ECLI:NL:GHAMS:2025:232

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
23-001026-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling, belediging van een politieagent en vernieling van een plantenbak met gevangenisstraf als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1973, werd beschuldigd van mishandeling, belediging van een politieagent en vernieling van een plantenbak. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk beledigen van een ambtenaar, te weten een verbalisant van de Politie Eenheid Amsterdam, door op hem te spugen, en het opzettelijk vernielen van een plantenbak die aan een ander toebehoorde. De feiten vonden plaats op 23 januari 2024 in Amsterdam.

Tijdens de zitting op 14 januari 2025 heeft de advocaat-generaal zijn vordering gepresenteerd, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak. Het hof heeft de verklaringen van getuigen en de inhoud van camerabeelden in overweging genomen. De verdachte werd uiteindelijk schuldig bevonden aan de hem tenlastegelegde feiten. Het hof oordeelde dat de mishandeling en belediging van de politieagent, evenals de vernieling van de plantenbak, wettig en overtuigend bewezen waren.

De politierechter had eerder een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, welke het hof in hoger beroep heeft bevestigd. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de recidive van de verdachte. Tevens werd een schadevergoeding van € 400,00 toegewezen aan de benadeelde partij, de politieagent, voor immateriële schade. De uitspraak benadrukt de gevolgen van de gedragingen van de verdachte en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001026-24
datum uitspraak: 28 januari 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 april 2024 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-028511-24 en 13-266857-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1973,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2025.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman van de verdachte naar voren heeft gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A
parketnummer 13-028511-241.
hij op of omstreeks 23 januari 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het eenmaal of meermalen (met kracht) duwen op/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] (ten gevolge waarbij voornoemde [slachtoffer 1] op/tegen de grond viel);
2.
hij op of omstreeks 23 januari 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar,te weten [slachtoffer 2] (verbalisant van de Politie Eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door eenmaal of meermalen (met kracht) te spugen op/tegen/in de/het (rechter)wang/gezicht/hoofd, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] ;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in/op of omstreeks de periode van 23 januari 2024 tot en met 24 januari 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk een (planten)bak, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
Zaak B
parketnummer 13-266857-23hij op of omstreeks 11 oktober 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een en/of meerdere tube(s)/verpakking(en) tandpasta (met een totale waarde van ongeveer 122,31 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan winkelbedrijf [winkel] (gevestigd te [adres 2] ), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vernietiging vonnis

Het vonnis waartegen hoger beroep is ingesteld zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan op grond van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverwegingen

Zaak A, feit 1
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat volgens hem vraagtekens kunnen worden gezet bij de verweten mishandeling. Daartoe heeft hij erop gewezen dat de verdachte ‘kneiterlam’ was en hij denkt dat de verdachte daardoor per ongeluk tegen de aangeefster is gevallen. Van (voorwaardelijk) opzet op de mishandeling was dan geen sprake.
De door de raadsman geschetste mogelijke toedracht wordt weerlegd door de verklaring van de getuige [getuige 1] . De getuige verklaart namelijk dat dat de verdachte ineens in de richting van de aangeefster rende en haar ‘uit het niets’ een ‘bodycheck’ gaf. Op grond daarvan, in samenhang met de verklaring van aangeefster dat zij onverwachts een duw kreeg, kan worden bewezen dat de verdachte bewust (en met kracht) een duw tegen aangeefster heeft gegeven, waardoor zij op de grond is gevallen. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Zaak A, feit 3
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de vernieling van de plantenbak vanwege het ontbreken van opzet. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte zo dronken was dat hij denkt dat de verdachte het boompje in de plantenbak vasthield om niet om te vallen, maar vervolgens toch met de boom omviel waardoor de plantenbak brak.
Ook deze, door de raadsman geschetste, mogelijke oorzaak van de gebroken plantenbak is in strijd met de inhoud van de bewijsmiddelen. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt dat de verdachte de bovenzijde van de boom vasthield en naar achteren liep, terwijl hij de top van de boom nog in zijn rechterhand had. De verdachte loopt zo ver naar achteren dat de boom omvalt en de plantenbak breekt. Uit deze gedragingen kan worden afgeleid dat de verdachte expres de boom en plantenbank omver heeft getrokken. Dit vindt overigens steun in de verklaring van de getuige [getuige 2] die zag dat de verdachte ‘een pot omver trok’. Door dat te doen, heeft de verdachte ten minste bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de, kennelijk aardenwerken, plantenbak door zijn toedoen zou worden vernield. Het hof concludeert dan ook dat vernieling van de plantenbak wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 3 en het in zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A
parketnummer 13-028511-241.
hij op 23 januari 2024 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het met kracht duwen tegen het lichaam van [slachtoffer 1] waardoor zij op de grond viel;
2.
hij op 23 januari 2024 te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] (verbalisant van de Politie Eenheid Amsterdam), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door te spugen op de wang van voornoemde [slachtoffer 2] ;
3.
hij in de periode van 23 januari 2024 tot en met 24 januari 2024 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een plantenbak, die aan [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft vernield.
Zaak Bparketnummer 13-266857-23
hij op 11 oktober 2023 te Amsterdam meerdere tubes tandpasta (met een totale waarde van 122,31 euro), die aan winkelbedrijf [winkel] (gevestigd te [adres 2] ) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit arrest zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 13-028511-24 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 13-028511-24 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het in de zaak met parketnummer 13-028511-24 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het in de zaak met parketnummer 13-266857-23 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor alle vier de feiten veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter is opgelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte. Hij heeft een woning, terwijl hij in het verleden lang zonder vaste woon- of verblijfplaats is geweest. Daarnaast staat hij onder bewind vanwege zijn schulden. De raadsman heeft het hof verzocht om, ondanks het advies van de reclassering, toch bijzondere voorwaarden op te leggen, en een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in januari 2024 schuldig gemaakt aan mishandeling van een willekeurig slachtoffer op straat en de belediging van de politieagent die de verdachte daarna heeft aangehouden. Met de mishandeling heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, dat afgezien van de pijn door deze onverhoedse aanval geschrokken zal zijn. Ook heeft de verdachte getoond geen respect te hebben voor de politieagent door hem in zijn gezicht te spugen. Dat is voor de politieagent een bijzonder smerige en vervelende ervaring geweest. Kort na de mishandeling heeft de verdachte ook nog eens een plantenbak vernield. Het handelen van de verdachte is naar alle waarschijnlijk te wijten aan het feit dat hij veel te veel alcohol had gedronken. Het kan de verdachte worden aangerekend dat hij daardoor verschillende grenzen heeft overschreden. Daarnaast heeft de verdachte zich een paar maanden eerder schuldig gemaakt aan diefstal van meerdere tubes tandpasta. De verdachte heeft hiermee schade en overlast veroorzaakt en getoond geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het strafblad van 31 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte reeds onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Bovendien blijkt uit het strafblad dat aan de verdachte ter zake deze soortgelijke feiten taakstraffen zijn opgelegd die hij niet heeft verricht, maar daarvoor in vervangende hechtenis heeft gezeten. Gelet daarop is artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (het zogeheten taakstrafverbod) van toepassing.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsrapport van Inforsa van 31 januari 2024. Daaruit volgt een advies om geen bijzondere voorwaarden op te leggen omdat de reclassering geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen. De verdachte heeft zich in het verleden niet aan bijzondere voorwaarden gehouden. Het hof ziet daarom geen aanleiding om bijzondere voorwaarden op te leggen.
Gelet op de ernst van de feiten en in het licht van de recidive acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de dagen die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht niet passend. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 400,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is door de politierechter toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering in zijn geheel toe te wijzen. De verdediging heeft ten aanzien van de vordering geen standpunt ingenomen.
Het hof is van oordeel dat voldoende is gebleken dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, BW. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade naar billijkheid vast op € 400,00. Daarbij is rekening gehouden met de aard en ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, alsmede de vergoedingen die in soortgelijke gevallen door rechters zijn toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 266, 267, 300, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag waarop de schade volledig is vergoed.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het in de zaak A onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 400,00 (vierhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag waarop de schade volledig is vergoed.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 januari 2024.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. R.P. den Otter en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Fritsche, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 januari 2025.
mr. R.D. van Heffen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Bijlage
Zaak A met parketnummer 13-028511-24:
Ten aanzien van feit 1
1.
Een proces-verbaal van aangifte van 23 januari 2024 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (pagina’s 5-6).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster van [slachtoffer 1] :
Op 23 januari 2024 in de [straat] voelde ik onverwachts een duw aan de rechterkant van mijn schouder. Ik voelde dat ik mijn evenwicht door deze duw verloor. Vervolgens viel ik op de grond, direct na de val voelde ik pijn aan mijn linker heup.
Ten aanzien van feit 2
2.
Een proces-verbaal van aangifte van 24 januari 2024 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (pagina’s 13-14).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever van [slachtoffer 2] :
Ik ben werkzaam als agent op politiebureau Zuid-Buitenveldert voor de eenheid Amsterdam.
Op 23 januari kregen mijn collega en ik de opdracht om te gaan naar de [straat] te Amsterdam. Aldaar zou men overlast ervaren van een agressieve man.
Mijn collega en ik hebben de man aangehouden. Mijn collega en ik hebben de man naar de grond gebracht. Toen de man op de grond lag, zag ik dat de man zijn gezicht van de grond optilde en mijn richting opdraaide. Ik zag en hoorde dat de man richting mijn gezicht spuugde, ik zag namelijk dat hij zijn hoofd in richting van mijn hoofd bracht en ik hoorde een gorgelend/spugend geluid. Direct hierna voelde ik een natte substantie op mijn rechterwang.
Ik voelde een blijk van minachting en werd door deze verdachte in het openbaar beledigd. Ik zag aan de overkant van de straat meerdere mensen die stonden toe te kijken.
Ten aanzien van feit 3
3.
Een proces-verbaal van aangifte van 24 januari 2024 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (pagina’s 8-9).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever van [slachtoffer 3] :
Ik ben eigenaar van de [bedrijf 1] gelegen aan de [adres 3] . Naast de ingang van mijn [bedrijf 1] staat een grote plantenbak met daarin een boompje. Op 23 januari 2024 was de plantenbak nog heel. Op 24 januari 2024 zag ik dat de plantenbak kapot was. Hij was in meerdere stukken gebroken. Ik heb niemand toestemming gegeven mijn plantenbak te vernielen.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen van 25 januari 2024 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (pagina’s 23-24).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Ik keek de camerabeelden uit welke beschikbaar zijn gesteld door de manager van [bedrijf 2] , welke is gevestigd aan de [adres 3] . Ik zie dat links van de voordeur van de [bedrijf 1] een bruinkleurige grote bloempot staat met daarin een groene boom. Rechtsboven in beeld staat de datum namelijk 2024-01-23.
Ik zie dat de man naar de bloempot bij de [bedrijf 1] wankelt en dat hij zijn rechterarm naar de bovenzijde van de boom beweegt. Hij loopt naar achteren met de top van de boom nog in zijn rechterhand. Te zien is dat de man echt aan de boom hangt. Hij loopt zover naar achteren dat de boom om valt.
Ten aanzien van feiten 1 en 3:
5.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 24 januari 2024 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (pagina’s 16-17).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige [getuige 2] :
Wat is er gebeurd op de [straat] te Amsterdam, omstreeks 23.00 uur (het hof begrijpt op 23 januari 2023).
A: Ik zag een man en een vrouw. Ineens zag ik dat de man rende in de richting van de vrouw. De vrouw stond inmiddels ook bij de tram, tegen het hekje aan. De man rende richting de vrouw en gaf haar ineens een bodycheck met zijn lichaam, zomaar uit het niets. Door de bodycheck van de man, viel de vrouw op de grond, omdat zij met haar heupen tegen het hekje aan kwam.
Ik zag dat de man aan de overkant, ter hoogte van de [bedrijf 2] , kwaad heen en weer liep. Ik zag dat de man een pot omvertrok.
Ten aanzien van feiten 1, 2 en 3
6.
Een proces-verbaal van bevindingen van 24 januari 2024 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (pagina’s 19-21).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op dinsdag 23 januari 2024 hoorden wij een man zeggen dat de betreffende verdachte aan de overzijde van de straat liep. Hij zou een voorbijganger hebben mishandeld en een plantenbak hebben vernield. Wij zijn vervolgens naar de verdachte toegereden.
De verdachte bleek later te zijn:
*** [verdachte] , [geboortedag] -1973, GEBOREN TE [geboorteland] ***
Zaak B met parketnummer 13-266857-23
1.
Een geschrift, zijnde een Landelijke aangifteformulier winkeldiefstal van 11 oktober 2023 betreffende de onderneming [winkel] , gevestigd te Amsterdam (pagina’s 5-7).
Dit formulier houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven, als verklaring van de
aangever [aangever] :
Onderneming: [winkel]
Plaats: Amsterdam
Vestigingsplaats: [adres 2]
Op 11 oktober 2023.
De volgende goederen zijn aangetroffen: Paradontax tandpasta.
Totale verkoopwaarde: € 122,31.
2.
Een geschrift, zijnde een e-mailbericht van de aangever, namens [winkel] , als bijlage gevoegd bij het als bewijsmiddel vermelde aangifteformulier winkeldiefstal van 11 oktober 2023 (pagina 8).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik zag dat de man in de richting liep van de tandpasta. Ik zag dat de man voor de tandpasta stond. Ik zag dat de man 3 producten in zijn mandje stopte. Vervolgens zag ik dat de man meerdere tandpasta in zijn rugtas stopte. Ik ben naar de man toe gelopen en vroeg aan de man waarom hij de tandpasta in zijn rugtas deed. Ik hoorde dat de man tegen mij zei dat hij niet van plan was om de spullen af te rekenen.
3.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 11 oktober 2023 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (pagina’s 21-25).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
V: Op 11 oktober 2023 bent u door personeel van de [winkel] ter zake van winkeldiefstal aangehouden.
V: Welke goederen heeft uit de schappen gepakt?
A: Ja tandpasta 10 a 15 stuks.
V: Was u van plan om de goederen die u pakte af te rekenen?
A: Nee. Ik was plan om de spullen weg te nemen, zonder deze te betalen.