ECLI:NL:GHAMS:2025:2341

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
200.357.387/ 01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling voor minderjarigen tijdens zomervakantie 2025

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige kinderen van de vader en de moeder tijdens de zomervakantie van 2025. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Alkmaar, die een zorgregeling had vastgesteld waarbij de kinderen drie aaneengesloten weken bij de vader zouden verblijven. De moeder vond deze regeling te lang en verzocht om een kortere verdeling van de zorg. De gecertificeerde instelling, De Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI), steunde de beslissing van de kinderrechter. Tijdens de zitting op 22 augustus 2025 zijn de standpunten van de moeder, de vader, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming besproken. Het hof heeft overwogen dat, ondanks de jonge leeftijd van de kinderen, de ouders niet in staat zijn om zelf afspraken te maken en dat de GI zorgvuldig naar de situatie heeft gekeken. Het hof heeft geconcludeerd dat de kinderen in staat zijn om de zorgregeling van drie weken bij de vader aan te kunnen en heeft de bestreden beschikking bekrachtigd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.357.387/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/15/367049 / JU RK 25-919 en C/15/367099 / JU RK 25/926
Beschikking van de meervoudige kamer van 26 augustus 2025 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. T.A. Bruins te Aerdenhout,
en
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- [de vader] (hierna: de vader),
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), en
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Alkmaar,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de verdeling van de zorg tussen de vader en de moeder in de zomervakantie van 2025.
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Alkmaar (hierna: de kinderrechter) heeft in een beschikking van 24 juli 2025 (hierna: de bestreden beschikking) een zorgregeling voor de zomervakantie van 2025 vastgesteld.
De moeder vindt een verblijf van de kinderen bij de vader gedurende drie aaneengesloten weken te lang en wil dat de vakantie in kortere periodes wordt verdeeld. De GI is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 28 juli 2025 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 19 augustus 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder ingekomen:
- een brief van de zijde van de vader van 19 augustus 2025 met bijlagen;
- een brief van de zijde van de moeder van 19 augustus 2025 met bijlagen;
- een aanvullend beroepschrift van de moeder van 20 augustus 2025.
2.4
De zitting heeft op 22 augustus 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- drie vertegenwoordigers van de GI,
- de vader, en
- de raad, vertegenwoordigd door F. Dekkers.
De vader en de advocaat van de moeder hebben op de zitting een pleitnotitie overgelegd.
2.5
Aan partijen is ter zitting meegedeeld dat, gelet op het belang bij een spoedige beslissing, de uitspraak is bepaald op 26 augustus 2025, in de vorm van een verkorte beschikking die nader uitgewerkt zal worden. Het hierna overwogene onder 5.4 tot en met 5.8 bevat de uitwerking van de verkorte beschikking.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben van oktober 2021 tot juli 2023 een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [minderjarige 1] , geboren [in] 2022 en [minderjarige 2] , geboren [in] 2024 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] . De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige 2] .
De vader heeft bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van [minderjarige 2] . De rechtbank heeft een bijzondere curator benoemd.
De kinderen wonen bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 22 december 2023 van de rechtbank is aan de moeder vervangende toestemming verleend om met [minderjarige 1] (van [plaats C] ) naar [plaats A] te verhuizen.
Verder is een zorgregeling bepaald als volgt: [minderjarige 1] verblijft in drie van de vier achtereenvolgende weken van donderdag 16.30 uur tot zaterdag 16.30 uur bij de vader, waarbij de moeder [minderjarige 1] brengt en haalt. De vakanties en feestdagen dienen de ouders in onderling overleg bij helfte te verdelen. De vader heeft hoger beroep ingesteld.
3.3
Bij beschikking van 27 augustus 2024 van dit hof is de beschikking van de rechtbank bekrachtigd ten aanzien van de vervangende toestemming voor verhuizing, is de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken ten aanzien van [minderjarige 2] , is ten aanzien van [minderjarige 1] een nieuwe zorgregeling bepaald en is de volgende feest- en vakantieregeling vastgesteld:
- [minderjarige 1] zal in 2024 tijdens de vakanties twee keer voor één week aaneengesloten bij de vader
verblijven;
- vanaf 1 januari 2025 zal [minderjarige 1] acht weken van de vakanties bij de vader verblijven, waarvan
maximaal twee weken aaneengesloten;
- [minderjarige 1] zal de helft van de feestdagen bij de vader verblijven, voor zover deze niet in de vakantie vallen.
3.4
Bij vonnis van – eveneens - 27 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter in een ondertussen door de vader aanhangig gemaakt kort geding een (andere) zorgregeling bepaald, met beide kinderen. In het kader van een vakantie is bepaald dat de kinderen van 28 oktober 2024 om 16.30 uur tot 3 november 2024 om 16.30 uur bij de vader verblijven.
3.5
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 14 oktober 2024, met wijziging in zoverre van de regeling vastgesteld in de beschikking van dit hof van 27 augustus 2024 en in het vonnis van de voorzieningenrechter van 27 augustus 2024, de zorgregeling gewijzigd. In het kader van vakanties is bepaald dat de kinderen bij de vader verblijven van 11 november 2024 om 16.30 uur tot 17 november 2024 om 16.30 uur en van 26 december 2024 om 12.00 uur tot en met 2 januari 2025 om 12.00 uur, waarbij de moeder is veroordeeld om aan de vader een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij hieraan niet voldoet, tot een maximum van € 15.000,- is bereikt.
3.6
De moeder heeft hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 17 december 2024 van dit hof is het vonnis van 14 oktober 2024 vernietigd voor zover het de regeling tussen de kinderen en de vader vanaf 21 november 2024 betreft en is, met wijziging in zoverre van de regeling vastgesteld in de beschikking van dit hof van 27 augustus 2024 en de regeling in het vonnis van de voorzieningenrechter van 27 augustus 2024, bepaald dat de kinderen bij de vader verblijven:
in de periode vanaf 21 november 2024 tot Kerst
- iedere week van donderdag 16.30 uur tot zaterdag 16.30 uur. De vader zal de kinderen in deze periode eenmalig op donderdag 12 december 2024 ophalen bij de crèche; de overige keren haalt en brengt de moeder;
in de periode vanaf 9 januari 2025:
- week 1 van donderdag 16.30 uur tot zondag 16.30 uur, waarbij de moeder brengt en haalt;
- week 2 van donderdag 16.30 uur tot zaterdag 16.30 uur, waarbij de vader de kinderen op donderdag ophaalt bij de crèche en de moeder de kinderen op zaterdag ophaalt bij de vader;
- week 3 van donderdag 16.30 uur tot zondag 16.30 uur, waarbij de moeder haalt en brengt;
- week 4 van donderdag 16.30 uur tot zaterdag 16.30 uur, waarbij de vader de kinderen op donderdag ophaalt bij de crèche en de moeder de kinderen op zaterdag ophaalt bij de vader;
veroordeelt de moeder om aan de vader een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag of gedeelte ervan dat zij niet aan voornoemde zorgregeling voldoet, tot een maximum van € 15.000,- is bereikt;
in de periode van Kerst en Oud en Nieuw
- op 26 december 2024 brengt de moeder de kinderen om 11.00 uur bij de vader;
- op 28 december 2024 haalt de moeder de kinderen om 11.00 uur op bij de vader;
- op 30 december 2024 brengt de moeder de kinderen om 11.00 uur bij de vader;
- op 2 januari 2025 haalt de moeder de kinderen om 15.30 uur op bij de vader.
3.7
Bij beschikking van 29 oktober 2024 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, aanvankelijk van Jeugdbescherming Regio [plaats B] , maar bij beschikking van 6 februari 2025 is die gecertificeerde instelling vervangen door de GI.

4.De omvang van het geschil

4.1
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking bepaald dat een vakantieregeling voor de zomervakantie 2025 zal gelden, waarbij de kinderen:
- in week 31 bij de moeder verblijven;
- van 12 augustus 2025 tot 27 augustus 2025 bij de moeder verblijven;
- van 27 augustus 2025 tot 17 september 2025 bij de vader verblijven;
waarbij buiten deze vakantieregeling de nu bestaande omgangsregeling zal gelden.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidend verzoek van de GI alsnog af te wijzen en een vakantieregeling te bepalen zoals opgenomen in het schema onder randnummer 42 van haar beroepschrift. Ter zitting in hoger beroep heeft zij verklaard dat haar hoger beroep alleen ziet op de zomervakantie van 2025, dus, voor zover nu nog van belang, de vakantie van de kinderen met de vader in de periode van 27 augustus 2025 tot 17 september 2025.
4.3
De GI verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Voordat het hof toekomt aan de beoordeling, overweegt het dat, anders dan in de verkorte beschikking onder 3.1 is weergegeven, een vervangende toestemming voor de erkenning van [minderjarige 2] niet meebrengt dat de vader van rechtswege mede met het gezag wordt belast (artikel 1:251b lid 2 onder b BW).
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
5.2
De GI voert primair aan dat de moeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep, omdat de GI haar inleidend verzoek heeft gebaseerd op artikel 1:262b Burgerlijk Wetboek dat een regeling treft voor geschillen bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Op grond van artikel 807 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen een dergelijke beslissing geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.
De vader schaart zich achter het standpunt van de GI.
Volgens de moeder is de beschikking gebaseerd op artikel 1:265g lid 1 BW; op grond daarvan kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een zorgregeling wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
Van een beslissing op grond van artikel 1:265g BW staat wel hoger beroep open.
5.3
Naar het oordeel van het hof moet de bestreden beschikking worden gezien als een beslissing op grond van artikel 1:265g BW nu het gaat om het vaststellen cq wijzigen van een zorgregeling tijdens een ondertoezichtstelling. Dat de GI in haar inleidend verzoek stelt haar verzoek te baseren op de geschillenregeling van artikel 1:262b BW en dat ook de kinderrechter in de kop van haar beschikking heeft opgenomen dat het een beschikking is op basis van de geschillenregeling, maakt niet dat de beslissing om de zorgregeling in de zomervakantie te bepalen primair de beslechting is van een geschil over de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
Van beslissingen op grond van artikel 1:265g BW staat hoger beroep open. De moeder kan dus worden ontvangen in haar hoger beroep.
Verdeling zorg tijdens zomervakantie 2025
5.4
Indien de regeling uit de bestreden beschikking wordt gevolgd, verblijven de kinderen drie (aaneengesloten) weken bij de vader. Aan het hof ligt de vraag voor of drie weken te lang is en of het belang van de kinderen meebrengt dat een regeling wordt bepaald waarin zij maximaal tien dagen achtereen bij een ouder zijn.
Standpunt van de moeder
5.5
De moeder betoogt dat het niet in het belang van de kinderen is om langer dan tien dagen de andere ouder niet te zien. Vooral gezien de jonge leeftijd van de kinderen vindt zij een vakantie van drie weken disproportioneel lang. De moeder had liever gezien dat de reguliere zorgregeling werd voortgezet zodat de kinderen hun structuur kunnen behouden. Zij ziet het nut niet in van een vakantieregeling aangezien de kinderen toch nog niet naar school gaan. Bovendien maakt de moeder zich zorgen of de kinderen bij de vader wel de juiste zorg krijgen; er zijn signalen van onveiligheid bij hem.
De moeder wijst erop dat in geval van jonge kinderen doorgaans frequente, korte contacten het uitgangspunt zijn. Eerder heeft het hof – in zijn arrest van 17 december 2024 – ten aanzien van de kinderen (vooral [minderjarige 2] ) nog overwogen dat een vakantieregeling op deze leeftijd niet te lang moet duren (bijvoorbeeld een week aaneengesloten). Waarom de GI nu van dit uitgangspunt wil afwijken, heeft zij volgens de moeder onvoldoende onderbouwd. Dat een langere periode aaneen bij de vader tot minder overdrachten leidt, weerlegt de moeder; in haar voorstel kan de overdracht via de kinderopvang en haar moeder verlopen.
Standpunt van de GI
5.6
De GI handhaaft haar standpunt dat de vastgestelde vakantieregeling in het belang van de kinderen is. De kinderen zijn inmiddels iets ouder en meer gewend om met de vader te zijn. De meivakantie met tien dagen aaneengesloten bij de vader, zoals door de ouders zelf afgesproken, is goed verlopen. De GI acht de kinderen veilig bij de vader en ziet geen contra-indicaties voor een aaneengesloten verblijf van drie weken. Veel wisselingen maakt het onrustig voor de kinderen; zij voelen de spanningen tussen hun ouders, zowel als zij naar de vader als naar de moeder gaan. Vivendi-zorg ziet dat de kinderen blij naar de vader gaan en dat zij blij terugkomen.
Ter zitting in hoger beroep heeft de GI toegelicht dat de beide gezinsmanagers regelmatig afstemmen met de gedragsdeskundige van de GI. Laatstgenoemde heeft geadviseerd vakanties van de kinderen met de vader te plannen om meer invulling te geven aan zijn family life. Omdat de meivakantie goed is verlopen, acht de GI een uitbouw naar een langere vakantie passend.
Standpunt van de vader
5.7
De vader heeft het belang van de hechting van de kinderen aan hem benadrukt. Hij en de kinderen hebben in dat kader recht op acht weken vakantie per jaar met elkaar. De vader kijkt ernaar uit om de kinderen langere tijd bij zich te hebben en heeft dan ook verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Advies van de raad
5.87
De raad heeft ter zitting in hoger beroep erkend dat, zoals de moeder betoogt, in het geval van jonge kinderen doorgaans een zorgregeling wordt aangeraden met een hoge(re) frequentie aan korte(re) contacten. In dit geval is een nuancering op zijn plaats, omdat er zoveel wantrouwen en spanningen spelen tussen de ouders. De ouders zijn niet in staat om zelf afspraken te maken met elkaar en als er eenmaal afspraken zijn, is daarover discussie. Ook met de GI voeren de ouders discussies. Dat de GI in dit geval voor een vakantie van drie weken heeft gekozen, is voor de raad dan ook te begrijpen. Daarbij komt dat de kinderen deze regeling aan lijken te kunnen. De raad heeft dan ook geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen en daarnaast aan de ouders de oproep gedaan om elkaar over en weer wat te gunnen en elkaar tegemoet te komen. De ouders moeten als ouders van hun kinderen nog lang met elkaar samenwerken en hun verantwoordelijkheid nemen. Zij dienen de kinderen het goede voorbeeld te geven en ervoor te zorgen dat de kinderen geen last hebben van hun onenigheid die al vanaf vóór de geboorte van [minderjarige 2] gaande is.
Oordeel van het hof
5.9
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn jonge kinderen van respectievelijk (net) drie jaar oud en twintig maanden oud. Bij kinderen van die leeftijd wordt vaak het advies gegeven om de zorgregeling zodanig in te delen dat de kinderen in tijd beperkt, maar dan wel frequent bij hun ouders zijn. In dit geval ziet het hof echter aanleiding om anders te beslissen. Tussen de ouders is, ondanks de jonge leeftijd van de kinderen, al meermaals geprocedeerd. De ouders zijn niet of nauwelijks in staat om met elkaar te communiceren en daarbij het belang van de kinderen voorop te stellen. Hun strijd en schadelijke oudergedrag hebben gemaakt dat de kinderen onder toezicht gesteld zijn. Ook de GI heeft moeite om tot een goede samenwerking te komen met de ouders. Beide ouders hebben hun eigen visie en proberen de GI daarvan te overtuigen. Zij zijn - vooral - verdeeld over de zorgregeling, de school voor de kinderen, de erkenning van [minderjarige 2] door de vader en de vakanties. Ook met behulp van de bijzondere curator is het de GI niet gelukt om op een aantal punten afspraken te maken. Het wantrouwen en de spanningen duren voort en de kinderen, vooral [minderjarige 1] , merken dat. Die gespannen verhouding, waarin de GI ook wordt betrokken, maakt dat het hof, anders dan het hof in het arrest van 17 december 2024 heeft overwogen en aan de GI als advies heeft meegegeven, in dit geval van oordeel is dat de vakantieregeling zoals is verzocht door de GI dient te worden uitgevoerd. De GI heeft, mede met behulp van de gedragsdeskundige, vanuit de wens om de vader zijn family life met de kinderen te laten opbouwen, zorgvuldig gekeken naar de beschikbaarheid, wensen en mogelijkheden van de ouders en de kinderen. Dat de gedragsdeskundige diens advies niet op schrift heeft gesteld, maakt niet dat de GI haar verzoek om deze vakantieregeling te bepalen onvoldoende heeft onderbouwd, zoals de moeder heeft aangevoerd. De GI heeft een duidelijke lijn uitgezet en het hof acht het in het belang van de kinderen dat de ouders die lijn volgen nu zij niet in staat zijn om zelf een lijn te bepalen.
Daarbij komt dat het hof geen reden ziet om te twijfelen aan de veiligheid van de kinderen bij de vader. Vivendi-zorg heeft teruggekoppeld dat de kinderen even graag naar de vader als naar de moeder gaan en er zijn geen contra-indicaties voor een langer verblijf bij de vader gezien door Vivendi-zorg of de GI. Evenals de raad gaat het hof er dan ook vanuit dat de kinderen deze regeling aankunnen. Dat neemt niet weg dat het aan te bevelen is dat de vader zijn aanbod om eens per week een videobelcontact te laten plaatsvinden tussen de kinderen en de moeder nakomt.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, bekrachtigt het hof de beschikking waarvan beroep.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart de beschikking, waarvan beroep, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. J.M. van Baardewijk en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 26 augustus 2025 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.
Het bovenstaande bevat de schriftelijke uitwerking van de reeds op 26 augustus 2025 uitgesproken beschikking en is op 9 september 2025 aldus vastgesteld en door de oudste raadsheer ondertekend.