ECLI:NL:GHAMS:2025:23

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
200.325.100/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van huwelijksvermogen tussen curator en ex-echtgenote met betrekking tot schenkingen onder uitsluiting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de afwikkeling van het huwelijksvermogen tussen de curator van de man en zijn ex-echtgenote. De man en de vrouw waren in 2014 in gemeenschap van goederen gehuwd en hebben in 2019 een echtscheidingsconvenant gesloten. De man heeft een woning in eigendom verkregen, maar na de echtscheiding heeft de curator van de man het convenant buitengerechtelijk vernietigd, met als argument dat dit tot stand is gekomen op basis van onjuiste en onvolledige gegevens. De rechtbank heeft in een eerder vonnis geoordeeld dat de verdeling van de huwelijksgemeenschap vernietigd moest worden en heeft de woning aan de man toebedeeld, onder de verplichting om de vrouw te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van een lening en haar een bedrag van € 54.076,54 te betalen.

In hoger beroep heeft de curator de hoogte van het bedrag betwist dat aan de vrouw moet worden betaald, en betoogd dat de man schenkingen onder uitsluiting heeft ontvangen die buiten de gemeenschap vallen. Het hof heeft vastgesteld dat de man inderdaad schenkingen onder uitsluiting heeft ontvangen ter waarde van € 89.987,-. Het hof oordeelt dat deze schenkingen in mindering moeten worden gebracht op de waarde van de woning die aan de man is toebedeeld. De vrouw heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de man afstand heeft gedaan van zijn recht op deze schenkingen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de beslissing over de toedeling van de woning en bepaalt dat de man de vrouw een bedrag van € 9.083,04 moet betalen. De proceskosten worden gecompenseerd, aangezien partijen met elkaar gehuwd zijn geweest.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.325.100/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/312187 / HA ZA 21-36
arrest van de meervoudige familiekamer van 7 januari 2025
inzake
[curator ] ,in zijn hoedanigheid van curator van
[de man] ,
gevestigd te [plaats A] ,
appellant,
advocaat: mr. A.G. de Jong te Den Haag,
tegen
[gedaagde ] ,
wonend te [plaats B] ,
gedaagde,
advocaat: mr. A.W. Hoogland te Den Helder.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de curator en [gedaagde ] genoemd. [de man] zal hierna worden aangeduid als de man.
De toenmalige curatoren van de man zijn bij dagvaarding van 1 juli 2022, hersteld bij exploot van 18 november 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen de toenmalige curatoren van de man als eisers en de vrouw als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord’.
De man heeft op 20 juli 2023 en op 4 juni 2024 per e-mail aan de griffie zelf stukken in het geding willen brengen. Het hof heeft deze stukken geweigerd, omdat deze niet door of met toestemming van de curator zijn ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft op 10 juni 2024 plaatsgevonden. De curator heeft toen nog een productie in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De curator heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:
- het bestreden vonnis gedeeltelijk zal vernietigen voor wat betreft de beslissing onder 5.3.A en zal bepalen dat de woning aan de [A-straat] te [plaats A] aan de man wordt toebedeeld, onder de verplichting dat de man de vrouw zal doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de lening bij de vader van de man, onder de verplichting dat de man aan de vrouw een bedrag van € 9.083,04 voldoet;
- het bestreden vonnis voor het overige zal bekrachtigen.
De vrouw heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van de curator in de kosten van het geding in hoger beroep met inbegrip van nasalaris.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.7. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
De man en de vrouw zijn [in] 2014 in gemeenschap van goederen met
elkaar gehuwd.
2.2.
De man heeft op 29 mei 2015 de woning aan de [A-straat] te [plaats A]
(hierna: de woning) in eigendom verkregen. De koopsom bedroeg € 101.589,26. De man en de vrouw hebben samen in de woning gewoond.
2.3.
De man en de vrouw hebben op 24 mei 2019 een echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant) gesloten. In het convenant is voor zover hier van belang bepaald:
“4. 1. Tot de huwelijkse gemeenschap van partijen behoort de onroerende zaak staande en gelegen aan de [plaats B] , [plaats A] (...);
4.2.
De in 4.1 genoemde onroerende zaak wordt voor de waarde van € 120.000 toegedeeld aan de man, onder de opschortende voorwaarde dat de helft van de waarde daarvan, derhalve € 60.000,00, door hem aan de vrouw zal worden uitgekeerd.
De waarde is door partijen in onderling overleg, zonder taxatie van een makelaar tot stand gekomen.
4.3.
Op de in artikel 4.1 genoemde onroerende zaak rust geen schuld uit hoofde van hypothecaire geldlening.
(…)
8.1.
Partijen verklaren hierbij de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben verdeeld en zij verklaren tevens, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant, niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.
2.4.
Nadat daartoe op 5 juni 2019 een verzoekschrift tot echtscheiding was ingediend, is het huwelijk van de man en de vrouw per 24 juli 2019 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Den Haag van 10 juli 2019 in de registers van de burgerlijke stand.
2.5.
Bij beschikking van 28 mei 2020 heeft de kantonrechter te Den Haag bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van de man wegens zijn geestelijke toestand.
2.6.
Bij brief van 19 juni 2020 aan de vrouw heeft de advocaat van de man het convenant buitengerechtelijk vernietigd, kort gezegd met als grondslag dat dit tot stand is gekomen op grond van onjuiste en onvolledige gegevens.
2.7.
Bij beschikking van de kantonrechter te Den Haag van 6 april 2021 is de man onder curatele gesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand, met benoeming van [curator 2] en [curator 3] tot curatoren (hierna: de toenmalige curatoren).
2.8.
Bij beschikking van 29 maart 2023 heeft het gerechtshof Den Haag [curator 2] en [curator 3] als curatoren ontslagen en [curator ] tot opvolgend curator benoemd.

3.Beoordeling

3.1.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de in het convenant opgenomen vaststelling van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van de man en de vrouw is vernietigd. Vervolgens heeft de rechtbank alsnog de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vastgesteld en, als onderdeel daarvan (in r.o. 5.3. onder A), bepaald dat de woning aan de [A-straat] te [plaats A] aan de man wordt toebedeeld, onder de verplichting dat de man de vrouw zal doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de lening bij de vader van de man, onder de verplichting dat de man aan de vrouw een bedrag van € 54.076,54 voldoet.
3.2.
De enige grief van de curator in hoger beroep heeft betrekking op de hoogte van laatstgenoemd bedrag.
Volgens de curator heeft de rechtbank in het bestreden vonnis terecht geoordeeld dat aan de man in totaal een bedrag van € 89.987,- bij uitsluiting is geschonken en dat dit bedrag bij uitsluiting aan de man toekomt. De rechtbank heeft echter in het vonnis verder niets overwogen met betrekking tot dit bedrag en deze bij uitsluiting ontvangen schenkingen. Volgens de curator heeft het achterwege laten van enige uitleg over hoe hiermee om te gaan bij partijen voor onduidelijkheid gezorgd. De toenmalige curatoren hebben aangegeven dat het bedrag van € 89.987,- buiten de verdeling dient te blijven. De vrouw is echter niet bereid gebleken om de schenkingen buiten de verdeling te laten. Zij wenst aanspraak te maken op de helft daarvan. Daarom was de curator genoodzaakt om het hoger beroep door te zetten. De man beschikt niet over de financiële middelen om het door de rechtbank vastgestelde bedrag aan de vrouw te vergoeden, waardoor het bestreden vonnis niet uitvoerbaar is, aldus de curator. De rechtbank had moeten oordelen dat, nu de schenkingen bij uitsluiting aan de man toekomen, deze schenkingen vanuit de gemeenschap aan de man vergoed dienen te worden, in die zin dat zij in mindering worden gebracht op de waarde van de woning die aan de man wordt toebedeeld. Immers heeft de man met het geschonken bedrag een groot deel van de woning gefinancierd. De waarde van de woning hebben partijen vastgesteld op € 120.000,-. Het restant van de schuld uit geldlening aan de vader van de man bedroeg op de peildatum € 11.846,92. Het batige saldo uit de eigen woning bedroeg dus € 108.153,08. Van dit bedrag dient het bij uitsluiting geschonken bedrag van € 89.987,- te worden afgetrokken. Er resteert dan een te verdelen overwaarde van € 18.166,08. De man dient de helft daarvan, zijnde een bedrag van € 9.083,04, aan de vrouw te vergoeden.
3.3.
Volgens de vrouw kan uit alle feiten en omstandigheden van de zaak in eerste aanleg worden opgemaakt dat de man, hoewel hij weet had van de schenkingen, ervoor heeft gekozen om deze schenkingen binnen de huwelijksgoederengemeenschap te laten vallen. De man heeft niet aangetoond dat hij het geld daadwerkelijk in de echtelijke woning heeft geïnvesteerd. Het bedrag van de schenkingen en het geld van de gemeenschap zijn door elkaar gaan lopen en er kan niet meer worden vastgesteld op welk gedeelte van het te verdelen vermogen de uitsluitingsclausule van toepassing is. De schenkingen zijn toegekomen aan de man maar door de man vervolgens bewust aangewend voor gemeenschappelijke doeleinden. Er dient ten aanzien hiervan dan ook geen nadere verrekening meer plaats te vinden, aldus de vrouw.
3.4.
Het hof overweegt als volgt.
Indien de grief van de curator slaagt, zal het hof als gevolg van de devolutieve werking van het hoger beroep ambtshalve moeten onderzoeken of het tussen partijen gesloten convenant terecht is vernietigd op grond van misbruik van omstandigheden, zoals de rechtbank heeft beslist, en of de man de opgevoerde schenkingen inderdaad onder uitsluitingsclausule zijn verkregen. De rechtbank heeft de daarop ziende verweren van de vrouw verworpen. In hoger beroep heeft de vrouw deze verweren echter niet prijsgegeven.
3.5.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat de man het convenant heeft kunnen vernietigen wegens misbruik van omstandigheden. Niet in geschil is dat de man kampt met een geestelijke beperking. De vrouw heeft in eerste aanleg gesteld dat de familie van de man deze beperking voor haar verborgen heeft gehouden. Dat standpunt heeft de vrouw in het licht van de stellingen van de man in eerste aanleg onvoldoende onderbouwd. Uit de door de rechtbank in r.o. 4.10 van het bestreden vonnis aangehaalde stukken afkomstig van Middin wordt afdoende duidelijk dat de vrouw voorafgaand aan het sluiten van het convenant op de hoogte was van de forse geestelijke beperking van de man en dat de vrouw zelf contact had opgenomen met Parnassia om de man aldaar te laten opnemen. Bij de man was dus in elk geval ten tijde van het sluiten van het convenant sprake van een voor de vrouw kenbare abnormale geestestoestand. Dat had de vrouw ervan moeten weerhouden om het convenant met hem aan te gaan. Zij heeft niettemin toch dat convenant met hem gesloten. Dat partijen daarbij werden bijgestaan door een juridisch geschoolde mediator, maakt dit niet anders. Gesteld noch gebleken is dat de man in het mediationtraject afzonderlijk werd bijgestaan, terwijl de mediator moest afgaan op door partijen zelf verstrekte informatie.
In hoger beroep heeft de vrouw niets naders over dit verweer aangevoerd. De conclusie is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het convenant is gesloten onder misbruik van omstandigheden. Zij heeft terecht voor recht verklaard dat het convenant is vernietigd.
3.6.
De rechtbank heeft in r.o. 4.21 een opsomming gegeven van schenkingen die naar haar oordeel onder uitsluitingsclausule aan de man zijn gedaan. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op kopieën van bankafschriften die namens de man in eerste aanleg als productie 10 zijn overgelegd. Uit deze afschriften blijkt dat het overgrote deel van de aan de man gedane schenkingen zijn gedaan onder een omschrijving die duidelijk maakt dat de desbetreffende schenkingen telkens onder uitsluitingsclausule zijn gedaan. Het totaal van de schenkingen met zo’n omschrijving bedraagt € 89.987,-. In het licht van al deze bankafschriften heeft de vrouw te weinig aangevoerd om haar verweer dat de schenkingen zonder uitsluitingsclausule zijn gedaan te ondersteunen. Ook in hoger beroep heeft zij daarover niets naders aangevoerd. De rechtbank heeft dat verweer terecht verworpen.
3.7.
Nu dus vaststaat dat de man tot een bedrag van € 89.987,- schenkingen onder uitsluitingsclausule heeft ontvangen, komt het hof toe aan de bespreking van de grief van de curator. Ingevolge artikel 94 lid 2, aanhef en onder a. van het Burgerlijk Wetboek (BW) in de versie zoals die van toepassing is op vóór 1 januari 2018 gesloten huwelijken, vallen buiten de huwelijksgemeenschap goederen ten aanzien waarvan bij de gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen, zoals in dit geval de schenkingen. De vrouw heeft aangevoerd dat de bedragen van de schenkingen zijn binnengekomen op bankrekeningen waarvan de saldi voor het overige wel in de gemeenschap vielen, zodat sprake is van vermenging en niet meer kan worden onderzocht welk deel van de te verdelen saldi afkomstig is van die schenkingen. Ook betwist de vrouw de stelling van de man dat de schenkingen grotendeels zijn besteed aan de echtelijke woning. Tot slot voert de vrouw aan dat de schenkingen door de man bewust zijn aangewend voor gemeenschappelijke doeleinden.
Al deze stellingen kunnen de vrouw niet baten. De vrouw heeft onvoldoende aangevoerd om te concluderen dat de man, na ontvangst van de schenkingen onder uitsluitingsclausule, al dan niet stilzwijgend ten behoeve van de gemeenschap afstand heeft gedaan van zijn recht op deze bedragen. De omstandigheid dat de man deze schenkingen niet heeft genoemd toen de mediator in het kader van het te sluiten convenant daarnaar vroeg, maakt niet dat de vrouw erop mocht vertrouwen dat de man hiervan afstand had gedaan, ook al niet vanwege de toen bij de vrouw bekende geestelijke beperking van de man. Voor zover deze bedragen niet meer af te zonderen zijn wegens vermenging met andere gelden of omdat deze zijn aangewend voor de betaling van schulden die de gemeenschap aangingen heeft de man op grond van 1:96 lid 3 BW (oud) een vordering op de gemeenschap. Beziet men derhalve het totaal van het aanwezige vermogen van partijen op de peildatum, dan komt daarvan een bedrag van € 89.987,- toe aan de man uit hoofde van de schenkingen. De grief (en vordering) van de curator in hoger beroep komt erop neer dat de curator dit bedrag wil verrekenen met hetgeen de man aan de vrouw verschuldigd is wegens overbedeling omdat aan hem de echtelijke woning is toebedeeld. De wet verzet zich daar niet tegen.
3.8.
Nu de vrouw de overige bedragen in de berekening van de curator (weergegeven onder 3.2.) niet heeft betwist, slaagt de grief. Zoals hiervoor al is overwogen, falen de overige verweren die de vrouw in eerste aanleg heeft aangevoerd.
Het bestreden vonnis zal daarom gedeeltelijk worden vernietigd en de vordering van de curator in hoger beroep zal worden toegewezen, als na te melden.
Het hof zal de proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep compenseren, nu de man en de vrouw met elkaar gehuwd zijn geweest.
3.9.
In hoger beroep hebben partijen geen bewijs aangeboden. In eerste aanleg hebben partijen dat wel gedaan. Gelet op het voorgaande komt het hof echter aan bewijslevering niet toe.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, uitsluitend voor wat betreft de beslissing onder 5.3.A, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de woning aan de [A-straat] te [plaats A] aan de man wordt toebedeeld, onder de verplichting dat de man de vrouw zal doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de lening bij de vader van de man, onder de verplichting dat de man aan de vrouw een bedrag van € 9.083,04 voldoet;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten van zowel de procedure bij de rechtbank als die in hoger beroep draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V.T. de Bie, R.M. Troost en P.J.W.M. Sliepenbeek en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2025.