ECLI:NL:GHAMS:2025:2171

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
200.352.133/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de kinderbijdrage in hoger beroep met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de kinderbijdrage die de vader moet betalen voor zijn twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank Amsterdam had eerder bepaald dat de vader € 500,- per kind per maand moest betalen, maar de vader is het daar niet mee eens en verzoekt om een lagere bijdrage van € 25,- per kind per maand. De vader stelt dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met zijn financiële situatie en de behoefte van de kinderen niet heeft vastgesteld. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van de ingediende stukken, aangezien de moeder geen verweerschrift heeft ingediend en de mondelinge behandeling niet doorging.

De vader heeft zijn financiële situatie toegelicht, waarbij hij aangeeft dat hij momenteel een DGA-salaris van € 24.000,- bruto per jaar ontvangt en dat zijn Wajong-uitkering is opgeschort. Hij heeft berekend dat zijn draagkracht € 53,- per maand bedraagt voor beide kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder geen financiële gegevens heeft overgelegd, waardoor het moeilijk is om de behoefte van de kinderen te bepalen. Gezien de omstandigheden en de draagkracht van de vader, heeft het hof besloten de eerdere beschikking van de rechtbank te vernietigen en de kinderbijdrage vast te stellen op € 25,- per kind per maand, met ingang van 2 mei 2024. Deze beslissing is op 19 augustus 2025 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.352.133/01
zaaknummer rechtbank: C/13/750220 / FA RK 24-2911
beschikking van de meervoudige kamer van 19 augustus 2025 in de zaak van
[de vader],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. K. Benchaïb te Emmeloord,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. H.I. Park te Heerhugowaard.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: de kinderbijdrage) van [minderjarige 1] (5 jaar oud) en [minderjarige 2] (2 jaar oud) (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft, voor zover hier van belang, in een beschikking van 11 december 2024 (hierna: de bestreden beschikking) bepaald dat de vader € 500,- per kind per maand dient te betalen aan de moeder als kinderbijdrage, met ingang van 2 mei 2024. De vader is het daar niet mee eens en vindt dat hij € 25,- per kind per maand aan de moeder dient te betalen als kinderbijdrage met ingang van de datum van het inleidend verzoekschrift. Namens de moeder is geen verweer gevoerd.
1.3
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en de bijdrage die de vader moet betalen vaststellen op € 25,- per kind per maand. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot dit oordeel komt.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 11 maart 2025 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 26 mei 2025;
- een brief van de zijde van de vader van 5 juni 2025.
2.4
Op verzoek van partijen heeft de mondelinge behandeling, gepland op 3 juli 2025, geen doorgang gevonden en doet het hof de zaak op de stukken af.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2020 te [plaats B] ;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2022 te [plaats B] .
De vader heeft de kinderen erkend en oefent over [minderjarige 1] samen met de moeder het gezag uit. De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige 2] . De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
De moeder heeft in de procedure ook een verzoek gedaan om een zorg-/omgangsregeling te bepalen. Dit gedeelte van de procedure heeft de rechtbank aangehouden.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, bepaald dat de vader een kinderbijdrage dient te betalen aan de moeder van € 500,- per kind per maand, met ingang van 2 mei 2024.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, een kinderbijdrage te bepalen van € 25,- per kind per maand, met ingang van de datum van het inleidend verzoekschrift althans een zodanige bijdrage als het hof in goede justitie juist acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vader stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de door de rechtbank bepaalde kinderbijdrage niet voldoet aan de wettelijke maatstaven. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen niet bepaald en heeft ook geen rekening gehouden met de draagkracht van beide ouders. Tijdens de samenleving van partijen (die medio 2022 is geëindigd) ontving de vader een Wajong-uitkering en de moeder een salaris. Als de moeder haar inkomensgegevens over 2021 en 2022 indient kan de behoefte voor de kinderen worden bepaald.
Om de draagkracht van de vader op dit moment te berekenen moet rekening worden gehouden met zijn DGA-salaris van € 24.000,- bruto per jaar. Hij is een startende ondernemer is. Zijn Wajong-uitkering is opgeschort. Dit betekent dat de vader een draagkracht heeft van € 53,- per maand voor twee kinderen, waarbij nog rekening moet worden gehouden met een zorgkorting van 25%. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het feit dat zijn huidige partner begin juni 2025 is uitgerekend van zijn (derde en hun eerste) kind.
Ingangsdatum
5.2
De door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van 2 mei 2024 (de datum van het inleidend verzoekschrift) is niet in geschil, zodat het hof deze datum als uitgangspunt neemt.
Behoefte en draagkracht
5.3
In de bestreden beschikking is de behoefte van de kinderen niet vastgesteld en de moeder heeft in haar inleidend verzoekschrift geen standpunt ingenomen ten aanzien van de behoefte van de kinderen. In hoger beroep heeft de vader zijn inkomensgegevens van 2021 en 2022 overgelegd. Het hof heeft echter geen inkomensgegevens ontvangen van de moeder. Partijen hebben samengewoond en het hof heeft daarom het inkomen van de vader en de moeder nodig om het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) te kunnen berekenen. Omdat de gegevens van de moeder ontbreken is het hof niet in staat de behoefte van de kinderen te bepalen.
5.4
Het hof kan in hoger beroep enkel de draagkracht van de vader beoordelen aangezien het hof geen financiële informatie van de moeder heeft ontvangen. Uit de door de vader overgelegde draagkrachtberekening, die is gebaseerd op het bruto jaarinkomen van € 24.000,-, volgt een draagkracht van € 53,- per maand.
5.5
Gelet op het inkomen en de daarbij behorende draagkracht van de vader is het hof van oordeel dat de door de vader aangeboden bijdrage van € 25,- per kind per maand in overeenstemming is met wat hij kan betalen.
5.6
Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het verzoek van de vader in hoger beroep zal toewijzen.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 2 mei 2024 op € 25,- (zegge: VIJFENTWINTIG euro) per kind per maand, toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. M.C. Schenkeveld en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier en is op 19 augustus 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.