ECLI:NL:GHAMS:2025:2427

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
200.351.871/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en zorgregeling voor minderjarige in familiezaken

In deze zaak gaat het om het gezag en de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige]. De moeder heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, aangevochten, waarin haar verzoek om met eenhoofdig gezag over [minderjarige] te worden belast, werd afgewezen. De rechtbank had een zorgregeling vastgesteld waarbij [minderjarige] onder begeleiding van het wijkteam contact zou hebben met de vader. De moeder is van mening dat de veiligheid van [minderjarige] bij de vader niet gewaarborgd kan worden en dat er een uitgebreidere opbouwregeling van acht begeleide omgangsmomenten nodig is. De vader daarentegen betwist de zorgen van de moeder en stelt dat hij een rol heeft in het leven van [minderjarige]. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij [minderjarige] minimaal acht keer (om de week) omgang zal hebben met de vader, met een opbouw van de contactmomenten. De beslissing over de definitieve zorgregeling en het gezag is pro forma aangehouden tot 1 februari 2026, in afwachting van het verloop van de begeleide zorgregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.351.871/01
zaaknummer rechtbank: C/15/339790 / FA RK 23-2234
beschikking van de meervoudige kamer van 16 september 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. H. Plantenga te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. S. Toughza te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Alkmaar,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het gezag over [minderjarige] en de zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader.
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 2 december 2024 (hierna: de bestreden beschikking) het verzoek van de moeder om met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te worden belast afgewezen en een opbouwende zorgregeling vastgesteld tussen [minderjarige] en de vader.
De moeder is het daar niet mee eens. Zij wil dat het gezamenlijk gezag van de ouders wordt beëindigd en dat zij belast wordt met het eenhoofdig gezag. Ook wil zij een andere zorgregeling. De vader is het wel eens met de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag, maar vindt dat de moeder [minderjarige] in het kader van de zorgregeling dient te halen en brengen en dat er een andere zorg- en vakantieregeling vastgesteld moet worden.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 28 februari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 23 april 2025 een verweerschrift met daarin ook een incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De zitting heeft op 25 juni 2025 met gesloten deuren plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de advocaat van de vader, en
- de raad, vertegenwoordigd door R. Bark.
De vader is niet ter zitting verschenen.
2.4
Ter zitting heeft het hof de advocaten verzocht om na de zitting contact op te nemen met het wijkteam [gemeente] (hierna: het wijkteam) met de mededeling dat beide ouders zich inmiddels hebben aangemeld en om te vragen wat de stand van zaken is. Daarnaast zijn de advocaten verzocht om het hof schriftelijk te informeren over de laatste stand van zaken bij het wijkteam en de vraag of het wijkteam de begeleide omgang bij de vader thuis kan faciliteren. Het hof heeft op 15 juli 2025 een reactie van de advocaat van de vader ontvangen en op 30 juli 2025 een reactie van de advocaat van de moeder.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna: de ouders) zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren [in] 2019 te [plaats C] .
De ouders hebben tot begin 2023 een affectieve relatie met elkaar gehad. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2
In april 2023 is de moeder met [minderjarige] verhuisd vanuit [plaats C] naar [plaats A] , waar zij sindsdien wonen met de partner van de moeder. Sinds begin 2023 is er geen contact meer tussen [minderjarige] en de vader.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 1 augustus 2023 is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder zal zijn en is aan de moeder vervangende toestemming verleend om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats A] . Het verzoek van de vader om de moeder te bevelen om met [minderjarige] terug te verhuizen naar [plaats C] is afgewezen. Verder heeft de rechtbank de raad verzocht te onderzoeken en de rechtbank te adviseren over de vraag of het in het belang van [minderjarige] is om contact te hebben met haar vader en zo ja, hoe dat contact moet worden vormgegeven. De beslissing over de zorgregeling is pro forma aangehouden tot 29 januari 2024 in afwachting van het rapport van de raad. Van deze beschikking is, voor zover daarin definitief is beslist, geen hoger beroep ingesteld.
3.4
De raad heeft op 21 februari 2024 een rapport uitgebracht. De raad komt in het rapport tot de conclusie dat het belang van [minderjarige] zich niet verzet tegen contact met haar vader. Gezien de onderlinge verhoudingen tussen de ouders en de lange periode dat [minderjarige] haar vader inmiddels al niet heeft gezien, acht de raad het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat (het herstel van) de omgang in eerste instantie begeleid plaatsvindt met een opbouw zoals in het rapport beschreven. Kort samengevat adviseert de raad een zorgregeling waarbij [minderjarige] drie á vier keer op de zaterdag een aantal uren begeleid bij de vader verblijft. Daarna kan worden overgegaan tot een zorgregeling van één weekend per twee weken, waarbij er sprake is van één overnachting.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, het verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig gezag te belasten afgewezen. Ook heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld waarbij [minderjarige] in de gemeente [plaats C] onder begeleiding van het wijkteam vier keer wekelijks achtereenvolgens contact zal hebben met de vader. Het eerste contactmoment zal één uur duren en dit zal iedere week worden opgebouwd met één uur. Twee van deze contactmomenten moeten plaatsvinden in de thuissituatie bij de vader. Na deze vier contactmomenten dient het wijkteam te beoordelen of langere begeleiding van de omgang in het belang van [minderjarige] is en of [minderjarige] één keer per twee weken gedurende één weekend met één overnachting bij haar vader kan verblijven, waarbij de ouders het halen en brengen bij helfte dienen te verdelen en de moeder [minderjarige] naar de omgang brengt en de vader [minderjarige] na de omgang terugbrengt. De omgang dient te worden opgebouwd naar een weekendregeling, waarbij [minderjarige] van zaterdag 11:00 uur tot zondag 17:00 uur bij de vader is. Als het wijkteam van mening is dat langere begeleiding nodig is en/of nog geen uitvoering kan worden gegeven aan de weekendregeling dient zij de verdere begeleiding en opbouw tot de weekendregeling te bepalen. Vanaf het moment dat de omgang is opgebouwd tot een weekendregeling dienen de ouders de vakanties en feestdagen (met behulp van het wijkteam) bij helfte te verdelen.
In principaal hoger beroep
4.2
De moeder verzoekt:
- het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen en haar te belasten met het eenhoofdig gezag;
- te bepalen dat, alvorens er een omgangsregeling komt tussen de vader en [minderjarige] als bepaald in de bestreden beschikking, eerst zicht dient te komen op de pedagogische vaardigheden van de vader en of zijn woonsituatie als voldoende veilig wordt beschouwd voor een vijfjarige;
- te bepalen dat uitsluitend wanneer het wijkteam de moeder schriftelijk heeft geïnformeerd dat de woonsituatie als voldoende veilig is beoordeeld, de begeleide omgang kan worden uitgebreid bij de vader thuis;
- te bepalen dat in dat geval omgang plaatsvindt onder begeleiding van wijkteam: acht keer om de week een (dus eens per twee weken) contact tussen de vader en [minderjarige] . Vervolgens te bepalen dat het eerste contactmoment één uur zal duren en dit iedere keer zal worden opgebouwd met één uur. Vier van deze contactmomenten moeten plaatsvinden in de thuissituatie van de vader. Na deze acht contactmomenten dient het wijkteam te beoordelen of langere begeleiding van de omgang in het belang van [minderjarige] is en of [minderjarige] een keer per twee weken gedurende een weekend bij de vader kan verblijven, waarbij de ouders het halen en brengen bij helfte dienen te verdelen en de moeder [minderjarige] naar de omgang brengt en de vader [minderjarige] na de omgang terugbrengt. De omgang dient te worden opgebouwd naar een weekendregeling waarbij [minderjarige] van zaterdag 11.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader is. Als het wijkteam van mening is dat een langere begeleiding nodig is en/of nog geen uitvoering kan worden gegeven aan de weekendregeling dan dient zij de verdere begeleiding en opbouw tot de weekendregeling te bepalen;
- een verdeling van de vakanties bij helfte af te wijzen.
4.3
De vader verzoekt de verzoeken van de moeder af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep
4.4
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen enkel op de punten betreffende de verdeling van het halen en brengen van [minderjarige] en de zorgregeling en te bepalen dat de moeder [minderjarige] in het kader van de zorgregeling dient te halen en brengen. Ook verzoekt de vader de volgende zorg-/vakantieregeling vast te stellen:
- [minderjarige] verblijft ieder weekend van vrijdag na school tot en met zondag 18.00 uur bij de vader;
- [minderjarige] verblijft in de even jaren de eerste week van alle vakanties van twee of meer weken en de eerste drie weken van de zomervakantie bij de moeder en de tweede week van alle vakanties van twee of meer weken en de laatste drie weken van de zomervakantie bij de vader;
- [minderjarige] verblijft in de oneven jaren de eerste week van alle vakanties van twee of meer weken en de eerste drie weken van de zomervakantie bij de vader en de tweede week van alle vakanties van twee of meer weken en de laatste drie weken van de zomervakantie bij de moeder;
- [minderjarige] verblijft in de even jaren op Pasen, Bevrijdingsdag en Pinksteren bij de moeder en op Goede Vrijdag, Koningsdag en Hemelvaartsdag bij de vader;
- [minderjarige] verblijft in de oneven jaren op Pasen, Bevrijdingsdagen Pinksteren bij de vader en op Goede Vrijdag, Koningsdag en Hemelvaartsdag bij de moeder;
- [minderjarige] verblijft op alle islamitische feestdagen bij de vader.
4.5
De moeder vraagt de verzoeken van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

In principaal en incidenteel hoger beroep
5.1
Tussen partijen is in geschil het ouderlijk gezag en de zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader. Het hof ziet aanleiding om eerst de zorgregeling en vervolgens het gezag te bespreken.
Zorgregeling
De standpunten
5.2
De moeder is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige] voldoende kan worden gewaarborgd bij de vader en dat de in de bestreden beschikking vastgelegde zorgregeling in het belang van [minderjarige] is.
De moeder heeft zorgen over de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie bij de vader. Zij merkt op dat de raad geen onderzoek heeft gedaan naar de pedagogische vaardigheden van vader, de woonsituatie van vader en de potentiële (on)veiligheid van [minderjarige] wanneer ze contact heeft met de vader. Het wijkteam kan niet beoordelen of de thuissituatie van de vader veilig is, omdat zij geen adresonderzoek kan doen om te zien of de vader een woning heeft die voldoende kindveilig is. De rechtbank had dan ook niet tot de conclusie kunnen komen dat het voldoende veilig is bij de vader.
De vader heeft daarnaast nooit voor [minderjarige] gezorgd en is niet bekend met haar eet- en slaapgewoontes. Er is geen communicatie tussen de ouders zodat ook onvoldoende is gewaarborgd dat de ouders in staat zijn om zulke dingen met elkaar af te stemmen en afspraken te maken in het belang van [minderjarige] . De vader heeft geen aantoonbare inkomsten en de moeder stelt dat hij drugskoerier is; dit maakt dat de rechtbank niet mocht komen tot het oordeel dat de fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige] voldoende kan worden gewaarborgd.
De door de vader voorgestelde zorgregeling sluit niet aan bij het leven van [minderjarige] . [minderjarige] heeft de vader al lang niet gezien en de vader heeft ook geen manier gezocht om in contact met haar te komen, bijvoorbeeld door haar een kaartje te sturen. De moeder heeft twijfels over zijn intrinsieke motivatie om [minderjarige] te zien. De moeder is van mening dat in het belang van [minderjarige] een uitgebreidere opbouwregeling van acht keer begeleide omgang nodig is. Een verdeling van de vakanties bij helfte dient te worden afgewezen.
5.3
De vader betwist de zorgen van de moeder over de veiligheid van [minderjarige] bij hem. Er is volgens de vader geen sprake van een onveilige situatie voor [minderjarige] bij hem. Dat is ook gebleken uit het raadsonderzoek. De vader stelt dat hij wel een rol heeft gehad in het leven van [minderjarige] . Er waren structurele contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] en hij was betrokken bij de opvang van [minderjarige] . De vader en zijn familie hadden een goede band met [minderjarige] . De vader wil meer betrokken zijn in het leven van [minderjarige] en een gelijkwaardige rol hebben in haar opvoeding, maar de moeder laat dit niet toe. [minderjarige] is volgens hem gebaat bij een uitgebreide structurele zorgregeling. De vader betwist dat hij drugskoerier is of geen woning zou hebben. Hij merkt op dat hij een nieuw gezin heeft, [minderjarige] heeft haar zusje nog niet ontmoet.
De vader stelt dat de moeder geen informatie over [minderjarige] wil delen met hem. Hij staat open voor hulpverlening om de communicatie te verbeteren. Verder is de vader van mening dat de moeder [minderjarige] moet halen en brengen, omdat zij heeft besloten om zonder toestemming naar een plaats 120 kilometer verderop te verhuizen. De wens van de vader om een co-ouderschapsregeling te hebben is daardoor onmogelijk geworden. De vader wil dat er een uitgebreidere zorgregeling vastgesteld wordt, waarbij de omgangsmomenten niet volledig afhankelijk van het wijkteam plaatsvinden. De beslissing van de rechtbank dat de ouders de vakanties en feestdagen (met behulp van het wijkteam) bij helfte dienen te verdelen zal leiden tot problemen als de ouders er niet uitkomen. De vader verzoekt daarom een vakantieregeling te bepalen.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Daarbij heeft de raad opgemerkt dat het de vraag is of drie of vier keer begeleide omgang voldoende is. De raad heeft op een eerder moment geadviseerd dit uit te breiden naar acht begeleide omgangsmomenten. Er is al twee jaar geen contact tussen [minderjarige] en de vader en het zal voor [minderjarige] ook wennen zijn om weer contact met hem te hebben. Belangrijk is dat de ouders voldoende het belang van [minderjarige] voor ogen houden. De ouders hadden zelf meer kunnen doen voor de aanmelding bij de gemeente. Begeleide omgang is volgens de raad praktisch uitvoerbaar. Een organisatie in [plaats B] kan de omgang begeleiden, met de gemeente [gemeente] als regievoerder. Als dat niet lukt kan opgeschaald worden naar de beschermtafel. De raad heeft daarnaast geadviseerd het halen en brengen te verdelen tussen de ouders, zodat [minderjarige] de toestemming van beide ouders voelt en ziet dat zij met elkaar samenwerken. De raad heeft benadrukt dat de ouders beter met elkaar zullen moeten communiceren. Het vertrouwen in elkaar zal hersteld moeten worden.
Het wettelijk kader
5.5
Uit artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten – voor zover in deze zaak van belang – een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
5.6
Gebleken is dat de ouders al langere tijd niet meer communiceren met elkaar en dat de verstandhouding tussen hen verstoord is. Enkele maanden nadat de ouders uit elkaar zijn gegaan, is de moeder met [minderjarige] van [plaats C] naar [plaats A] verhuisd. [minderjarige] en de vader hebben sinds begin 2023 geen contact of omgang meer met elkaar gehad. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de ouders ervoor open staan om het contact te herstellen tussen [minderjarige] en de vader onder begeleiding van het wijkteam. De ouders hebben zich na de bestreden beschikking aangemeld bij het wijkteam. Het hof acht het een positieve ontwikkeling dat de ouders deze stap in het belang van [minderjarige] hebben genomen. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat er een wachtlijst is bij het wijkteam en dat het wijkteam dus nog niet gestart is met de begeleide omgangsmomenten. Op verzoek van het hof hebben partijen na de zitting in hoger beroep contact opgenomen met het wijkteam met de vraag wat de stand van zaken is van de aanmelding en of het wijkteam begeleide omgang bij de vader thuis zou kunnen faciliteren. Partijen hebben het hof geïnformeerd dat het wijkteam in reactie op die vraag heeft aangegeven dat partijen op dit moment bovenaan de wachtlijst staan en dat nog onduidelijk is op welke termijn de begeleide bezoeken kunnen worden opgestart. Verder heeft het wijkteam te kennen gegeven dat gekeken zal worden naar een passende zorgaanbieder om de bezoeken te ondersteunen en dat aan de hand van de bevindingen van de op dat moment betrokken zorgaanbieder gekeken kan worden naar een verdere opbouw van de bezoeken.
5.7
Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat het contact tussen haar en de vader onder begeleiding wordt hersteld en opgebouwd voordat er een definitieve zorgregeling kan worden bepaald. Nu de ouders bovenaan de wachtlijst staan bij het wijkteam en de begeleide omgangsmomenten vermoedelijk spoedig opgestart zullen worden, zal het hof de beslissing over de definitieve zorgregeling pro forma aanhouden. Wel acht het hof het in het belang van [minderjarige] om in het kader van het herstel en opbouw van het contact tussen [minderjarige] en de vader een voorlopige zorgregeling vast te stellen. Gelet op het feit dat [minderjarige] en de vader al lange tijd geen contact met elkaar hebben gehad, zal het hof bepalen dat er in ieder geval acht begeleide omgangsmomenten (om de week) met een opbouw dienen plaats te vinden en dat vier daarvan in de thuissituatie van de vader moeten plaatsvinden. Op deze wijze kan er (meer) zicht komen op de situatie van de vader, hetgeen het vertrouwen van de moeder in de vader kan bevorderen. Daarbij gaat het hof ervan uit dat de voorlopige zorgregeling tussen partijen zal worden voortgezet (en zo mogelijk in onderling overleg uitgebreid) zolang er geen beslissing over de definitieve zorgregeling is genomen, en dat het wijkteam ook na deze acht momenten het begeleiden van de omgangsmomenten zal voortzetten als dat nodig blijkt te zijn. Is dat naar het oordeel van het wijkteam niet nodig, dan kan de (voorlopige) omgang vanaf dat moment onbegeleid plaatsvinden. Het hof zal daarnaast, net als de rechtbank, bepalen dat het halen en brengen bij helfte moet worden verdeeld, waarbij de moeder [minderjarige] voor de omgang naar de vader brengt en de vader [minderjarige] weer terugbrengt na de omgang. De moeder heeft van de rechtbank uiteindelijk toestemming gekregen om te verhuizen en de vader heeft daarvan geen hoger beroep ingesteld. De woonsituatie van [minderjarige] is dus een gegeven. Bovendien is het hof met de raad van oordeel dat het afwisselend halen en brengen van [minderjarige] door de ouders er aan bijdraagt dat [minderjarige] de toestemming van en de samenwerking tussen de ouders voelt. Zodra de begeleide omgangsmomenten opgestart zijn, zal moeten worden bezien hoe deze verlopen. Het hof zal partijen dan ook verzoeken om een verslag over te leggen van het wijkteam waarin vermeld staat hoe de begeleide omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de vader verlopen.
Gezag
Het wettelijk kader
5.8
Uit artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen, het gezamenlijk gezag kan beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt, indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De standpunten
5.9
De moeder is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat beëindiging van het gezag van de vader niet op zijn plaats is. De ouders communiceren niet met elkaar. [minderjarige] is inmiddels vijf jaar oud en de vader is tot nu toe niet betrokken geweest bij het nemen van gezagsbeslissingen. Het wijkteam biedt geen hulpverlening op dat vlak en de moeder heeft geen telefoonnummer van de vader en weet niet waar hij feitelijk verblijft. Het is dan ook niet in het belang van [minderjarige] dat de ouders gezamenlijk gezag hebben. Er zal een onaanvaardbaar risico ontstaan dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders als het gezamenlijk gezag in stand blijft. Ook als zij niet klem zou raken, is het niet in haar belang om het gezamenlijk gezag in stand te laten omdat de vereiste gezagsbeslissingen dan niet tijdig genomen kunnen worden. [minderjarige] gaat inmiddels bij de moeder in [plaats A] naar school en de moeder neemt feitelijk alle gezagsbeslissingen. In het verleden heeft de vader twee keer geweigerd toestemming te verlenen aan de moeder voor een vakantie met [minderjarige] . De ouders zijn nog altijd niet in staat om binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn de communicatie zodanig te verbeteren dat zij in staat kunnen worden geacht samen gezagsbeslissingen te nemen.
5.1
De vader stelt dat er geen rechtens te respecteren belang is voor de wijziging van het ouderlijk gezag. De ouders zijn nu bezig met een hulpverleningstraject bij het wijkteam. De moeder ondervindt geen praktische problemen door het gezamenlijk gezag. Het ontbreken van een goede communicatie brengt niet zonder meer met zich mee dat in het belang van het kind het gezag bij één van de ouders moet worden gelaten. Het gebrek aan communicatie ligt aan de moeder. De vader wil meer betrokken zijn in het leven van [minderjarige] en heeft hoop dat de communicatie tussen de ouders zal verbeteren. Maar zelfs als de communicatie tussen de ouders niet optimaal is, zijn er andere mogelijkheden om ervoor te zorgen dat de ouders het gezamenlijk gezag behouden zonder dat [minderjarige] klem of verloren dreigt te raken. De moeder heeft ook niet onderbouwd dat zij haar gezagstaken niet kan uitoefenen of dat de vader heeft geweigerd om toestemming te geven.
5.11
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen ten aanzien van het gezag. Het is nog te vroeg om het gezamenlijk gezag te beëindigen en de moeder te belasten met het eenhoofdig gezag. Als de moeder nu eenhoofdig gezag krijgt, dan kan de vader weinig met de hulpverlening. Het gezamenlijk gezag is nodig om de omgang tussen [minderjarige] en de vader te kunnen realiseren, aldus de raad.
De beoordeling
5.12
Het hof oordeelt als volgt. Zoals hiervoor is overwogen, zullen de ouders onder begeleiding van het wijkteam de omgang tussen de vader en [minderjarige] op korte termijn opstarten. Het hof ziet in deze omstandigheid aanleiding om ook de beslissing over het gezag aan te houden.
5.13
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin een zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader is vastgesteld;
stelt een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast waarbij [minderjarige] in de gemeente [plaats C] onder begeleiding van het wijkteam [gemeente] (minimaal) acht keer (om de week) omgang zal hebben met de vader, het eerste contactmoment zal één uur duren en dit wordt iedere keer opgebouwd met één uur (tot maximaal 4 uur); en waarbij vier van deze contactmomenten moeten plaatsvinden in de thuissituatie bij de vader;
bepaalt dat de moeder [minderjarige] voor de omgang naar de vader brengt en de vader [minderjarige] weer bij de moeder terugbrengt na de omgang;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de beslissing over de definitieve zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader en over het gezag pro forma aan tot 1 februari 2026, in afwachting van het verloop van de begeleide zorgregeling;
verzoekt partijen zich uiterlijk twee weken vóór 1 februari 2026 uit te laten over het verloop van de zorgregeling, met bijgaand een eindverslag van het wijkteam [gemeente] ;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na ontvangst van de schriftelijke reacties van de advocaten nader te bepalen datum, waarvoor de ouders en de raad zullen worden opgeroepen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. M.J. Alt-van Endt en mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 16 september 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.