomst zal zijn beëindigd en er geen nieuwe huurders meer in het pand woonachtig zullen zijn, te verrekenen met de vrouw onder aftrek van de vaste lasten.
De man zal hiertoe aan de vrouw een uitgebreid overzicht met bewijsstukken overleggen;
6. dat makelaar [naam 2] de opdracht zal verkrijgen tot verkoop van het appartement van partijen in Frankrijk, waarbij de man zal worden bevolen om diens medewerking te verlenen aan alle rechtshandelingen welke benodigd zijn voor deze verkoop, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of gedeelte daarvan dat de man in gebreke blijft hieraan te voldoen, alsmede dat partijen door de makelaar aan hen in rekening te brengen courtage en kosten gezamenlijk zullen dragen, ieder voor de helft.
Bij weigering van de medewerking of verzuim van de man om zijn medewerking te verlenen, zal deze beschikking in de plaats treden van de medewerking van de man. Na verkoop zal de opbrengst, eventueel onder aftrek van de onder punt 4 van het petitum [genoemde bedragen], tussen partijen bij helfte worden verdeeld.
4.6
De vrouw heeft in het bericht van 14 april 2025 verzocht:
- het in het verweerschrift genoemde bedrag voor renovatie te verhogen met € 980,-;
- van de door de man in 2015 aangekochte grond in Marokko het aandeel van de vrouw in geld vast te stellen gedurende drie jaren vanaf 2022 tot de datum van daadwerkelijke voldoening van de haar aandeel in de boedelverdeling.
De vrouw heeft daarnaast betoogd dat zij een vordering heeft op de man van € 5.770,- in verband met grond in [plaats E] .
4.7
De man heeft bezwaar gemaakt tegen de verzoeken die de vrouw in het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep onder 2, 3, 4, 5 en 6 heeft gedaan en de verzoeken in het bericht van 14 april 2025, omdat deze volgens hem in strijd zijn met de tweeconclusieregel. De vrouw heeft op de zitting op het bezwaar gereageerd.
Het hof zal het verzoek in incidenteel hoger beroep onder 4 (ten aanzien van het appartement in Frankrijk), inclusief de aanvulling op dit verzoek gedaan in het bericht van 14 april 2025, en het verzoek in incidenteel hoger beroep onder 6 (ten aanzien van de makelaar in Frankrijk) buiten beschouwing laten vanwege strijd met de tweeconclusieregel.
Het verzoek van de vrouw in het bericht van 14 april 2025 met betrekking tot grond in Marokko is geen nieuw verzoek, maar de herhaling van een verzoek van de vrouw in eerste aanleg dat reeds is toegewezen in de bestreden beschikking. De vrouw heeft dan ook al een executoriale titel die zij ten uitvoer kan leggen. Voor zover zij alsnog een verdeling vraagt van de opbrengst van gewassen die op deze grond zijn geteeld, is sprake van een nieuw verzoek dat in strijd met de tweeconclusieregel is en zal het hof dit verzoek buiten beschouwing laten. Wat betreft de grond in [plaats E] is ter zitting in hoger beroep gebleken dat dit dezelfde grond is als de grond in [plaats F] waarover de rechtbank in de bestreden beschikking een beslissing heeft genomen. Daargelaten dat het verzoek te laat is gedaan, is het hof van oordeel dat partijen de beslissing die de rechtbank heeft genomen (inclusief het daarin opgenomen “spoorboekje”), dienen te volgen.
Het hof acht de overige verzoeken waartegen bezwaar is gemaakt, toelaatbaar. Het verzoek van de vrouw in incidenteel hoger beroep onder 2 (ten aanzien van de woning [A-straat] ) beschouwt het hof als verweer tegen het verzoek om overname ten aanzien van de waarde. Het verzoek van de vrouw in incidenteel hoger beroep onder 3 (met betrekking tot de woning [B-straat] ) is in lijn met de beslissing van de rechtbank dat de vrouw als eerste de kans krijgt om die woning over te nemen en beschouwt het hof daarom als verweer tegen het verzoek van de man om die woning over te nemen. Het hof heeft deze beslissingen op het bezwaar van de man op de zitting aan partijen meegedeeld.
4.6
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Verdeling
Woningen [B-straat] en [A-straat] (grieven 3 en 4 van de man)
Standpunten van partijen
5.1
De man wil beide woningen overnemen. Nadat de rechtbank had bepaald dat de woning [A-straat] moest worden verkocht aan een derde, is opdracht gegeven tot verkoop. Dat proces liep echter steeds stroef vanwege inmenging door de vrouw en in december 2024 heeft de vrouw de woning uit de verkoop gehaald. De man is inmiddels bereid de woning over te nemen tegen de getaxeerde waarde van € 700.000,-. De rechtbank had daarnaast beslist dat de vrouw in de gelegenheid zou worden gesteld om de woning [B-straat] binnen drie maanden over te nemen. De woning is op 30 augustus 2024 getaxeerd, maar de vrouw heeft vervolgens niet met stukken onderbouwd dat zij de woning kon overnemen en evenmin ervoor zorg gedragen dat de woning aan haar geleverd werd. De man kan en wil de woning wel overnemen tegen de getaxeerde waarde van € 365.000,-, en uit een bericht van zijn financieel adviseur blijkt dat dit mogelijk is. De man wil beide woningen overnemen zodat hij de woningen daarna alsnog kan verkopen aan een derde zonder dat de vrouw het verkoopproces kan frustreren. De man is niet van plan in een van beide huizen te gaan wonen.
5.2
De vrouw heeft op zichzelf geen bezwaar tegen overname van de woning [A-straat] door de man, maar wil dat de man deze tegen een waarde van € 730.000,- overneemt. De vrouw wil de woning [B-straat] overnemen om daarin te gaan wonen. De vrouw is daartoe in staat zodra de volledige financiële afwikkeling tussen partijen is geregeld.
Beoordeling door het hof
5.3
Het hof is van oordeel dat de vrouw een groter belang dan de man heeft om de woning [B-straat] toegedeeld te krijgen. Zij beschikt niet over een andere woning en wil met de minderjarige kinderen, die hun hoofdverblijfplaats bij haar hebben, in die woning gaan wonen. De man wil de woning slechts overnemen om deze vervolgens te verkopen aan een derde. Het bezwaar van de man tegen overname door de vrouw is dat zij niet tijdig heeft aangetoond dat zij financieel in staat is om de woning over te nemen. Uit de overgelegde stukken kan het hof niet opmaken dat het aan de vrouw te wijten is dat de toedeling van de woning aan haar niet eerder heeft plaatsgevonden. Om voor het hof niet duidelijke redenen is het niet gelukt een conceptakte van verdeling op te stellen die nodig was voor de hypotheekaanvraag. Na verdeling van de woning [A-straat] en na ontvangst van andere bedragen die de vrouw op basis van de afwikkeling van de echtscheiding van de man te vorderen heeft, moet zij naar het oordeel van het hof echter in staat geacht worden om de woning [B-straat] tegen de getaxeerde waarde over te nemen. Het hof zal die woning daarom aan de vrouw toedelen. Mocht de vrouw onverwachts toch niet in staat zijn de woning over te nemen, dan wordt de man in de gelegenheid gesteld de woning over te nemen.
5.4
Hoewel de vrouw op zichzelf geen bezwaar heeft tegen overname van de woning [A-straat] door de man, zijn partijen het niet eens over de waarde waartegen die woning overgenomen kan worden. Volgens de vrouw kan de woning meer opbrengen dan de getaxeerde waarde. Omdat de man van plan is de woning na overname alsnog te verkopen aan een derde, ziet het hof geen reden om af te wijken van de beslissing van de rechtbank dat de woning [A-straat] direct aan een derde wordt verkocht. Het hof begrijpt uit wat de man op de zitting naar voren heeft gebracht dat hij de uitkomst bij de rechtbank – dat de woning [A-straat] aan een derde wordt verkocht en de woning [B-straat] aan de vrouw wordt toegedeeld – op zichzelf acceptabel vindt, maar gefrustreerd is door het feit dat de uitvoering daarvan spaak is gelopen. Partijen geven elkaar de schuld daarvan. Duidelijk is dat partijen in een impasse zijn geraakt. De man heeft geen vertrouwen in een afwikkeling waarbij de vrouw na verkoop van de woning [A-straat] aan een derde in de gelegenheid wordt gesteld om de woning [B-straat] over te nemen, omdat de vrouw de woning [A-straat] uit de verkoop heeft gehaald. De vrouw heeft de verkoop van de woning [A-straat] stop gezet, omdat de woning [B-straat] nog door de man verhuurd wordt aan een derde. De vrouw en de minderjarige kinderen zouden daardoor na verkoop van de woning [A-straat] (waar zij op dit moment wonen) nergens terecht kunnen.
Het hof overweegt dat deze impasse kan worden doorbroken wanneer eerst de huurovereenkomst met degenen die de woning [B-straat] huren, wordt opgezegd. De vrouw kan vervolgens naar de woning [B-straat] verhuizen. Vanaf het moment dat de woning [B-straat] beschikbaar is voor bewoning door de vrouw en de minderjarige kinderen zal vrouw alle lasten van de woning [B-straat] moeten dragen. De woning [A-straat] kan vervolgens worden verkocht aan een derde. Daarna kan de vrouw, mede uit de opbrengst van de woning [A-straat] en gelijktijdig met de verrekening van de overige over en weer te vorderen bedragen, de woning [B-straat] tegen de getaxeerde waarde van € 365.000,-, overnemen. Het hof zal deze gang van zaken in een zogeheten spoorboekje in zijn beslissing opnemen.
Vaste lasten woning [A-straat] (grief B vrouw)
Standpunten van partijen
5.5
De vrouw wil dat de man € 12.648,- betaalt aan woonlasten voor de woning [A-straat] over de periode van juli 2022 tot mei 2023. In de voorlopige voorzieningenprocedure is bepaald dat de man die woonlasten moest voldoen en bij de berekening van de alimentatie in die procedure is daarmee rekening gehouden. Vanaf juli 2022 heeft de man die lasten echter niet meer voldaan.
5.6
De man betwist dat de man op basis van de voorlopige voorziening gehouden was de vaste lasten van de woning [A-straat] over genoemde periode te voldoen. De vrouw heeft het bedrag van € 12.648,- bovendien niet onderbouwd en geen overzicht van kosten overgelegd. De dochter van partijen betaalt een deel van de lasten en de vrouw betaalt slechts € 285,- per maand aan hypotheekkosten voor deze woning. Als de man al woonlasten moet voldoen, zou dat daarom beperkt moeten blijven tot € 2.850,- (tien maanden lang € 285,- per maand).
Beoordeling door het hof
5.7
In de beslissing houdende voorlopige voorzieningen van de rechtbank van 19 maart 2022 is opgenomen dat bij de berekening van de alimentatie aan de zijde van de man rekening wordt gehouden met een bedrag van € 527,- per maand aan kosten voor de echtelijke woning waarvan de man heeft toegezegd deze te voldoen, met de bepaling dat deze bijdrage aan de vrouw door de man niet zal worden verrekend als partijen over gaan tot het verdelen van hun huwelijksgoederengemeenschap. Op basis van die toezegging, waarop de rechtbank haar beslissing mede heeft gebaseerd, was de man gehouden om € 527,- per maand bij te dragen tot de dag van de echtscheiding (25 mei 2023). De man heeft erkend dat hij op enig moment in 2022 is gestopt met het betalen van deze lasten. Het verzoek van de vrouw om vergoeding van haar woonlasten in de periode van juli 2022 tot mei 2023 wordt daarom toegewezen tot een bedrag van € 527,- per maand, dat wil zeggen € 5.270,- in totaal. Het hogere bedrag dat de vrouw heeft verzocht, heeft zij niet nader onderbouwd. Voor zover zij daarbij ook alle gebruikerslasten in aanmerking heeft genomen, overweegt het hof dat de man niet gehouden was om ook die lasten te betalen.
Huuropbrengsten en lasten woning [B-straat] (grief C vrouw en grief 6 man)
Standpunten van partijen
5.8
De vrouw wil dat de man de helft van de verhuuropbrengsten van de woning [B-straat] vanaf juni 2023 (dus de maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking) met haar deelt. De man acht het redelijk dat de verhuuropbrengsten aan hem toekomen, aangezien hij de lasten van de woning [B-straat] betaalt en die lasten gedekt worden door de verhuuropbrengst.
Beoordeling door het hof
5.9
De woning [B-straat] is tot het moment van feitelijke verdeling gezamenlijk eigendom. De vrouw is daarom gerechtigd tot de helft van de netto verhuuropbrengst. Die netto verhuuropbrengst – de huurprijs minus de lasten die voor de woning worden voldaan – is door de man in het verweerschrift becijferd op € 1.115,36 per maand. De vrouw heeft die hoogte niet gemotiveerd betwist. De man heeft op de zitting gemeld dat hij naast de in het verweerschrift vermelde lasten nog andere lasten moet betalen voor de woning [B-straat] , zoals gemeentelijke belastingen of naheffing van de VVE wegens tekorten. De man heeft daarbij echter geen bedragen genoemd en evenmin die lasten met stukken onderbouwd. Het hof gaat daarom uit van een netto verhuuropbrengst van € 1.115,36 per maand. Niet in geschil is dat de man de huurpenningen ontvangt, maar ook de lasten van de woning betaalt. De man dient de helft van de netto verhuuropbrengst, € 557,68 per maand, te voldoen aan de vrouw vanaf 1 juni 2023 tot aan het moment dat de verhuur van de woning [B-straat] eindigt.
Bankrekening Marokko (grief A vrouw)
Standpunten van partijen
5.1
Volgens de vrouw hadden partijen in Marokko een gezamenlijke rekening bij de Banque Populaire. Het is de vrouw ter ore gekomen dat die rekening een week voor het echtscheidingsverzoek door de man is leeggehaald. De vrouw wil dat de man opgave doet van de stand van de rekening vanaf 13 april 2006 tot en met 25 februari 2022. Als de man dat niet doet, moet worden uitgegaan van het saldo per 13 april 2006, omgerekend € 15.838,29. De vrouw verzoekt te bepalen de man de helft van dit bedrag aan haar moet voldoen.
5.11
De man betwist dat de bankrekening nog bestaat. Deze is in de periode tussen 2006 en 2010 opgeheven.
Beoordeling door het hof
5.12
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar verzoek slechts een bankafschrift uit 2006 van de bankrekening overgelegd. Tegenover de betwisting van de man heeft de vrouw niet onderbouwd dat de bankrekening op de peildatum (of kort daarvoor) nog bestond. Het hof wijst dit verzoek van de vrouw daarom af.
Erfenis van de vader van de vrouw (grief D vrouw)
Standpunten van partijen
5.13
De vrouw kan zich niet vinden in de beslissing van de rechtbank dat zij de erfenis van haar vader moet delen met de man. De moeder van de vrouw leeft nog en is dus niet gehouden die erfenis met de kinderen te verdelen. De vrouw verzoekt de man te veroordelen tot het leveren van bewijs van het bestaan en de uitkering van de erfenis van de vader van de vrouw aan de vrouw. Als de man bij zijn verzoek blijft, maakt de vrouw aanspraak op de goederen en/of het onroerend goed dat de man na het overlijden van zijn opa heeft ontvangen in 2021 en die niet in de verdeling zijn meegenomen.
5.14
De man stelt dat de vrouw geen inzicht heeft gegeven in wat er met de erfenis van haar vader is gebeurd. De echtgenote erft naar Marokkaans erfrecht een achtste deel, zodat het argument dat de moeder van de vrouw nog leeft en de erfenis daarom nog niet is verdeeld, geen stand houdt. De man heeft betwist dat hij in 2021 een aandeel in de erfenis van zijn overleden opa heeft ontvangen.
Beoordeling door het hof
5.15
Op de (afwikkeling van de) erfenis van de vader van de vrouw is het Marokkaanse recht van toepassing. Naar Marokkaans erfrecht (zoals geregeld in Boek 6 van de Mudawwana) erft in beginsel de echtgenote een achtste deel van de erfenis indien er ervende nakomelingen van de overledene zijn, en is het erfdeel van een dochter de helft van dat van een zoon. Hetgeen de vrouw heeft gesteld is onvoldoende om aan te nemen dat zij nog geen aanspraak kan maken op haar aandeel in de erfenis van haar vader of dat zij dat aandeel om een andere reden niet met de man hoeft te delen. Haar aandeel is tot de huwelijksgemeenschap gaan behoren. Het hof zal de beslissing van de rechtbank op dit punt bekrachtigen. Dat betekent dat de vrouw aan de man inzage moet geven in de afwikkeling van de erfenis van haar vader en dat de man de helft van haar aandeel in de erfenis toekomt.
5.16
De vrouw heeft geheel niet onderbouwd dat de man naar aanleiding van het overlijden van zijn opa goederen en/of onroerend goed heeft ontvangen, die in de huwelijksgemeenschap vallen en die niet reeds in de verdeling zijn betrokken. Voor zover de vrouw een hierop betrekking hebbend verzoek heeft gedaan, wijst het hof dat daarom af.
€ 8.500,- (bedrag opgenomen van gezamenlijke rekening (grief E vrouw))
Standpunten van partijen
5.17
Volgens de vrouw had de rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 2] weliswaar op de peildatum (25 februari 2022) geen saldo, maar heeft de man die rekening kort daarvoor, op 29 januari 2022, leeggehaald voor een bedrag van € 8.500,-. De vrouw maakt op grond van artikel 3:194 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aanspraak op het volledige bedrag van € 8.500,-.
5.18
De man stelt dat hij van het bedrag van € 8.500,- rekeningen heeft voldaan en schulden heeft afgelost. Het was gebruikelijk om bedragen van de ene naar de andere rekening over te boeken om betalingen te doen. Er was daarom geenszins sprake van het bewust benadelen van de huwelijksgemeenschap.
Beoordeling door het hof
5.19
De man heeft na de zitting rekeningafschriften overgelegd van de rekening van de ING-bank met rekeningnummer [rekeningnummer 1] . Uit die rekeningafschriften blijkt dat het bedrag van € 8.500,- op die rekening is gestort. Daarmee is dus geen sprake van een bedrag dat door de man verzwegen, zoekgemaakt of verborgen gehouden is, zoals bedoeld in artikel 3:194 BW. De man heeft zijn aandeel in dit bedrag daarom niet verbeurd. Het hof wijst het verzoek van de vrouw hiertoe af.
Het hof oordeelt hierna onder grief F over het saldoverloop van de rekening bij de ING-bank en in hoeverre de man gehouden is bijgeschreven of afgeschreven bedragen aan de vrouw te vergoeden.
Opgenomen bedragen van ING-rekening (grief F vrouw)
Standpunten van partijen
5.2
Volgens de vrouw heeft de man grote bedragen van de rekening opgenomen met als doel de huwelijksgemeenschap te benadelen. Uit het door de man gestuurde overzicht blijkt dat tussen 1 januari 2022 en 23 februari 2022 € 30.289,85 is bijgeboekt en dat € 31.970,34 is opgenomen of betaald. Op de peildatum was het saldo slechts € 1.933,46. De vrouw maakt op grond van artikel 3:194 BW aanspraak op het volledige bedrag van € 30.036,88 (namelijk € 31.970,34 minus € 1.933,46). Op basis van de rekeningafschriften blijkt dat de man een bedrag van € 21.550,- contant heeft opgenomen, of heeft overgemaakt naar zijn zus (onder vermelding van ’aflossing lening’) of naar zijn eigen bedrijf. De vrouw maakt daarom in elk geval aanspraak op dat volledige bedrag van € 21.550,-.
5.21
De man merkt op dat de vrouw slechts een opsomming geeft van overboekingen vanaf één specifieke betaalrekening gedurende een beperkte periode. De man wenst te benadrukken dat deze betaalrekening reeds gedurende vele jaren door de man in gebruik is. Ook tijdens het gehele huwelijk van partijen. De man voldeed alle gezamenlijke financiële verplichtingen van deze betaalrekening en de vrouw heeft hier mee altijd ingestemd. Ook heeft de vrouw altijd ermee ingestemd dat de man in deze periode meerdere leningen is aangegaan, zowel bij familie als via een creditcard. Ook na het vertrek van de man uit de woning in januari 2022 heeft hij alle betalingen van de vaste lasten voortgezet. Daarnaast had hij nieuwe kosten en verplichtingen wegens nieuwe woonruimte. De overboekingen zijn gedaan in het kader daarvan. De man betwist dat hij gelden van de rekening heeft gehaald om aan de gemeenschap te onttrekken. Er is geen sprake van benadeling van de gemeenschap: er kwam immers ongeveer even veel geld op de rekening binnen als er van de rekening werd uitgegeven.
Beoordeling door het hof
5.22
Het hof stelt voorop dat uit de bankafschriften blijkt dat sprake was van een lopende rekening, waarop bijvoorbeeld het salaris van de man binnenkwam, maar van welke rekening ook boodschappen werden betaald. Dit brengt mee dat niet zonder meer de op deze rekening ontvangen bedragen voor verdeling in aanmerking komen. In reactie op de door de man overgelegde bankafschriften, heeft de vrouw een aantal afgeschreven bedragen genoemd, die volgens haar niet hadden mogen worden overgeschreven of worden opgenomen. Het hof heeft de man nog in de gelegenheid gesteld daarop te reageren, hetgeen de man bij brief van zijn advocaat van 13 augustus 2025 heeft gedaan. Gelet op dit alles, overweegt het hof als volgt.
Wat betreft de door de man aan [naam 3] overgeschreven bedragen is in de bestreden beschikking beslist dat de door de man gestelde lening aan zijn zus, [naam 3] , niet is komen vast te staan. De man heeft geen grieven gericht tegen dat deel van de beslissing, zodat dit oordeel het hof in deze appelprocedure tot uitgangspunt strekt. De man heeft in de periode van 1 januari 2022 tot en met 24 februari 2022 een bedrag van in totaal € 15.300,- overgemaakt aan zijn zus, zonder dat is komen vast te staan dat hij en/of de vrouw daartoe waren gehouden. De enkele opmerking in de brief van 13 augustus 2025 dat de vrouw ermee heeft ingestemd dat de man meerdere leningen is aangegaan, maakt dit niet anders. De man dient dit bedrag dan ook te vergoeden aan de huwelijksgemeenschap.
Dat de rechtbank achteraf heeft geoordeeld dat de juridische grondslag – de gestelde lening – niet vast is komen te staan, is echter onvoldoende om te oordelen dat sprake is van een onttrekking van gelden aan de gemeenschap in de zin van artikel 3:194 BW. De vrouw heeft onvoldoende gesteld om tot het oordeel te komen dat de man opzettelijk deze bedragen heeft verzwegen, zoek gemaakt of verborgen gehouden. Aan de vrouw komt daarom niet het volledige bedrag toe, maar de helft van het bedrag. Het hof zal bepalen dat de man € 7.650,-, aan de vrouw moet betalen.
De man heeft daarnaast in bedoelde periode bedragen contant opgenomen van de rekening. Daarbij gaat het om een bedrag van € 5.750,-. Ook heeft hij een bedrag van € 500,- overgemaakt naar zijn eigen bedrijf. De reden voor de contante opnamen heeft de man niet nader toegelicht. Hetzelfde geldt voor de overboeking aan zijn eigen bedrijf. Dat bedoelde bedragen zijn gebruikt om gezamenlijke financiële verplichtingen te voldoen, heeft de man op geen enkele wijze aangetoond. Het hof is dan ook van oordeel dat niet valt in te zien waarom deze opnamen c.q. overboeking ten laste van de vrouw zouden moeten komen. Ook hier geldt echter dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld om te oordelen dat sprake is van een onttrekking van gelden aan de gemeenschap in de zin van artikel 3:194 BW. Aan de vrouw komt daarom de helft van de door de man opgenomen bedragen en het door de man aan zijn bedrijf betaalde bedrag toe, zijnde een bedrag van € 3.125,-. Het hof zal bepalen dat de man dit bedrag aan de vrouw moet voldoen.
Voor een vergoeding of verdeling van andere bedragen heeft de vrouw onvoldoende gesteld, gelet op het feit dat het om een lopende rekening gaat, zoals hiervoor al overwogen.
Huuropbrengsten woning in Frankrijk (grief 5 man)
Standpunten van partijen
5.23
De man maakt aanspraak op de helft van de huuropbrengsten van de woning in Frankrijk, die door de vrouw zijn geïnd. De huuropbrengsten worden vanaf juli 2023 gestort op een door de vrouw geopende rekening in Frankrijk. De woning wordt volgens de man nog steeds verhuurd.
5.24
De vrouw heeft in haar verweerschrift gesteld dat de woning sinds juni 2023 niet meer wordt verhuurd als gevolg van een ingrijpende renovatie. Op de zitting heeft de vrouw verteld dat de woning tot april 2023 is verhuurd en sindsdien alleen in de periode van 31 oktober 2024 tot en met februari 2025. Vanaf maart 2025 staat de woning opnieuw leeg.
Beoordeling door het hof
5.25
De man vordert de huuropbrengsten van de woning in Frankrijk vanaf juli 2023, zo begrijpt het hof zijn verzoek. De vrouw heeft betwist dat de woning vanaf juli 2023 nog werd verhuurd in verband met een renovatie. Wel was de woning in de periode van 31 oktober 2024 tot en met februari 2025 verhuurd tegen een bedrag van € 650,- per maand. De man heeft zijn stelling tegenover die betwisting onvoldoende onderbouwd. Uit de door de man overgelegde productie 5 in hoger beroep kan het hof niet opmaken dat dit een betaling van huur betreft. Het hof gaat daarom uit van huuropbrengsten in de periode van 31 oktober 2024 tot en met februari 2025. De man heeft de maandelijkse lasten van de woning in Frankrijk in het verweerschrift becijferd op € 180,03. De netto verhuuropbrengsten waren (650 – 180,03 =) 469,97 per maand. Dat bedrag is door de vrouw niet (voldoende) betwist. De vrouw is gehouden de helft van de huuropbrengst over een periode van vier maanden, dus € 939,94, aan de man te betalen.
Makelaar voor verkoop woning in Frankrijk (grief 7 man)
5.26
Op de zitting is gebleken dat de vrouw kan instemmen met verkoop van de woning in Frankrijk door de door de man voorgestelde makelaar [naam 1] . Het hof zal het verzoek van de man om te bepalen dat partijen die makelaar de opdracht tot verkoop geven daarom toewijzen.
Kinderalimentatie (grief 1 en 2 man)
Ingangsdatum
5.27
De vrouw verzoekt te bepalen dat de kinderalimentatie ingaat op de datum van de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, namelijk op 25 februari 2022. De man is het daarmee niet eens en verzoekt de ingangsdatum op de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking te stellen, namelijk 25 mei 2023.
5.28
De rechtbank heeft als ingangsdatum ‘de datum van indiening van de echtscheidingsbeschikking’ bepaald. Onduidelijk is wat hiermee is bedoeld. Het hof zal bepalen dat de kinderalimentatie ingaat op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, omdat de man tot dat moment verplicht was de kinderalimentatie te betalen, die als voorlopige voorziening was vastgesteld. De ingangsdatum is dus 25 mei 2023.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
Behoefte
5.29
Volgens de man heeft de rechtbank ten onrechte het aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen (hierna ook: de behoefte) gebaseerd op een gezinsinkomen van meer dan € 6.000,- per maand en bij de aldus berekende behoefte een bedrag aan ziektekosten opgeteld. De man heeft berekend dat partijen een netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van € 5.224,- per maand hadden. Dat leidt tot een behoefte die, geïndexeerd naar 2025, € 1.364,- bedraagt.
5.3
De vrouw is het eens met de door de rechtbank berekende behoefte.
5.31
Het hof gaat bij de bepaling van de behoefte van de kinderen uit van het NBGI ten tijde van de samenleving. Het NBGI bestaat uit het netto besteedbaar inkomen (NBI) van beide partijen inclusief het kindgebonden budget (KGB) waarop ten tijde van de samenleving aanspraak werd gemaakt. Het NBI wordt vastgesteld door het bruto inkomen en de werkelijke inkomsten uit vermogen te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn. Het hof stelt vervolgens op basis van het NBGI de behoefte vast aan de hand van de behoeftetabellen, die als bijlage bij het rapport Alimentatienormen zijn gevoegd.
5.32
Het hof stelt vast dat het door de man becijferde NBGI alleen is gebaseerd op de inkomsten uit loondienst en de uitkering. Tussen partijen is echter niet in geschil dat partijen in die periode eveneens huuropbrengsten genoten, omdat de woning in Frankrijk en de woning [B-straat] verhuurd werden. De man becijfert die netto huuropbrengsten in zijn verweerschrift in hoger beroep op € 509,47 respectievelijk € 1.115,36 per maand. Die huuropbrengsten maakten ook deel uit van het gezinsinkomen waarvan partijen leefden en een deel aan de kinderen werd uitgegeven. Het gezinsinkomen was in totaal dan ook meer dan € 6.000,- per maand. Het hof gaat daarom uit van de maximale tabelbehoefte. Die behoefte is voor het jaar 2023 voor twee kinderen € 1.460,- per maand, dus € 730,- per kind per maand. Het hof houdt geen rekening met extra ziektekosten, omdat niet is gebleken van bijzondere kosten die niet in die tabelbehoefte inbegrepen zijn.
Draagkracht man
5.33
Volgens de man moet zijn draagkracht op basis van recente salarisspecificaties worden vastgesteld op € 143,- per maand.
5.34
Volgens de vrouw kan de draagkracht van de man niet worden vastgesteld, omdat er geen informatie is over de bedrijfsresultaten van het in 2021 door de man opgezette bedrijf.
5.35
Het hof gaat voor de draagkracht van de man uit van het inkomen dat blijkt uit zijn jaaropgaven en de aangiften inkomstenbelasting over 2023 en 2024. De door de vrouw gestelde onregelmatigheden in de aangiften inkomstenbelasting hebben geen betrekking op de voor zijn draagkracht relevante inkomsten uit loondienst en uit zijn onderneming. Huurinkomsten, verkregen uit de verhuur van een tweede woning, hoeven niet te worden opgegeven in de aangifte. Overigens zal het hof bij de berekening van de draagkracht van de man ook geen rekening houden met huurinkomsten, omdat deze tijdelijk van aard zijn: na afwikkeling van de huwelijksgemeenschap zal geen sprake meer zijn van verhuur. De overige door de vrouw naar voren gebrachte onregelmatigheden hebben betrekking op adresgegevens en overige contactgegevens van de man. Wat daarvan zij, de vrouw heeft de relevantie daarvan niet duidelijk gemaakt.
5.36
Uit de aangiften inkomstenbelasting over 2023 en 2024 blijkt dat het bedrijf van de man geen winst heeft gemaakt, zodat het hof alleen de inkomsten uit loondienst in aanmerking neemt. Het hof zal de draagkracht vanaf 25 mei 2023 berekenen op basis van de jaaropgave 2023 en de draagkracht vanaf 1 januari 2024 op basis van de jaaropgave 2024, aangezien de man in 2024 aanzienlijk minder verdiende.
5.37
De man had in 2023 een jaarinkomen van € 82.715,-. Dat leidt, zoals uit de aangehechte berekening blijkt, tot een NBI van € 4.422,- per maand. De draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 1.175)], omdat het een NBI betreft dat hoger is dan € 1.930,- per maand. Deze benadering houdt in dat het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het NBI vanwege forfaitair bepaalde woonlasten vermeerderd met een bedrag van € 1.175,- aan overige lasten. Van het bedrag dat van het NBI resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. De man heeft daarom in 2023 een draagkracht van € 1.344,- voor kinderalimentatie.
5.38
In 2024 had de man een jaarinkomen van € 65.686,-. Dat leidt tot een NBI van € 3.826,- per maand in 2024. De draagkrachtformule in 2024 luidt 70% [NBI - (0,3 NBI + € 1.270,-)], omdat vanwege de inflatie het bedrag aan overige lasten iets hoger ligt. Dat leidt tot een draagkracht van € 986,- per maand.
Draagkracht vrouw
5.39
Volgens de man heeft de vrouw op basis van haar loonstroken een draagkracht van € 963,- per maand.
5.4
De vrouw heeft naar voren gebracht dat zij vanwege haar vermogen geen recht heeft op kindgebonden budget, zodat haar NBI alleen bestaat uit haar inkomsten uit loondienst.
5.41
Het hof gaat voor het inkomen van de vrouw uit van haar jaaropgaven. In 2023 trad de vrouw op 1 mei 2023 in dienst. Omdat de ingangsdatum van de kinderalimentatie 25 mei 2023 is, is haar inkomen vóór 1 mei 2023 niet relevant voor de kinderalimentatie. De vrouw heeft het inkomen in haar jaaropgave 2023 (€ 10.859,-) gelet op de datum van indiensttreding in 8 maanden verdiend. Het hof extrapoleert dat inkomen naar een jaarinkomen van ([10.859 : 8] x 12 =) € 16.289,- in 2023. In 2024 verdiende de vrouw een aanmerkelijk hoger jaarinkomen, namelijk € 26.764,-. Het hof zal ook voor de vrouw daarom haar draagkracht in 2023 en in 2024 afzonderlijk berekenen.
5.42
De vrouw heeft met haar inkomen in beginsel recht op kindgebonden budget. De vrouw heeft echter naar voren gebracht dat haar vermogen hoger is dan de vermogensgrens voor kindgebonden budget en dat zij daarop geen recht heeft. Dat is in overeenstemming met de door haar overgelegde aangiften inkomstenbelasting en het daarin opgegeven vermogen. Het hof gaat bij de berekening van haar NBI daarom alleen uit van haar inkomsten uit loondienst en niet van een aanspraak op kindgebonden budget.
5.43
In 2023 heeft de vrouw op basis van een jaarinkomen van € 16.289,- een NBI van € 1.357,- per maand, zoals blijkt aan de aangehechte berekening. Omdat het NBI lager is dan € 1.930,- per maand, stelt het hof de draagkracht niet vast aan de hand van de formule maar aan de hand van de toepasselijke draagkrachttabel. Uit die tabel volgt een draagkracht van € 50,- per maand in 2023.
5.44
In 2024 heeft de vrouw op basis van een jaarinkomen van € 26.764,- een NBI van € 2.230,- per maand. Het hof stelt de draagkracht van de vrouw in dat jaar vast op basis van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 1.270,-)]. Dat leidt tot een draagkracht van € 204,- per maand.
5.45
Het is nog onbekend welk jaarinkomen de vrouw in het jaar 2025 zal verdienen. De vrouw heeft op de zitting naar voren gebracht dat zij inmiddels minder uren kan werken bij haar werkgever dan eerder. Ook blijkt uit de loonstroken van de vrouw dat zij momenteel bij de betreffende werkgever een lager maandsalaris verdient dan in 2024. Het hof gaat echter ervan uit dat het voor de vrouw mogelijk moet zijn om in 2025 een inkomen te verdienen – bij welke werkgever dan ook – dat vergelijkbaar is met haar inkomen in 2024. Het hof ziet daarom geen aanleiding om de draagkracht van de vrouw in 2025 opnieuw te berekenen.
5.46
De man heeft aangevoerd dat de door de vrouw overgelegde loonstroken onjuist zouden zijn. Het hof berekent in dit geval de draagkracht van de vrouw niet op basis van haar loonstroken, maar op basis van haar jaaropgaven. Een bespreking van de bezwaren van de man kan daarom achterwege blijven.
Geen draagkrachtvergelijking
5.47
De gezamenlijke draagkracht in 2023 (€ 1.394,- per maand) is onvoldoende om in de kosten van de kinderen te voorzien (€ 1.460,- per maand). Een draagkrachtvergelijking blijft daarom achterwege.
5.48
Geïndexeerd naar 2024 is de behoefte € 775,- per kind per maand, in totaal € 1.550,- per maand. Ook in 2024 is de gezamenlijke draagkracht lager dan de behoefte.
Zorgkorting
5.49
De kosten van de verdeling van de zorg worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de zorg. De man zorgt op basis van de zorgregeling gemiddeld twee dagen per week voor [kind 2] , Het hof neemt daarom een percentage van 25% in aanmerking, zodat de zorgkorting in 2023 € 183,- per maand bedraagt en in 2024 € 194,- per maand. Het hof gaat, net als de rechtbank, voor [kind 1] uit van een percentage van 5 %, zodat de zorgkorting voor hem in 2023 € 37,- per maand bedraagt en in 2024 € 39,- per maand.
5.5
Omdat partijen gezamenlijk onvoldoende draagkracht hebben om in de totale behoefte van de kinderen te voorzien, zal het hof de zorgkorting niet (volledig) in mindering brengen op de bijdrage. Dit tekort wordt gelijkelijk verdeeld tussen partijen. In 2023 bedraagt het tekort (1.460 -/- 1.394 =) € 66,- per maand, € 33,- per ouder. In 2024 bedraagt het tekort (1.550 -/- 1.190 =) € 360,- per maand, € 180,- per ouder.
Het aan de man toegerekende deel van dat tekort wordt in mindering gebracht op de zorgkorting. Het restant van de zorgkorting wordt in mindering gebracht op het bedrag dat de man aan kinderalimentatie moet betalen. Omdat voor beide kinderen een verschillende zorgkorting geldt, zal het hof het tekort dat wordt toegerekend aan de man, verdelen over beide kinderen. In 2024 leidt dat ertoe dat het hof voor [kind 1] geen zorgkorting in mindering brengt op de bijdrage. Immers, in dit jaar bedraagt de zorgkorting voor [kind 1] € 39,- per maand, terwijl het tekort dat op deze zorgkorting in mindering wordt gebracht € 90,- bedraagt.
Uitkomst
5.51
De man zou op basis van het voorgaande in de periode van 25 mei 2023 tot 1 januari 2024 € 635,- per maand aan kinderalimentatie voor [kind 1] en € 507,- per maand aan kinderalimentatie voor [kind 2] moeten betalen. Vanaf 1 januari 2024 tot 1 januari 2025 zou de man € 493,- per maand aan kinderalimentatie voor [kind 1] en € 389,- per maand aan kinderalimentatie voor [kind 2] moeten betalen. Het hof ziet, zoals hiervoor overwogen, geen aanleiding de kinderalimentatie voor 2025 opnieuw te berekenen. De door het hof berekende alimentatie zou geïndexeerd naar 2025 € 525,- voor [kind 1] en € 414,- voor [kind 2] zijn.
5.52
De berekende bedragen zijn in 2023 hoger dan de rechtbank in de bestreden beschikking heeft vastgesteld (€ 462,- respectievelijk € 425,- per maand). Geïndexeerd van 2023 naar 2024 bedraagt de door de rechtbank vastgestelde alimentatie € 491,- respectievelijk € 451,- per maand. Geïndexeerd naar 2025 is dat € 523,- respectievelijk € 481,- per maand.
5.53
Alleen de man heeft hoger beroep ingesteld tegen de hoogte van de kinderalimentatie en heeft een lagere kinderalimentatie verzocht. Het hof kan de kinderalimentatie daarom niet hoger vaststellen dan de rechtbank. Dit brengt mee dat de door de man te betalen kinderalimentatie voor [kind 1] gelijk blijft. Ook de door de man te betalen kinderalimentatie voor [kind 2] in 2023 blijft gelijk. Vanaf 1 januari 2024 zal het hof de bijdrage voor [kind 2] vaststellen op € 389,- per maand en met ingang van 1 januari 2025 op € 414,- per maand.
Geen terugbetalingsverplichting
5.54
De alimentatie die de man moet betalen is vanaf 1 januari 2024 voor [kind 2] lager dan in de bestreden beschikking was bepaald. De door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie is niet hoger dan de behoefte van de kinderen en het is aannemelijk dat deze al is besteed aan de kinderen. Het inkomen van de vrouw is bovendien aanzienlijk lager dan dat van de man. Van de vrouw kan daarom in redelijkheid niet worden gevergd dat zij het meerdere terugbetaalt. Het hof zal bepalen dat, voor zover de man al meer heeft betaald, de kinderalimentatie op dat bedrag wordt bepaald.

6.De beslissing

Het hof, rechtdoende in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover het betreft de kinderalimentatie voor [kind 2] met ingang van 1 januari 2024, de wijze van verdeling van de woning [B-straat] en de woning [A-straat] en de makelaarskeuze voor de verkoop van de woning in Frankrijk, en in zoverre en in aanvulling op de bestreden beschikking opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw in de periode van 1 januari 2024 tot 1 januari 2025 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] € 389,- per maand moet betalen;
bepaalt dat de man aan de vrouw vanaf 1 januari 2025 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] € 414,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen
met dien verstande dat, voor zover de man over de periode vanaf 1 januari 2024 tot heden ten behoeve van [kind 2] meer heeft betaald en/of meer op hem is verhaald, de bijdrage tot heden wordt bepaald op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald;
bepaalt dat de man aan de vrouw een bedrag van € 5.270,- moet betalen aan woonlasten van de woning [B-straat] ;
bepaalt dat de man aan de vrouw moet betalen € 557,68 per maand, te weten de helft van de netto verhuuropbrengst voor de woning [B-straat] , voor de periode vanaf 1 juni 2023 tot en met de maand waarin de verhuur van de woning eindigt;
bepaalt dat de man aan de vrouw moet betalen een bedrag van € 7.650,- en een bedrag van € 3.125,- in verband met opnames van de bankrekening;
gelast de navolgende wijze van verdeling van de woning [A-straat] en de woning [B-straat] :
- de woning [A-straat] wordt verkocht en geleverd aan een derde;
- partijen zullen hiertoe het eerder gekozen makelaarskantoor ( [naam 4] makelaars te [plaats A] ) opnieuw opdracht geven;
- de vrouw hoeft niet mee te werken aan de verkoop van de woning [A-straat] en de opdracht aan de makelaar niet eerder te verstrekken, dan nadat zij de woning [B-straat] heeft kunnen betrekken en de man derhalve aan de huurders van de woning [B-straat] de huur heeft opgezegd;
- vanaf het moment dat de huurovereenkomst van de woning [B-straat] is geëindigd, de gewezen huurders de woning hebben ontruimd en de man de vrouw hiervan op de hoogte heeft gesteld, komen de lasten van de woning [B-straat] voor rekening van de vrouw;
- de vrouw dient uiterlijk vier weken nadat de huur van de woning [B-straat] is geëindigd, de gewezen huurders de woning hebben ontruimd en de man de vrouw hiervan op de hoogte heeft gesteld, de woning [A-straat] te verlaten;
- partijen zullen in overleg met de makelaar de vraagprijs voor de woning [A-straat] bepalen. Indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de woning te koop aanbieden tegen een door de makelaar bepaalde, volgens hem marktconforme, vraagprijs;
- partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit bindend kunnen bepalen;
- als de verkoopprijs (bindend) is vastgesteld, zijn partijen gehouden aan de verkoop en levering van de woning [A-straat] mee te werken;
- na verkoop en levering van de woning [A-straat] aan een derde moeten met de verkoopopbrengst de hypothecaire geldleningen worden afgelost en de met de verkoop samenhangende kosten worden betaald. De restantopbrengst wordt gelijkelijk tussen partijen verdeeld, dan wel, voor zover een restschuld ontstaat, moet ieder van partijen de helft daarvan als eigen schuld dragen en betalen;
- deelt de woning [B-straat] toe aan de vrouw tegen de eerder getaxeerde waarde van € 365.000,-; de gemaakte taxatiekosten komen voor rekening van partijen gezamenlijk;
- de toedeling aan de vrouw zal niet eerder hoeven plaats te vinden dan twee maanden nadat de woning [A-straat] is verkocht, maar wel onder de voorwaarde dat de vrouw de op de woning rustende hypothecaire geldleningen bij de hypotheekverstrekker geheel voor haar rekening zal nemen en als eigen schuld zal voldoen en de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire geldleningen;
- de notariskosten in verband met de toedeling van de woning [B-straat] aan de vrouw komen voor rekening van beide partijen;
- in het geval toedeling van de woning [B-straat] aan de vrouw onder ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldleningen en betaling van de helft van de overwaarde niet binnen twee maanden nadat de woning [A-straat] is verkocht, heeft plaatsgevonden, moet de woning [B-straat] worden verkocht en geleverd aan een derde, waarbij de verkoopopbrengst na aflossing van de resterende hypothecaire geldlening en de betaling van de kosten van verkoop tussen partijen wordt verdeeld;
- indien verkoop van de woning [B-straat] moet plaatsvinden, moeten partijen uiterlijk twee weken nadat de hiervoor genoemde termijn van twee maanden is verstreken waarbinnen het notarieel transport van de woning [B-straat] had moeten plaatsvinden, opdracht tot verkoop voor de woning [B-straat] geven aan de makelaar die tevens de opdracht tot verkoop voor de woning [A-straat] heeft gekregen;
- partijen zullen in overleg met de makelaar de vraagprijs, die moet zijn gebaseerd op de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen. Indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de woning te koop mogen aanbieden tegen een door de makelaar bepaalde, volgens hem marktconforme vraagprijs;
- partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal de makelaar dit bindend kunnen bepalen;
- als de verkoopprijs (bindend) is vastgesteld, zijn beide partijen gehouden aan de verkoop en levering van de woning [B-straat] mee te werken;
- na verkoop en levering van de woning [B-straat] aan een derde moeten met de verkoopopbrengst de hypothecaire geldleningen worden afgelost en de met de verkoop samenhangende kosten worden betaald. De restantopbrengst wordt gelijkelijk tussen partijen verdeeld, dan wel, voor zover een restschuld ontstaat, moet ieder van partijen de helft daarvan als eigen schuld dragen en betalen;
bepaalt dat de vrouw aan de man moet betalen € 939,94, te weten de helft van de netto verhuuropbrengst voor de woning in Frankrijk over de periode van 31 oktober 2024 tot en met februari 2025;
bepaalt dat partijen de opdracht tot verkoop van de woning in Frankrijk zullen geven aan de makelaar [naam 1] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. A.V.T. de Bie en mr. M.C. Schenkeveld, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 16 september 2025 uitgesproken in het openbaar door de jongste raadsheer.