ECLI:NL:GHAMS:2025:235

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
23-001486-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en bewezenverklaring van opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 1000 gram amfetamine. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld, waarna het hof het vonnis heeft vernietigd en tot een bewezenverklaring is gekomen. De verdachte werd verweten dat hij op of omstreeks 27 oktober 2022 te Schoorl en/of Alkmaar opzettelijk aanwezig had van amfetamine, een middel als bedoeld in de Opiumwet. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 58 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren. Daarnaast is er beslag gelegd op een geldbedrag van 790 euro, dat aan de verdachte wordt teruggegeven. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en eerdere veroordelingen. De beslissing is genomen in het licht van de relevante wettelijke voorschriften, waaronder de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001486-23
datum uitspraak: 28 januari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 mei 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-035234-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 oktober 2022 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), en/of te Alkmaar, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1000 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vernietiging vonnis

Het vonnis waar het hoger beroep zich tegen richt zal worden vernietigd, omdat het hof, anders dan de politierechter, komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 oktober 2022 te Schoorl, gemeente Bergen (Noord-Holland) en te Alkmaar opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1000 gram amfetamine.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgesomd in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het bewezenverklaarde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 200 uren, met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft het hof verzocht rekening te houden met de bekentenis van de verdachte, artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en het tijdsverloop tussen het gepleegde feit en de behandeling in hoger beroep.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 1000 gram amfetamine. Het is algemeen bekend dat het gebruik van deze verdovende middelen een verslavende werking heeft en kan leiden tot ernstige schade voor de gezondheid. Daarnaast heeft het drugsgebruik een negatieve uitwerking op de samenleving, omdat daarmee veelal vermogenscriminaliteit gepaard gaat, om in het drugsgebruik te kunnen voorzien.
Het hof houdt rekening met straffen die meestal worden opgelegd voor dit soort feiten, die beschreven staan in de zogenoemde oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Het hof heeft bij de strafoplegging ook acht geslagen op de inhoud van het strafblad van de verdachte van 31 december 2024. Hieruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Voorts houdt het hof rekening met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof heeft gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals door hem en zijn raadsman in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Het hof neemt bij het bepalen van de op te leggen straf in het voordeel van de verdachte in aanmerking dat hij openheid van zaken heeft gegeven en verantwoordelijkheid heeft getoond voor zijn handelen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 58 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren passend en geboden.

Beslag

Er is beslag gelegd op een geldbedrag van € 790,-. De politierechter heeft beslist dat het geldbedrag dient te worden teruggegeven aan de verdachte.
Overeenkomstig de ter terechtzitting in hoger beroep door de advocaat-generaal en de raadsman ingenomen standpunten, beslist het hof dat het aan de verdachte toebehorende en onder hem inbeslaggenomen geldbedrag van € 790,- terug gegeven dient te worden aan de verdachte. Er bestaat geen grond voor de verbeurdverklaring van dat geldbedrag of de onttrekking aan het verkeer.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
58 (achtenvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedrag, te weten:
790,00euro.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. R.P. den Otter en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Fritsche, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 januari 2025.
mr. R.D. van Heffen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.