ECLI:NL:GHAMS:2025:225

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
23-001754-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van (verlengde) invoer van cocaïne met substantiële bijdrage van de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van de invoer van cocaïne in Nederland. De tenlastelegging betreft de periode van 25 tot en met 26 april 2024, waarbij de verdachte samen met anderen opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de invoer van cocaïne, ondanks dat hij de drugs niet zelf heeft opgehaald omdat deze al in beslag waren genomen. De verdachte had een rol in een planmatige samenwerking en was betrokken bij de betaling aan de koerier die de cocaïne smokkelde. Het hof heeft de verdediging, die vrijspraak bepleitte, niet gevolgd en heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van de invoer van cocaïne. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, maar het hof heeft de straf verlaagd naar 36 maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de rol van de verdachte. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001754-24
datum uitspraak: 29 januari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 juli 2024 in de strafzaak onder parketnummer 15-143690-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteland] op [geboortedatum] 1994,
[detentieadres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 25 april 2024 tot en met 26 april 2024, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om doelmatigheidsredenen worden vernietigd, omdat het hof tot een iets andere bewijsconstructie komt en een andere straf oplegt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Door de verdediging is vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de invoer van de drugs. Indien het hof zal aannemen dat wel sprake was van wetenschap, dient de verdachte alsnog vrijgesproken te worden omdat geen sprake is van medeplegen. Daarbij is van belang dat uitsluitend gekeken moet worden naar de handelingen van de verdachte die hebben plaatsgevonden vóór de inbeslagname van de cocaïne. Dit maakt dat het gaan naar het hostel met geld niet mag meewerken aan de vaststelling of sprake is van medeplegen. Wat overblijft is de enkele reis van de verdachte naar Nederland met de bedoeling om aan iemand geld te geven, hetgeen onvoldoende is om als medeplegen aan te merken, aldus de raadsman.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 25 april 2024 vond op de luchthaven Schiphol door de Douane een controle plaats op vlucht [vluchtnummer], komende uit Panama City. Daarbij is een passagier, genaamd [naam 1] (hierna: [naam 1]) gecontroleerd en in zijn koffer is ongeveer 4 kilo cocaïne aangetroffen. [naam 1] is die dag om 13:57 uur aangehouden.
[naam 1] heeft verklaard dat hij 8000 euro als beloning voor het smokkelen zou ontvangen. Hij zou zijn koffer [
het hof begrijpt: met de drugs] overdragen in [hostel] in Amsterdam. Blijkens gegevens uit zijn telefoon had [naam 1] een reservering bij [hostel] in Amsterdam. Hij zou, zodra hij in het hostel zou komen, contact opnemen met een ene ‘[naam 2]’ die de contactpersoon in Nederland zou berichten. [naam 1] zou dan de koffer overhandigen aan de contactpersoon die hem dan de 8000 euro zou geven. Vanaf de telefoon van [naam 1] is een berichtje verzonden naar ‘[naam 2]’ inhoudende: “Ik ben aangekomen. Ik ben in kamernummer 18”. Op 25 en 26 april 2024 is de verdachte bij de receptie van [hostel] gekomen en heeft hij naar [naam 1] gevraagd. De verdachte is op 26 april 2024 aangehouden en hij had een envelop met daarin ruim 6.000 euro bij zich.
In de telefoon van de verdachte zijn in de applicatie Sessions berichten aangetroffen met [naam 3]. Op 25 april [
het hof begrijpt 2024]stuurt [naam 3] om 8.07 uur het volgende bericht naar de verdachte: “Ik ga naar mijn werk. Maar zet mijn auto bij [naam 4] met geld erin. Zeg wanneer je wakker bent dan zeg ik bij welk bedrijf daar”. De verdachte antwoordt hierop om 9.47 uur met: “Ik dacht dat ik vandaag een afspraak had met [naam 5]”. Waarop [naam 3] reageert met: “ja maar hij had niet genoeg”.
De verdachte is op 25 april 2024 vanuit Helsingborg naar Kopenhagen gegaan en vandaar naar Nederland gevlogen. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij deze reis twee dagen voor zijn vertrek heeft gepland. Hij had 6300 euro bij zich dat hij ging geven aan [naam 1]. Ter zitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij een deel van dit geld had gekregen van [naam 3] en dat de in de applicatie Session opgenomen berichten zien op het in ontvangst nemen van dit geld.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat van (verlengde) invoer van cocaïne in beginsel alleen sprake kan zijn indien en voor zover de binnen het grondgebied van Nederland gebrachte cocaïne nog niet strafvorderlijk in beslag is genomen. Handelingen die worden verricht
nadatde cocaïne in beslag genomen is, kunnen immers per definitie niet meer strekken tot het verdere vervoer en de overdracht van die binnen het grondgebied van Nederland gebrachte cocaïne (HR 17 maart 1998, NJ 1998/515).
Het hof stelt op grond van bovengenoemde feiten vast dat voorafgaande aan het invoeren van de inbeslaggenomen cocaïne door de verdachte en meerdere personen planmatig is samengewerkt. Daarbij was het de rol van de verdachte om op de dag dat de cocaïne naar Nederland werd gesmokkeld naar Nederland te vliegen, de koerier ([naam 1]) voor zijn werkzaamheden te betalen en de cocaïne van hem over te nemen. Gelet op dit planmatige samenwerken en de handelingen die de verdachte heeft verricht, nog voordat [naam 1] als verdachte werd aangehouden en de verdovende middelen in beslag werden genomen, is het hof van oordeel dat de verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de invoer van cocaïne. De lezing van de verdachte dat hij om een voetbalwedstrijd te bezoeken naar Nederland was gegaan en, zonder te weten waarom, op verzoek van een vriend geld zou overhandigen aan [naam 1] acht het hof op grond van de genoemde feiten niet geloofwaardig. Daarbij komt dat de verdachte zijn verklaring niet met verifieerbare feiten heeft onderbouwd. Het hof acht daarom vol opzet op het medeplegen van de invoer van cocaïne bewezen. Dat de verdachte feitelijk de cocaïne niet heeft opgehaald omdat die reeds in beslag genomen was, staat aan de bewezenverklaring niet in de weg.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
op25 april 2024, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – gevraagd om de door de advocaat-generaal geëiste straf aanzienlijk te verminderen gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de beperkte rol die de verdachte heeft gehad.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het invoeren van meer dan 3.900 gram cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid is van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige gewelds- en levensdelicten. Dat de verdachte hier een bijdrage aan heeft geleverd, neemt het hof de verdachte kwalijk.
Bij de strafoplegging heeft het hof gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten. Daarin is voor invoer van cocaïne met een gewicht tussen de 3.000 en 4.000 gram een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 – 36 maanden als uitgangspunt vermeld en in organisatieverband tussen de 36 en 42 maanden.
De verdachte heeft in georganiseerd verband gehandeld, waarbij het hof zijn rol ziet als vergelijkbaar met die van iemand die als afhaler van een drugskoerier kan worden aangemerkt.
Gelet op het vorengaande is het hof van oordeel dat alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt en acht het een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.E. Kwak, mr. M.L.M. van der Voet en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch en B. Helling, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 januari 2025.
=========================================================================
[…]