ECLI:NL:GHAMS:2025:224

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
23-002351-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een groot contant geldbedrag van € 606.835,00

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een aanzienlijk contant geldbedrag van in totaal € 606.835,00. Dit bedrag werd deels aangetroffen in de auto van de verdachte en deels in zijn woning. De verdachte had toestemming gegeven voor de doorzoeking van zijn auto, wat leidde tot de ontdekking van een tas met een groot geldbedrag. Het hof verwierp het verweer van de verdediging dat de doorzoeking onrechtmatig was, en oordeelde dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep werd de straf verlaagd tot 11 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon aantonen dat het geld op legale wijze was verkregen, en dat er voldoende bewijs was voor de conclusie dat het geld afkomstig was uit criminele activiteiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf en het in beslag genomen geld werd verbeurd verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002351-22
datum uitspraak: 28 januari 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 augustus 2022 en het herstelvonnis van 29 augustus 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-290324-20 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 november 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere(n), althans alleen, van één of meerdere voorwerpen, te weten (enig) geldbedrag(en) van in totaal EUR606.835,-,
  • de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, en/of
  • heeft/hebben verborgen en/of verhuld, wie de rechthebbende op dit/deze voorwerp(en) is/zijn, en/of
  • dit/deze voorwerp(en) heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben omgezet en/of daarvan gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (wist althans) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat, dat dit/deze voorwerp(en), geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.

Standpunten van partijen

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Er is geen reden voor de uitsluiting van bewijs.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken. Primair is hiertoe aangevoerd dat bij de doorzoeking van de auto van de verdachte sprake was van een vormverzuim, zodat het op basis van die doorzoeking vergaarde bewijsmateriaal – zowel in de auto als later in de woning van de verdachte – op onrechtmatige wijze is verkregen, hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting. De verdachte heeft namelijk geen rechtsgeldige toestemming verleend voor de doorzoeking van de auto en, als dat wel het geval was, zag deze (veronderstelde) toestemming in ieder geval niet op het openen van de zich in de auto bevindende tas. Het gevolg van deze bewijsuitsluiting is dat er onvoldoende bewijs resteert voor een bewezenverklaring. Subsidiair is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de aangetroffen geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf, noch dat sprake is van de tenlastegelegde wetenschap of schuld bij de verdachte hieromtrent.

Bewijsoverweging van het hof

Verweer onrechtmatige doorzoeking
Uit het op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 1 november 2020, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], blijkt dat verbalisant [verbalisant 1] tegen de verdachte heeft gezegd dat hij niet tot antwoorden verplicht was en dat hij nergens aan mee hoefde te werken. De verdachte zei toen: “
Ja, ok”. Verbalisant [verbalisant 1] heeft toen uitgelegd dat hij zich afvroeg of de verdachte verboden spullen bij zich had en vroeg voorts of de verdachte toestemming gaf om hem te controleren, de auto te doorzoeken en een fouillering bij hem uit te voeren. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen de verdachte hierop opstaan uit de bestuurdersstoel en voor hen gaan staan met zijn armen wijd. Tevens hoorden de verbalisanten de verdachte zeggen: “
Ja hoor, kijk maar”. Na de fouillering vroeg verbalisant [verbalisant 1] of zij nu het voertuig konden doorzoeken. De verdachte reageerde hierop door “
ja” te zeggen en een stap opzij te zetten. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben het voorgaande als getuigen bevestigd ten overstaan van de raadsheer-commissaris op 5 januari 2024.
In hetgeen door de verdediging is aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] wat betreft de door de verdachte op 1 november 2020 verleende toestemming de auto te doorzoeken. Deze toestemming is verleend nadat de verdachte was gewezen op zijn recht nergens aan mee te hoeven werken. Het hof gaat ervan uit dat de door de verdachte verleende toestemming om de auto te doorzoeken ook het openen en bekijken van de inhoud van de tas, die zich daarin bevond, omvatte. Hierbij is van belang dat verbalisant [verbalisant 1] heeft gesproken van ‘doorzoeken’ en niet (slechts) van het in de auto kijken. De verdachte heeft ook niet verklaard dat hij heeft bedoeld alleen toestemming te verlenen tot de doorzoeking van de auto zelf en dat deze toestemming zich niet uitstrekte tot de voorwerpen die zich daarin bevonden.
Gelet op de toestemming van de verdachte waren de verbalisanten bevoegd de auto te doorzoeken en de
tas, die zich in die auto bevond, te openen. De doorzoeking van de auto, het openen van de tas en het bekijken van de inhoud daarvan hebben derhalve op rechtmatige wijze plaatsgevonden. Het verweer van de raadsman strekkende tot bewijsuitsluiting wordt dan ook verworpen.
Feiten en omstandigheden
Op 1 november 2020 omstreeks 12.05 uur bevonden verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] zich in uniform gekleed en in opvallend dienstvoertuig op de openbare weg, Westerdoksdijk te Amsterdam. Verbalisanten zagen een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) rijden waarvan de verdachte bestuurder was. Verbalisanten hebben, in het kader van een controle, aan de verdachte gevraagd het voertuig aan de kant te zetten en de verdachte voldeed hieraan ter hoogte van de [adres 2] te Amsterdam. De verdachte gaf toestemming voor de doorzoeking van de auto. De verbalisanten keken in de auto en zagen een zwarte tas achter en onder de bijrijdersstoel liggen. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat de zwarte tas was afgesloten met een rits en, na het openen ervan, bleken er pakketten met geld in te zitten. [1] In de auto is een totaalbedrag aangetroffen van € 595.500,00, [2] bestaande onder meer uit biljetten van € 500,00, € 200,00, € 100,00 en € 50,00. [3] Ter terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2025 heeft de verdachte verklaard dat hij wist dat er een geldbedrag van ongeveer € 600.000,00 in de tas zat en dat dit “geen zuivere koffie” was.
Diezelfde dag is om 18.50 uur de woning van de verdachte aan de [adres 1] doorzocht. In de woning is op de volgende drie locaties geld aangetroffen en in beslaggenomen: in de woonkamer bovenop de televisieplank; op de wandplank boven de televisie; en in het washok. [4] Het ging hierbij respectievelijk om de volgende geldbedragen: € 185,00 (bestaande uit 35 x € 5,00 biljetten en 1 x € 10,00 biljet), € 1.650,00 (bestaande uit 80 x € 20,00 biljetten en 1 x € 50,00 biljet) en € 10.000,00 (bestaande uit 200 x € 50,00 biljetten). [5] Dit betekent dat in de woning van de verdachte een totaalbedrag is aangetroffen van (185 + 1.650 + 10.000 =) € 11.835,00.
Er is een iCOV rapport opgesteld inzake de inkomsten en vermogenspositie van de verdachte over de jaren 2015 tot en met 2020. Uit dit rapport bleek het volgende. Van 2003 tot 2016 was de verdachte vennoot in V.O.F. [VOF] en in de periode 2016 tot 2018 was de verdachte eigenaar van [bedrijf]. De waarde van de eenmanszaak / VOF in 2016 was € 290,00 en in 2017
minus € 358,00. Na 2017 waren de enige inkomsten van de verdachte een uitkering van de gemeente Amsterdam van € 1.579,00 in 2018, € 14.369,00 in 2019 en € 10.549,00 in 2020 (t/m augustus). De banktegoeden van de verdachte daalden van € 9.547,00 naar € 236,00. De banktegoeden waren naast een Peugeot 206 uit het jaar 2004 het enige vermogen waarover de verdachte beschikte. Er waren geen door de verdachte ontvangen erfenissen en/of schenkingen bekend. De verdachte ontving huur- en zorgtoeslag over de jaren 2015 - 2020 van gemiddeld jaarlijks ruim € 3.537,00 aan huurtoeslag en ruim € 1.070,00 aan zorgtoeslag. [6]
De verdachte heeft verklaard dat het in zijn woning aangetroffen geld van hem is, [7] dat hij sinds
13 december 2019 een uitkering ontvangt van € 975,00 per maand en dat hij daarvan “
niet echt” kan rondkomen. [8]
Beoordeling
Op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat bij de verdachte op 1 november 2020 te Amsterdam een geldbedrag € 595.500,00 is aangetroffen in de auto waarin de verdachte reed en dat een geldbedrag van € 11.835,00 is aangetroffen in de woning van de verdachte. Op basis hiervan kan worden bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde geldbedrag van € 606.835,00 [9] voorhanden heeft gehad.
Het hof moet vervolgens de vraag beantwoorden of bewezen kan worden dat het geldbedrag van € 595.500,00 en het geldbedrag van € 11.835,00 afkomstig zijn uit enig misdrijf.
In deze zaak is geen sprake van direct bewijs dat deze geldbedragen afkomstig zijn uit een concreet gronddelict. Dat de geldbedragen afkomstig zijn uit “enig misdrijf” kan niettemin worden bewezen als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Naar het oordeel van het hof zijn in deze zaak een aantal witwastypologieën van toepassing.
Wat betreft het bedrag van € 595.500,00: (i) het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich; (ii) het is een feit van algemene bekendheid dat coupures van € 500,00 bijna uitsluitend worden gebruikt in het criminele circuit en dat coupures van € 100,00 en € 200,00 niet bij geldautomaten gepind kunnen worden; (iii) het voorhanden hebben van grote hoeveelheden contant geld, zonder noodzaak daartoe op grond van bedrijf of beroep. Wat betreft het bedrag van € 11.835,00 in de woning van de verdachte: (i) in zijn algemeenheid geldt dat geldbedragen van behoorlijke omvang in contante coupures, die niet terug zijn te voeren op een aantoonbare bron van legale contante inkomsten, vermoedens oproepen van witwassen; (ii) het is een feit van algemene bekendheid dat het voorhanden hebben van grote contante geldbedragen door privé personen hoogst ongebruikelijk is vanwege het risico van onder meer diefstal. Uit al het voorgaande volgt dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
Dat betekent dat van de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring mag worden verlangd dat de bij de verdachte aangetroffen geldbedragen niet van misdrijf afkomstig zijn.
Wat betreft het geldbedrag van € 595.500,00 heeft de verdachte geen verklaring afgelegd over de alternatieve (legale) herkomst ervan. Dat betekent dat het witwasvermoeden is blijven bestaan zodat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf. Ter terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2025 heeft de verdachte ook bevestigd dat hij wist dat er een geldbedrag van ongeveer € 600.000,00 in de tas zat en dat hij ook wist dat dit “geen zuivere koffie” was. Op basis hiervan acht het hof bewezen dat de verdachte wist dat voornoemd geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf.
Wat betreft het geldbedrag van € 11.835,00 heeft de verdachte verklaard dat dit geld was verkregen met de verkoop van een driewielmotor en is verdiend door te werken en te sparen. De verdachte heeft, naar het oordeel van het hof, onvoldoende concreet gemaakt hoe hij, gezien zijn beperkte inkomsten (uitkering en toeslagen), in staat is geweest dit bedrag te sparen. Dit geldt temeer nu de verdachte tegenover de politie heeft verklaard dat hij “
niet echt” van zijn uitkering van € 975,00 kon rondkomen. Extra inkomsten van de verkoop van een driewielmotor – zo dit al het geval is geweest; de verdediging heeft dit immers op geen enkele wijze onderbouwd – lijkt tegen deze achtergrond eerder een welkome bron om uit te geven dan, zoals de verdachte heeft verklaard, te sparen. De verklaring is bovendien niet verifieerbaar, omdat de verdachte niet heeft verklaard aan wie, wanneer en voor welk bedrag hij de driewielmotor destijds heeft verkocht. Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Dat betekent dat het witwasvermoeden is blijven bestaan zodat het niet anders kan zijn dan dat ook dit geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt eveneens dat de verdachte dit wist.
Het verweer van de raadsman, dat het tenlastegelegde geldbedrag niet van misdrijf afkomstig was, althans de verdachte dit niet wist of redelijkerwijs moest vermoeden, wordt derhalve verworpen.
Geen medeplegen
Het hof is van oordeel dat niet bewezen is dat de verdachte het geldbedrag van € 595.500,00 en/of het geldbedrag van € 11.835,00 tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft witgewassen. De verdachte zal daarom van het tenlastegelegde medeplegen worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 november 2020 te Amsterdam voorwerpen, te weten geldbedragen van in totaal € 606.835,00, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, een taakstraf voor de duur van 240 uren in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hiertoe is aangevoerd in strafmatigende zin rekening te houden met het vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, de overschrijding van de redelijke termijn en de open proceshouding van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal, zo begrijpt het hof, negatieve consequenties hebben voor het klusbedrijf van de verdachte en voor de zorg die hij draagt voor zijn kinderen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een zeer groot contant geldbedrag, van in totaal € 606.835,00. Dit geldbedrag is gedeeltelijk aangetroffen in de auto waar de verdachte in reed en gedeeltelijk in zijn woning. Witwassen is een ernstig feit omdat daarmee (het vertrouwen in) het economisch verkeer wordt geschaad en omdat het bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Het witwassen van geld is bedoeld om de schijn te wekken dat geld uit strafbare feiten een legale herkomst heeft. Het overdragen en besteden van dit criminele geld wordt hierdoor gemakkelijker gemaakt.
Er is geen specifiek LOVS-oriëntatiepunt met betrekking tot witwassen. Het oriëntatiepunten Fraude is van toepassing verklaard op witwassen, mits deze gedraging in een frauduleuze context heeft plaatsgevonden. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat in deze zaak geen sprake is van een dergelijke context en zal daarom – overigens anders dan de rechtbank – geen aansluiting zoeken bij deze oriëntatiepunten, maar acht slaan op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Mede tegen deze achtergrond doet een taakstraf, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, anders dan de raadsman heeft betoogd, onvoldoende recht aan de ernst van het feit. Met een minder zware straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen
een redelijke termijn. Deze in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)
neergelegde waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte onnodig lang onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De redelijke termijn is aangevangen met het eerste politieverhoor en de inverzekeringstelling van de verdachte op 1 november 2020. De redelijke termijn van 2 jaren is in eerste aanleg niet overschreden, omdat vonnis is gewezen op 18 augustus 2022. In hoger beroep is de redelijke termijn aangevangen op
1 september 2022 en is deze termijn geëindigd met dit arrest van 28 januari 2025, waarmee de redelijke termijn van 2 jaren met bijna 5 maanden is overschreden.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat in beginsel de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend en geboden is, maar zal, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, de gevangenisstraf matigen tot de duur van
11 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een daaraan te verbinden proeftijd van 2 jaren.

Beslag

Op de terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2025 is gebleken dat alle voorwerpen op de beslaglijst van 26 augustus 2022 inmiddels zijn teruggegeven. Dit geldt alleen niet voor de in beslaggenomen geldbedragen, het stroomstootwapen en de halsketting. Het hof zal zich in zijn beslissing omtrent het beslag beperken tot deze laatste voorwerpen, ten aanzien waarvan immers nog geen last tot teruggave is gegeven.
Het bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp van € 11.835,00 dat in de woning van de verdachte is aangetroffen. Dit behoort de verdachte toe en zal daarom worden verbeurd verklaard.
Het bewezenverklaarde is eveneens begaan met betrekking tot het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp van € 595.000,00 dat in de auto waar de verdachte in reed, is aangetroffen. Dit voorwerp behoort de verdachte niet toe, maar zal verbeurd worden verklaard nu niet is kunnen worden vastgesteld aan wie dit toebehoort.
Het overige (niet tenlastegelegde) geldbedrag van € 500,00 zal worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Het inbeslaggenomen stroomstootwapen zal worden teruggegeven aan de verdachte, omdat dit voorwerp naar het oordeel van het hof ingevolge de artikelen 36c en 36d van het Wetboek van Strafrecht (Sr) niet vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer. Ook de inbeslaggenomen halsketting zal, evenals het (niet tenlastegelegde) geldbedrag van € 10,75, worden teruggegeven aan de verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 420bis Sr.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is
bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
595000 EUR Dat IBG: 01-11-2020 (Omschrijving: 5989120).
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 185 EUR Dat IBG: 01-11-2020 (Omschrijving: 5989348)
  • 1650 EUR Dat IBG: 01-11-2020 (Omschrijving: 5989353)
  • 10000 EUR Dat IBG: 01-11-2020 (Omschrijving: 5989356).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 10,75 EUR; IBGN 1-11-2020 (Omschrijving: 5989358; tegenwaarde 10 GBP is 10,75 euro)
  • 1 STK Stroomstootwapen (Omschrijving: PL1300-2020230247-G5989372, 1101 Type Light)
  • 1 STK Halsketting (Omschrijving: G5989343 collier zonder slot, geelgoud 14 karaat).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
500 EUR Dat IBG: 01-11-2020 (Omschrijving: 5989120).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. N.E. Kwak en mr. T.J. Kelder, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 januari 2025.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van 1 november 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren (inclusief fotobijlagen) (doorgenummerde pagina’s 20001-20011). Het aangetroffen geld (biljetten) is in beslaggenomen onder goednummer 5989120.
2.Een proces-verbaal van 2 november 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren (doorgenummerde pagina’s 20012-20013). Er zijn drie waardenzakken met goednummer 5989120 waarin drie verschillende bedragen zitten, te weten: € 100.000,00, € 75.000,00 en € 420.500,00. Tezamen is dit een bedrag van (100.000 + 75.000 + 420.500 =) € 595.500,00.
3.Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming (doorgenummerde pagina’s 20022). De samenstelling van de biljetten is gekoppeld aan goednummer 5989120.
4.Een proces-verbaal van 1 november 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar (doorgenummerde pagina’s 20025-20027).
5.Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming (doorgenummerde pagina’s 20023-20024). In dit geschrift staat per bedrag op welke locatie in de woning van de verdachte het is aangetroffen en de wijze waarop dit is samengesteld.
6.Een proces-verbaal van 1 december 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar (doorgenummerde pagina’s 20074-20076).
7.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 4 augustus 2022.
8.Een proces-verbaal van 3 november 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren (doorgenummerde pagina’s 0025-0035).
9.De optelsom van € 595.500,00 en € 11.835,00 is € 607.335,00. Echter, nu in de tenlastelegging een lager bedrag staat vermeld van € 606.835,00 en het hof niet méér bewezen zal verklaren dan ten laste is gelegd, heeft het hof zich bij de bewezenverklaring tot laatstgenoemd bedrag beperkt.