Op 29 januari 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 8 maart 2024 was gewezen. De zaak betreft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde straffen. Het hof bevestigt het vonnis, met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging. De vorderingen worden afgewezen omdat niet is aangetoond dat de verdachte op de hoogte was van de zitting. De verdachte, geboren in 1995, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 januari 2025 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg, behalve voor de vordering tot tenuitvoerlegging in een specifieke zaak. Het hof heeft vastgesteld dat in beide zaken niet voldaan is aan de vereisten van de artikelen 366 en 366a van het Wetboek van Strafvordering, omdat de verdachte niet op de hoogte was van de zittingen. Het hof vernietigt het vonnis ten aanzien van de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging en wijst deze vorderingen af. Het hof bevestigt het vonnis voor het overige.