ECLI:NL:GHAMS:2025:2281

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
200.345.264
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en verplichtingen bij leningsovereenkomst voor oprichting Thaise vennootschappen voor resortproject

In deze zaak gaat het om een lening die [appellant] heeft verstrekt aan twee nog op te richten Thaise vennootschappen, vertegenwoordigd door [geïntimeerde]. De lening was bedoeld voor de aankoop van een resort in Thailand en het organiseren van feesten. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] de opdracht had om de vennootschappen op te richten, maar dat hij hierin tekortgeschoten is. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, waarna hij in hoger beroep ging. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] geen partij is bij de leningovereenkomst en dat er geen overeenkomst van opdracht is ontstaan. Het hof concludeert dat [appellant] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over tekortkoming en onrechtmatig handelen door [geïntimeerde]. De vorderingen van [appellant] worden afgewezen en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij [appellant] in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.345.264/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/341710/ HA ZA 23-383
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 september 2025
in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. L. Hennink te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.A.M. Schram te Velsen-Noord.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellant] heeft een lening verstrekt aan twee nog op te richten Thaise vennootschappen. In de leningovereenkomst heeft [geïntimeerde] deze vennootschappen vertegenwoordigd. De lening hield verband met een project om in Thailand een resort aan te kopen en daar feesten te organiseren. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] de opdracht heeft gekregen om de twee vennootschappen op te richten. [geïntimeerde] is volgens [appellant] daarin tekortgeschoten. Verder stelt [appellant] dat [geïntimeerde] het bedrag van de lening niet heeft gebruikt voor de aankoop van het resort. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 9 juli 2024 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 10 april 2024 van de rechtbank Noord-Holland, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 26 juni 2025 heeft mr. Hennink het proces-verbaal toegestuurd van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 22 januari 2024. Daarbij bevond zich niet de productie G10 die volgens het proces-verbaal daaraan gehecht was. Het hof heeft daarom ambtshalve bij de rechtbank deze productie opgevraagd en ontvangen.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling laten toelichten. [appellant] door mr. Hennink voornoemd, [geïntimeerde] door mr. Schram voornoemd. Mr. Hennink heeft daarbij spreekaantekeningen overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

De rechtbank heeft in 3.1 tot en met 3.7 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten, die in hoger beroep niet zijn bestreden, luiden – waar nodig aangevuld – als volgt.
3.1
[appellant] en [geïntimeerde] zijn in 2008 voor het eerst met elkaar in contact gekomen. Zij waren toen, samen met drie andere compagnons (de heren [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] ), als financiers betrokken bij een project in de steenkolenindustrie in Indonesië. Dat project is uiteindelijk op niets uitgelopen.
3.2
In 2014 zijn [appellant] en [geïntimeerde] , wederom samen met [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , een nieuwe samenwerking gestart. Met deze samenwerking beoogden zij de aankoop en exploitatie van een resort in Thailand om daar grootschalige feesten te organiseren. Partijen hadden destijds het idee om hiervoor twee Thaise vennootschappen op te richten met de namen ‘ [naam 4] ’ en ‘ [naam 5] ’ om hier de bedrijfsactiviteiten van het resort in onder te brengen.
3.3
In verband met dit project hebben twee van de compagnons, waaronder [appellant] , als geldschieter opgetreden. [appellant] heeft daartoe op 24 november 2014 een leningovereenkomst gesloten met de twee nog op te richten Thaise vennootschappen (hierna: de leningovereenkomst). Deze vennootschappen zijn bij het sluiten van de leningovereenkomst vertegenwoordigd door [geïntimeerde] , die de overeenkomst namens hen heeft ondertekend. De tekst van de leningovereenkomst luidt, voor zover relevant, als volgt:
“LENINGOVEREENKOMST
Partij A: [appellant] , (…)
Partij B: Nog op te richten twee B.V.’s onder Thais recht, ieder hoofdelijk verantwoordelijk, te noemen [naam 4] en [naam 5],
in deze vooralsnu vertegenwoordigd door de heer [geïntimeerde] (…)
In overweging nemende dat:
partijen op het eiland Koh Chang te Thailand feesten wensen te gaan organiseren en daarbij een resort als ‘foothold’ wensen,
komen Partijen overeen dat:
  • Partij A leent aan Partij B de somma van € 200.000,--
  • op deze lening een rentevergoeding verschuldigd is van 8% p.a., te betalen jaarlijks per 1 december.
  • de lening een looptijd kent van drie jaar.
  • Partij B het recht heeft de lening op elk moment vervroegd, geheel of gedeeltelijk, af te lossen.
  • als meerdere zekerheid, pro rato, geldt het alsdan aangekochte Resort, nu genaamd Gu’s Bay te Bailan Beach, Koh Chang, Thailand. Later te wijzigen in [naam 4] .
3.4
Uit overgelegde bankafschriften van [appellant] blijkt dat hij op 5 en 8 december 2014 met vijf overboekingen van elk € 39.500,- in totaal € 197.500,- als ‘wereldbetaling’ heeft overgemaakt naar een bankrekening op naam van [geïntimeerde] .
3.5
Een andere compagnon, [naam 2] , heeft eveneens op 24 november 2014 een vrijwel gelijkluidende leningovereenkomst met de twee nog op te richten Thaise vennootschappen gesloten, met dien verstande dat de heer [naam 2] een bedrag van € 50.000,- beschikbaar stelde. Ook in die leningovereenkomst heeft [geïntimeerde] de twee vennootschappen vertegenwoordigd en de overeenkomst namens hen ondertekend.
3.6
In juni 2017 heeft [geïntimeerde] zich teruggetrokken uit de exploitatie van het resort en hebben twee andere compagnons (onder wie [naam 1] ) zijn rol overgenomen.
3.7
Op 1 september 2022 heeft de advocaat van [appellant] per brief aan [geïntimeerde] de leningovereenkomst opgezegd en aanspraak gemaakt op aflossing van de lening die in 2014 was verstrekt.
3.8
Onder meer bij e-mail van 5 oktober 2022 heeft de advocaat van [geïntimeerde] gereageerd op het door [appellant] gestelde. Die reactie hield in dat destijds is besloten één vennootschap op te richten en dat die is opgericht onder de naam Ban Chang Party. Verder is daarin aangegeven dat die vennootschap in 2017 nog bestond, waarschijnlijk ook nu nog bestaat en bestuurders heeft en dat [appellant] zich dus tot die vennootschap kan wenden in verband met vragen over zijn lening.

4.Eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd om bij vonnis:
Primair
Voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten, althans onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem door het aan [geïntimeerde] overgemaakte bedrag van € 197.500,- niet aan te wenden ten behoeve van de twee BV’s onder Thais recht;
[geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 206.232,78 aan aflossing en rente, vermeerderd met de contractuele rente van 8% per jaar vanaf 22 januari 2024;
[geïntimeerde] te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten; en
[geïntimeerde] te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten;
Subsidiair
5. [geïntimeerde] te verplichten onderbouwd door bescheiden rekening en verantwoording af te leggen hoe het bedrag van € 197.500,- is aangewend in de breedste zin van het woord, binnen vier weken na de datum van het te wijzen vonnis, bij gebreke waarvan [geïntimeerde] een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per dag met een maximum van € 200.000,-;
6. [geïntimeerde] te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
4.2
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.

5.Beoordeling

5.1
[appellant] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en tot het alsnog – uitvoerbaar bij voorraad – toewijzen van zijn vorderingen. De conclusie van [geïntimeerde] strekt tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] – uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten.
Overeenkomst van opdracht tussen [appellant] en [geïntimeerde] ?
5.2
Met de grieven 1, 2 en 3 komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] blijkens de bewoordingen van de leningovereenkomst geen partij is bij de leningovereenkomst, dat daaruit voor [geïntimeerde] geen verplichting voortvloeit om de daarin genoemde Thaise vennootschappen op te richten en dat ook niet is gebleken van een partijbedoeling om die verplichting voor [geïntimeerde] in het leven te roepen.
5.3
Blijkens de toelichting op deze grieven bestrijdt [appellant] niet dat [geïntimeerde] geen partij is bij de leningovereenkomst. Evenmin bestrijdt [appellant] dat [geïntimeerde] één Thaise vennootschap heeft opgericht. [appellant] stelt dat uit de leningovereenkomst voor [geïntimeerde] de opdracht voortvloeide om twee Thaise vennootschappen, met de namen [naam 4] en [naam 5] , op te richten en daartoe en ten behoeve van deze vennootschappen de gelden te benutten die [appellant] aan [geïntimeerde] ter beschikking heeft gesteld en dat [geïntimeerde] in de nakoming van deze verplichting jegens [appellant] is tekortgeschoten. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.4
[geïntimeerde] heeft deze stellingen van [appellant] gemotiveerd betwist. [geïntimeerde] heeft in dat kader onder meer aangevoerd dat de vijf compagnons gezamenlijk het plan hadden opgevat in Thailand een resort aan te kopen om daarin grootschalige feesten te gaan organiseren en daarvoor vennootschappen op te richten, maar dat dit geen verplichting was van [geïntimeerde] jegens [appellant] en dat dit geen overeenkomst van opdracht betrof. Van de compagnons was [geïntimeerde] degene die regelmatig in Thailand was omdat zijn vader daar woonde. Daarnaast had hij ervaring met zakendoen met advocaten in Zuidoost-Azië. Na onderling overleg hebben de compagnons [geïntimeerde] gevraagd om de formaliteiten voor de oprichting van de vennootschappen te regelen. [geïntimeerde] heeft vervolgens contact gezocht met een Thaise notaris en een Thaise advocaat om informatie in te winnen over de formaliteiten rondom oprichting van vennootschappen in Thailand. Vanwege één van die formaliteiten – een vennootschap kon in Thailand alleen door drie personen met de Thaise nationaliteit worden opgericht, waarna buitenlandse personen eventueel konden toetreden – werd hem toen geadviseerd te kiezen voor oprichting van één in plaats van twee vennootschappen. Ook werd hem geadviseerd de vennootschap een Thaise in plaats van een Engelse naam te geven, omdat in Thailand veel mensen geen Engels spreken. Naar aanleiding van dat advies is gekozen voor een Thaise vertaling van de beoogde Engelse namen en is de Thaise vennootschap Ban Chang Party Co Ltd. opgericht door drie Thai die [geïntimeerde] daartoe bereid had gevonden, aldus [geïntimeerde] .
5.5
Tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerde] geen partij is bij de leningovereenkomst. Het hof is van oordeel dat uit de bewoordingen van de leningovereenkomst niet volgt dat hierin tevens een overeenkomst van opdracht tussen [geïntimeerde] en [appellant] ligt besloten, inhoudende dat [geïntimeerde] van [appellant] de opdracht kreeg de twee Thaise vennootschappen op te richten en/of het bedrag van de lening daartoe en ten behoeve van deze twee vennootschappen te benutten, zoals [appellant] stelt. Evenmin heeft [appellant] andere feiten gesteld waaruit het geven van een dergelijke opdracht door [appellant] aan [geïntimeerde] kan worden afgeleid. [appellant] leidt het bestaan van een jegens hem bestaande verplichting van [geïntimeerde] om de twee Thaise vennootschappen met de genoemde namen op te richten af uit het enkele feit dat [geïntimeerde] bepaalde werkzaamheden heeft uitgevoerd. Ten aanzien van deze werkzaamheden heeft [geïntimeerde] , ter betwisting van de stellingen van [appellant] , toegelicht dat de aanvankelijke gedachte van de compagnons gezamenlijk was om twee vennootschappen op te richten maar dat nadien is besloten om alles in één vennootschap onder te brengen zodat er maar één vennootschap hoefde te worden opgericht, en dat [geïntimeerde] vervolgens op de door hem uiteengezette wijze de oprichting van deze vennootschap heeft gefaciliteerd. Uit deze gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] kan echter, wat betreft de oprichting, hooguit worden afgeleid dat [geïntimeerde] jegens de andere compagnons onder wie [appellant] op zich heeft genomen de door [geïntimeerde] genoemde werkzaamheden uit te voeren, kort gezegd het regelen van de oprichting van Ban Chang Party Co Ltd. Een bevestiging van de door [appellant] gestelde opdracht aan [geïntimeerde] volgt daar niet uit.
5.6
Gelet op het voorgaande heeft [appellant] de door hem gestelde opdracht onvoldoende onderbouwd.
5.7
Ook als [appellant] in zijn stellingen zou worden gevolgd dat hij [geïntimeerde] opdracht heeft gegeven om twee vennootschappen met de namen [naam 4] en [naam 5] op te richten, heeft [appellant] onvoldoende toegelicht dat en waarom de oprichting van twee vennootschappen, specifiek met die namen, wezenlijk was en waarom, in de gegeven omstandigheden, de oprichting van één vennootschap met de naam Ban Chang Party Co Ltd. een tekortkoming van [geïntimeerde] oplevert. Dat had wel op zijn weg gelegen. Bij die stand van zaken levert de oprichting van (alleen) de vennootschap Ban Chang Party Co Ltd, mede gelet op hetgeen hierna in 5.14 wordt overwogen over de besteding van de gelden, geen tekortkoming op in de nakoming van de door [appellant] gestelde opdracht aan [geïntimeerde] .
5.8
De grieven 1 tot en met 3 falen dus.
Tekortkoming, onrechtmatig handelen, ongerechtvaardigde verrijking?
5.9
Met grief 4 bestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank, en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen, dat [appellant] , gelet op de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] , onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat [geïntimeerde] het geldbedrag dat [appellant] aan de op te richten vennootschappen heeft geleend ten eigen nutte heeft gebruikt. Uit dat oordeel blijkt dat de rechtbank van een onjuiste bewijslastverdeling is uitgegaan, zo betoogt [appellant] met grief 5. Volgens [appellant] zou [geïntimeerde] moeten aantonen dat hij het geld
nietten eigen nutte heeft besteed.
5.1
Als toelichting op de grieven 4 en 5 heeft [appellant] gesteld dat [geïntimeerde] als opdrachtnemer onvoldoende rekening en verantwoording heeft afgelegd en dat daaruit de conclusie volgt dat [geïntimeerde] het geld dat [appellant] aan de op te richten vennootschappen heeft geleend ten eigen nutte heeft aangewend. [geïntimeerde] is daarmee tekortgeschoten in de aan hem verleende opdracht, althans heeft onrechtmatig jegens [appellant] gehandeld of is ongerechtvaardigd verrijkt. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.11
[appellant] vordert in deze procedure primair schadevergoeding van [geïntimeerde] . [appellant] heeft daartoe een tekortkoming in de nakoming van de aan [geïntimeerde] verleende opdracht althans onrechtmatig handelen of ongerechtvaardigde verrijking van [geïntimeerde] gesteld. [appellant] draagt van deze stellingen de bewijslast. [appellant] vordert subsidiair veroordeling van [geïntimeerde] tot het afleggen van rekening en verantwoording. In dit opzicht, en voor zover sprake zou zijn van een opdracht, rust de bewijslast van de stelling dat aan de verplichting tot het doen van rekening en verantwoording al is voldaan op [geïntimeerde] .
5.12
Hiervoor is in 5.5 al geoordeeld dat van de door [appellant] gestelde opdracht van [appellant] aan [geïntimeerde] geen sprake is. Gelet daarop rustte op [geïntimeerde] niet de verplichting om het bedrag dat [appellant] aan de vennootschappen heeft geleend voor deze vennootschappen aan te wenden en was ook de plicht voor [geïntimeerde] om in zoverre rekening en verantwoording aan [appellant] af te leggen niet aan de orde. Wat [geïntimeerde] op dit punt aan toelichting heeft verstrekt en aan stukken heeft overgelegd, heeft hij ter betwisting van de stellingen van [appellant] aangevoerd.
5.13
Voor wat betreft de besteding van het bedrag van de lening geldt het volgende.
Het hof stelt voorop dat de rechtbank in 5.12 tot en met 5.18 van het bestreden vonnis heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] de Thaise vennootschap Ban Chang Party Co Ltd. heeft opgericht, en de toelichting van [geïntimeerde] over de besteding van de ontvangen gelden heeft beoordeeld, namelijk dat hij de tegenwaarde van € 197.500,- in Thaise bath van [appellant] op zijn Thaise privérekening overgeboekt heeft gekregen, de ontvangen gelden vervolgens heeft gebruikt voor de aankoop van het Gu’s Bay Resort, de naam van het resort vervolgens is gewijzigd in [naam 4] , en het resort wordt geëxploiteerd door de vennootschap Ban Chang Party Co Ltd. De rechtbank heeft geoordeeld dat, tegenover deze gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] , [appellant] zijn stelling dat [geïntimeerde] de gelden ten eigen nutte heeft gebruikt onvoldoende heeft onderbouwd. Uit wat [appellant] ter onderbouwing van zijn grieven heeft aangevoerd, volgt niet dat [geïntimeerde] de gelden niettemin wel ten eigen nutte heeft gebruikt. Dit oordeel van de rechtbank is daarom niet althans onvoldoende gemotiveerd bestreden.
5.14
[geïntimeerde] heeft daarnaast nog toegelicht waarom het resort in eerste instantie door [geïntimeerde] privé is aangekocht. De verkoper van het resort had een deadline gesteld voor het afronden van de transactie. De vennootschap Ban Chang Party Co Ltd. was vóór die deadline echter nog niet opgericht, omdat die oprichting vanwege de formaliteiten die daarvoor golden (zie 5.4 hiervoor) vertraging had opgelopen. Omdat de vennootschap Ban Chang Party Co Ltd. nog niet was opgericht kon zij op dat moment ook nog niet over een Thaise bankrekening beschikken. [geïntimeerde] was in privé wel in de positie om, met hulp van de Thaise vriendin van zijn vader, een Thaise bankrekening te openen, het geld van [appellant] daarop te ontvangen en zo de aankoop van het resort doorgang te laten vinden. Nadat de vennootschap Ban Chang Party Co Ltd. een aantal maanden later alsnog was opgericht, is het resort daarin ondergebracht. Nu [appellant] dit relaas niet concreet heeft betwist, staat vast dat [geïntimeerde] het in de leningovereenkomst genoemde resort met het bedrag van de lening heeft aankocht en dat [geïntimeerde] dat heeft gedaan ten behoeve van de vennootschap die voor de onderneming is opgericht. Dat de volgorde van aankoop van het resort en de oprichting van de vennootschap door omstandigheden een andere is geweest dan vooraf wellicht beoogd was, doet daar niet aan af. Het door [appellant] gestelde over tekortschieten, onrechtmatig handelen of ongerechtvaardigde verrijking van [geïntimeerde] bestaande uit het gebruik door hem van de ontvangen gelden ten eigen nutte is tegenover de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] daarom onvoldoende onderbouwd.
5.15
[appellant] heeft bovendien onvoldoende onderbouwd dat hij de gestelde schade heeft geleden. Zoals hiervoor is overwogen staat vast dat het resort is aangekocht en is ondergebracht in Ban Chang Party Co Ltd. Ter zitting in hoger beroep heeft [geïntimeerde] wederom naar voren gebracht dat het resort nog steeds bestaat en ook nog steeds door Ban Chang Party Co Ltd. wordt geëxploiteerd. [appellant] heeft desgevraagd geen toereikende verklaring gegeven waarom hij de opgerichte vennootschap niet heeft verzocht om wat al sinds 2017 verschuldigd is krachtens de leningovereenkomst aan hem terug te betalen. Niet uit te sluiten valt dat deze vennootschap gewoon bereid en in staat is tot nakoming van de verplichtingen uit de leningovereenkomst. Van het bestaan van schade kan daarom niet worden uitgegaan. De primaire vordering tot schadevergoeding is ook om die reden niet toewijsbaar.
5.16
Voor zover ervan moet worden uitgegaan dat [geïntimeerde] jegens (onder anderen) [appellant] de verplichting op zich heeft genomen, als opdrachtnemer of anderszins, om de door [geïntimeerde] genoemde werkzaamheden uit te voeren die hebben geleid tot de oprichting van een Thaise vennootschap voor de exploitatie van het resort, heeft [geïntimeerde] aan deze verplichting voldaan. In de gegeven omstandigheden waarin [geïntimeerde] slechts een faciliterende rol heeft vervuld ten behoeve van zijn mede-compagnons onder wie [appellant] , en gelet op de tijd die sinds de ontvangst van de gelden en aankoop van het resort in november/december 2014 is verstreken tot het moment waarop [geïntimeerde] in september 2022 door [appellant] werd aangesproken, zijn de door [geïntimeerde] gegeven toelichting en de door hem ter onderbouwing daarvan verstrekte stukken toereikend om te voldoen aan een eventuele verplichting om rekening en verantwoording af te leggen over de wijze waarop hij zich van zijn taak heeft gekweten, in de zin van artikel 7:403 BW of anderszins. In het midden kan blijven of, zoals [geïntimeerde] stelt maar door [appellant] wordt betwist, [appellant] al veel eerder door [geïntimeerde] van de precieze gang van zaken op de hoogte was gesteld.
5.17
De slotsom is dat de grieven 1 tot en met 5 falen, althans niet tot vernietiging van het vonnis kunnen leiden. [appellant] geeft geen bewijs aangeboden van voldoende concrete feiten die tot een ander oordeel kunnen leiden. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in het geding in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 2.053,-
- salaris advocaat
€ 8.856,-(tarief VI, 2 punten)
Totaal € 10.909,-

6.Beslissing

Het hof:
6.1
bekrachtigt het bestreden vonnis;
6.2
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 10.909,-;
6.3
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.B.F. Valk, S.C.H. Molin en O.J. van Leeuwen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 september 2025.