ECLI:NL:GHAMS:2025:2202

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
23-001870-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachtingen en bedreiging met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, die lijdt aan een matig verstandelijke ontwikkelingsstoornis, is veroordeeld voor twee verkrachtingen en een bedreiging. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van 36 maanden geëist, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de straf uiteindelijk vastgesteld op 36 maanden, met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de slachtoffers. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraak in een eerdere zaak. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij de strafoplegging. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar bevonden, wat invloed heeft gehad op de strafmaat. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, met schadevergoedingen van €5.000 voor immateriële schade aan beide slachtoffers, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden dadelijk verklaard, gezien het risico op recidive.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001870-24
datum uitspraak: 21 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 15 augustus 2024 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-079778-23 (zaak A) en 15-070249-23 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1972,
adres: [adres 1] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak A onder 2 primair en 2 subsidiair is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 augustus 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaten van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf en de daaraan ten grondslag gelegde motivering en de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder feit 1 en feit 3 en in zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, aanmelding bij de Materieel Juridische Dienstverlening van Fivoor, een contactverbod met aangeefsters [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en een locatieverbod.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder feit 1 en 3 en in zaak B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich meldt bij de reclassering, dat hij zich laat begeleiden door [organisatie] of een soortgelijke zorgverlener, en een contact- en locatieverbod.
De raadsman heeft verzocht om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die zou inhouden dat de verdachte terug de gevangenis in moet. De raadsman heeft het hof in overweging gegeven om een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van één jaar, waarvan 190 dagen voorwaardelijk, eventueel aangevuld met een onvoorwaardelijke taakstraf. Tot slot heeft de raadsman verzocht de proeftijd op drie jaren te stellen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich tot twee keer toe schuldig gemaakt aan een verkrachting. Via de datingsite [website] heeft hij contact gezocht met de slachtoffers. Na diverse chatgesprekken met de slachtoffers werd een afspraak gemaakt bij de slachtoffers thuis, in hun vertrouwde omgeving. De verdachte heeft ervoor gekozen om de grenzen van zijn slachtoffers te negeren en zijn eigen behoeften voorop te stellen. Om daarin te kunnen voorzien heeft hij zijn slachtoffers in een fysieke dwangpositie gebracht waarin ze niet aan de seksuele handelingen konden ontsnappen. Ondanks dat de slachtoffers zeiden dat hij moest stoppen, ging de verdachte gewoon door met zijn seksuele handelingen. Hij heeft daarmee de lichamelijke en seksuele integriteit van beide slachtoffers op grove wijze geschonden. Dat de gebeurtenissen grote impact hebben gehad op de slachtoffers blijkt onder meer uit wat namens de slachtoffers ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een forse doodsbedreiging. Dit gewelddadige handelen kan tot gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer leiden.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie van 31 juli 2025). Hieruit blijkt dat de verdachte als meerderjarige onder meer voor een bedreiging en geweldsfeiten is veroordeeld en in een ver verleden als minderjarige voor een poging verkrachting. Het hof weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 4 augustus 2023 opgemaakt door [persoon 1] , GZ-psycholoog. In dit rapport is vermeld dat de verdachte aan een matig verstandelijke ontwikkelingsstoornis lijdt, waardoor zijn persoonlijkheid niet tot een volwassen persoonlijkheid is uitgerijpt. Hij overziet en begrijpt sociale situaties niet goed en hij mist de vaardigheden om adequaat te kunnen reageren op een complexe situatie. Door deze beperkingen is hij ook niet in staat te beoordelen en aan te voelen of degene met wie hij contact heeft aan een verstandelijke beperking lijdt (zoals [benadeelde partij 1] ). De rapporteur adviseert om de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. Om recidive te voorkomen is de verdachte gebaat bij een ambulante behandeling door een Fact-team. In de behandeling is specifiek aandacht nodig voor het aangaan van relaties en seksualiteit. De rapporteur adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof verenigt zich met de conclusies van de deskundige. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten verminderd toerekeningsvatbaar was.
Verder heeft het hof kennisgenomen van het reclasseringsrapport van de heer [persoon 2] van 14 juli 2025. Hierin komt naar voren dat gedurende het afgelopen jaar het gezien de verstandelijke beperking van de verdachte niet is gelukt hem in behandeling te krijgen. Zijn cognitieve beperking maakt dat het niet haalbaar is om een behandeling te laten beklijven. De reclassering acht inzet noodzakelijk ten aanzien van het juist kunnen interpreteren van sociale/(non)verbale taal van anderen en het herkennen en hanteren van seksuele grenzen, maar dan vanuit een begeleidende setting in plaats van een ambulante behandeling. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante begeleiding, contactverboden en een verbod op het gebruik van datingsites, met daarbij een proeftijd van twee jaren.
Oordeel van het hof
Het hof gaat bij de strafoplegging uit van de oriëntatiepunten die zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Het uitgangspunt bij een verkrachting met een beperkte mate van dwang is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
De ernst van de bewezen verklaarde feiten en de impact die dit op de slachtoffers heeft, brengt mee dat in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met een langdurige gevangenisstraf. Het hof is van oordeel dat de gevangenisstraf zoals gevorderd door de advocaat-generaal recht doet aan de bewezen verklaarde feiten, met dien verstande dat het hof, zoals geadviseerd door de reclassering, een proeftijd van twee jaren zal opleggen, en dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte hiermee voldoende in acht zijn genomen. Het hof zal ter voorkoming van recidive bijzondere voorwaarden, waaronder contactverboden en een locatieverbod, formuleren.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen op grond van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op de omstandigheid dat het in zaak A onder feit 1 en feit 3 bewezenverklaarde misdrijf is gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, overweegt het hof dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan, mede gelet op het feit dat volgens de GZ-psycholoog en de reclassering behandeling noodzakelijk wordt geacht maar deze tot op heden onmogelijk is gebleken. Hier komt bij dat door de reclassering het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog. De combinatie van historische en dynamische risicofactoren plaatst de verdachte volgens de reclassering in het gestandaardiseerde risicolevel IV, omschreven als een bovengemiddeld risico om opnieuw aangeklaagd of veroordeeld te worden voor een seksueel delict. De eerdergenoemde GZ-psycholoog merkt in dit verband op dat verdachte sociale situaties niet altijd goed inschat, niet goed alleen kan zijn en daarom op zoek gaat naar relaties. Tot slot is in dit verband het eerdergenoemde strafblad van de verdachte relevant.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel van de 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften ten tijde van het bewezen verklaarde

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 242 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals die golden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de benadeelde partij de vordering toegelicht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding geheel wordt toegewezen.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit en heeft daarom verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair refereert hij zich aan het oordeel van het hof, dan wel de vordering toe te wijzen tot een bedrag van maximaal € 2.000,00.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof kan [benadeelde partij 1] aanspraak maken op immateriële schade omdat zij ‘op andere wijze’ in haar persoon is aangetast (zoals bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek). Het hof is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 5.000,00 rechtstreeks voortvloeit uit het onder zaak A onder 1 bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de schade komt het hof billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.116,78, bestaande uit € 116,78 aan materiële schade (€ 9,02 aan ‘reiskosten verhoor rechter-commissaris’ en € 107,76 aan ‘factuur huisarts’) en € 5.000,00 aan immateriële schade. Het hof merkt op dat dit totaalbedrag niet overeenkomt met het bedrag dat is genoemd in het vonnis, maar wel met het gevorderde bedrag in het voegingsformulier. Het vonnis bevat dus een kennelijke verschrijving, en het hof zal uitgaan van het voegingsformulier van 22 juli 2024. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de benadeelde partij de vordering toegelicht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding geheel wordt toegewezen.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit en heeft daarom verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair refereert hij zich aan het oordeel van het hof, dan wel de vordering toe te wijzen tot een bedrag van maximaal € 2.000,00.
De door [benadeelde partij 2] opgevoerde reiskosten komen ook voor vergoeding in aanmerking. Hoewel de reiskosten geen rechtstreekse schade betreffen, en deze in zoverre niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, zal het hof deze wegens bijzondere omstandigheden vergoeden als zijnde proceskosten. [benadeelde partij 2] is als getuige gehoord via telehoren door de rechter-commissaris van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank Noord-Nederland heeft het telehoren slechts gefaciliteerd en de reiskosten kennelijk niet vergoed, omdat het verhoor in opdracht van de rechtbank Noord-Holland heeft plaatsgevonden. Het hof acht in dit verband relevant dat [benadeelde partij 2] verplicht was om als getuige te verschijnen.
Naar het oordeel van het hof kan [benadeelde partij 2] voorts aanspraak maken op immateriële schade omdat zij ‘op andere wijze’ in haar persoon is aangetast (zoals bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek). Het hof begroot deze schade naar billijkheid op een bedrag van € 5.000,00 gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 5.107,76, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak A (met parketnummer 15-079778-23) onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de gronden daarvoor, alsmede de beslissingen op de vordering benadeelde partijen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
1. de verdachte zich meldt binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd bij GGZ Reclassering Fivoor op de [adres 2] . De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de verdachte zich laat begeleiden door [organisatie] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
3. het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedag 2] 1975 te [geboorteplaats 2] en [benadeelde partij 2] , geboren op [geboortedag 3] 1965. De politie ziet toe op de handhaving van deze verboden;
4. het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden binnen een straal van 3,2 kilometer van het oude woonadres van [benadeelde partij 2] , te weten [adres 3] .
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden onder 1, 2 en 4 en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Geeft opdracht aan de politie om toe te zien op handhaving van de verboden onder 3.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het in de zaak A (met parketnummer 15-079778-23) onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het in de zaak A (met parketnummer 15-079778-23) onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 19 februari 2023.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het in de zaak A (met parketnummer 15-079778-23) onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.107,76 (vijfduizend honderdzeven euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 107,76 (honderdzeven euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
9,02 (negen euro en twee cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het in de zaak A (met parketnummer 15-079778-23) onder
3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.107,76 (vijfduizend honderdzeven euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 107,76 (honderdzeven euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 5 maart 2023.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. M.J.A. Plaisier en mr. R.A.J. Hübel, in tegenwoordigheid van mr. R. Bleumers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 augustus 2025.