ECLI:NL:GHAMS:2025:216

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
200.343.864/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in gezags- en omgangsregeling bij internationale context

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van verzoeken van de vader met betrekking tot het gezag en omgangsregelingen voor hun minderjarige zoon. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam, stelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was omdat de moeder nooit met de minderjarige naar Curaçao was verhuisd. De rechtbank had zich echter onbevoegd verklaard, en het hof bevestigde deze beslissing. Het hof oordeelde dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige op het moment van indiening van het verzoekschrift in Curaçao lag, waardoor de Nederlandse rechter geen rechtsmacht had. Het hof verwees naar relevante internationale verdragen, zoals het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996, en concludeerde dat de verzoeken van de vader niet onder de Nederlandse rechtsmacht vielen. De moeder had geen verweerschrift ingediend en was niet aanwezig bij de zitting, wat de vader frustreerde, maar het hof benadrukte dat de rechtsmacht niet afhankelijk was van de communicatie tussen de ouders. De beslissing van het hof was om de bestreden beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.343.864/01
zaaknummer rechtbank: C/13/739616 FA RK 23/6234 (FL/MD)
beschikking van de meervoudige kamer van 28 januari 2025 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. M.B. Chylinska te Zaandam,
en
[de moeder] ,
volgens eigen opgave wonend te [plaats B] , Curaçao,
verweerster in hoger beroep,
hierna ook: de moeder,
advocaat: mr. J.J.M. Kleiweg te Amsterdam.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de verzoeken van de vader om hem samen met de moeder te belasten met het gezag over hun zoon [minderjarig ] en een omgangs- of zorgregeling en een informatie- en/of consultatieregeling vast te stellen.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 5 juni 2024 (hierna: de bestreden beschikking) zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de verzoeken van de vader. Het hof laat de beslissing van de rechtbank in stand en legt hierna uit waarom.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 23 juli 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de vader van 18 september 2024 met bijlagen;
- een bericht van de vader van 19 november 2024 met bijlage;
- een bericht van de vader van 20 november 2024 met bijlage.
2.3
De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
2.4
De zitting heeft op 21 november 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaat van de moeder.
De moeder was niet zelf aanwezig bij de zitting in hoger beroep.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarig ] , geboren [in] 2015 te [plaats C] .
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad. De vader heeft [minderjarig ] erkend. [minderjarig ] woont bij de moeder.
3.2
De kinderrechter heeft [minderjarig ] bij beschikking van 23 februari 2016 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming regio [plaats C] . Deze ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 23 mei 2022.
3.3
Dit hof heeft bij beschikking van 14 januari 2020 een informatieregeling bepaald. Die regeling houdt in dat de moeder in elke even maand aan de vader per e-mail een update zal geven over [minderjarig ] , dat zij elke maand februari en oktober een recente goed gelijkende kleurenfoto aan de vader zal sturen en dat zij hem (een kopie van) ieder schoolrapport zal
e-mailen. Dit alles op straffe van een dwangsom.
3.4
De rechtbank heeft bij beschikking van 9 december 2020, voor zover hier van belang, het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en bepaald dat de moeder alleen het gezag over [minderjarig ] toekomt. Deze beschikking is door dit hof bij beschikking van 26 oktober 2021 bekrachtigd. De informatieregeling (zie 3.3) is in deze procedures niet gewijzigd.
3.5
De rechtbank heeft bij beschikking van 24 maart 2021 het verzoek van de vader om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarig ] vast te stellen afgewezen. Deze beschikking is door dit hof bij beschikking van 26 oktober 2021 bekrachtigd.
3.6
Bij vonnis van 20 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat, samengevat, de aan de moeder opgelegde informatieregeling maximaal drie keer ten uitvoer kan worden gelegd bij lijfsdwang voor de duur van vier uur.
3.7
De rechtbank heeft bij beschikking van 3 augustus 2022 de verzoeken van de vader om hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarig ] en om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [minderjarig ] afgewezen. Deze beschikking is door dit hof bekrachtigd bij beschikking van 28 maart 2023.
3.8
De rechtbank heeft bij beschikking van 30 november 2023, betreffende een provisionele voorziening ex artikel 223 Rv, zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het door de vader ingediende verzoek om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarig ] vast te stellen.
3.9
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis in kort geding van 19 oktober 2023 de vordering van de vader om de moeder te verbieden om te verhuizen, althans haar te verplichten om met [minderjarig ] terug te verhuizen naar Nederland, afgewezen. Dit hof heeft bij arrest van
29 oktober 2024 zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van de vader.
4. De omvang van het hoger beroep
4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de verzoeken van de vader.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank voor een inhoudelijke behandeling van zijn verzoeken om hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarig ] en een omgangs- of zorgregeling en informatie- en/of consultatieregeling vast te stellen, dan wel in goede justitie een beslissing te nemen.
4.3
De moeder verzoekt de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten
5.1
De vader stelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat de moeder nooit met [minderjarig ] naar Curaçao is verhuisd en zij nog altijd in Nederland verblijven. Zo blijkt uit de verklaring van de grootmoeder van vaderszijde dat zij de moeder in de tram in [plaats C] heeft gezien, terwijl de moeder beweert op Curaçao te wonen. De moeder heeft niet aangetoond dat zij zich definitief op Curaçao heeft gevestigd. De vader vreest dat de moeder ergens is ondergedoken en maakt zich zorgen of [minderjarig ] wel naar school gaat. Doordat de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard en de moeder op Curaçao geen voor hem bekend adres heeft, kan de vader zijn verzoeken ten aanzien van de omgang en het gezag niet aan een rechter voorleggen, terwijl hij hierbij wel een fundamenteel belang heeft.
5.2
De advocaat van de moeder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij geen contact heeft kunnen krijgen met de moeder voorafgaand aan de zitting, maar haar wel heeft gesproken over de procedure en op de hoogte is van haar standpunt. De moeder verblijft met [minderjarig ] op Curaçao en dit was ook al het geval op het moment van indiening van de verzoeken van de vader. De Nederlandse rechter is daarom niet bevoegd om kennis te nemen van de verzoeken van de vader. Aan de verklaring van de grootmoeder van vaderszijde kan niet veel waarde worden gehecht, omdat deze gezien de datum ook al tijdens de kort geding procedure bekend zou zijn, maar toen niet is overgelegd. Verder deelt de moeder geen informatie over haar situatie en [minderjarig ] vanwege haar verleden met de vader, maar dit betekent niet dat er zorgen zijn over de verzorging en opvoeding van [minderjarig ] .
De beoordeling door het hof
5.3
Het hof moet beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de verzoeken van de vader. Voor de beantwoording van deze vraag is doorslaggevend wat de gewone verblijfplaats van [minderjarig ] was op 20 september 2023, de dag waarop het inleidende verzoekschrift van de vader bij de rechtbank is ingekomen. De vader stelt in deze procedure dat de moeder en [minderjarig ] nooit op Curaçao zijn gaan wonen en, naar het hof begrijpt, dat de gewone verblijfplaats van [minderjarig ] op 20 september 2023 in Nederland was waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is om over zijn verzoeken te oordelen. Het hof dient zijn bevoegdheid ambtshalve te onderzoeken en wijst daarbij op het volgende. Tijdens de procedure die heeft geleid tot de beschikking van de rechtbank van 30 november 2023 was tussen de ouders niet in geschil dat de moeder vóór 20 september 2023 naar Curaçao was geëmigreerd (r.o. 4.2). Bovendien is een uittreksel BRP uit Curaçao overgelegd waarin staat vermeld dat de moeder op 5 september 2023 uit Nederland is vertrokken en is ingeschreven op het adres [A-straat] , [plaats B] , Curaçao. Ook het Nederlandse uittreksel van het GBA van 25 juli 2024 vermeldt dat de moeder en [minderjarig ] op 5 september 2023 zijn uitgeschreven van hun adres in [plaats C] en daarbij staat vermeld:
“Land adres buitenland Curaçao”.Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de vader verklaard dat hij destijds bij de woning in [plaats C] heeft gekeken en dat die woning leeg was. Van de zijde van de moeder is verder een schoolrapport aan de rechtbank overgelegd met het opschrift “Nòmber: [minderjarig ] . Grupo: 5a 2023-2024”. De vader meent dat hij door de moeder en haar familie is misleid en hij vermoedt dat [minderjarig ] in Nederland is en niet op Curaçao naar school gaat.
De vader heeft een verklaring van zijn moeder van 19 september 2024 overgelegd dat zij op diezelfde dag [de moeder] samen met haar moeder [naam] in de tram in [plaats C] heeft gezien. Het hof kan hieruit echter niet de conclusie trekken dat de moeder en [minderjarig ] op 20 september 2023 hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader nog verklaard dat hij de exacte adresgegevens van de moeder en [minderjarig ] op Curaçao niet kan achterhalen. Hij heeft een advocaat op Curaçao, die daar tevergeefs onderzoek naar heeft gedaan. De vader heeft daarvan echter geen stukken in het geding gebracht. Het hof gaat er gelet op al het voorgaande vanuit dat [minderjarig ] ten tijde van indiening van het inleidend verzoekschrift van de vader zijn gewone verblijfplaats op Curaçao had.
5.4
Het hof oordeelt dat het voorgaande ertoe leidt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om kennis te nemen van de verzoeken van de vader. Het hof verwijst in dit verband naar zijn arrest van 29 oktober 2024, de bestreden beschikking en de beschikking van de rechtbank van
30 november 2023, waarin – kort gezegd – het volgende is overwogen.
5.5
Gezien de vestiging van de moeder en [minderjarig ] op Curaçao heeft de vraag naar de bevoegdheid van de Nederlandse rechter een interregionaal karakter. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 2 mei 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1063) moet voor het bepalen van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter zoveel mogelijk worden aangesloten bij de bevoegdheidsregels uit internationale verdragen en EU-verordeningen. Eerst moet worden onderzocht of aan die bevoegdheidsregels overeenkomstige toepassing kan worden gegeven. De verzoeken van de vader zien op ouderlijke verantwoordelijkheid, waardoor moet worden onderzocht of overeenkomstige toepassing kan worden gegeven aan de bevoegdheidsbepalingen van de verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019
(hierna: Brussel II-ter) of aan de bevoegdheidsbepalingen van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna: HKBV 1996).
5.6
Omdat de gewone verblijfplaats van [minderjarig ] op Curaçao ligt en Brussel II-ter alleen geldt voor lidstaten van de Europese Unie, is de verordening niet van toepassing. Wel kan het
HKBV 1996 van overeenkomstige toepassing worden verklaard. De verzoeken vallen binnen de temporele reikwijdte van het HKBV 1996, omdat dit verdrag op 1 mei 2011 in werking is getreden en het verdrag van toepassing is op maatregelen na deze datum. Daarnaast valt de zaak binnen de formele reikwijdte van het HKBV 1996, omdat het verdrag voor Curaçao is geratificeerd. Ook aan de materiële reikwijdte van het HKBV 1996 is voldaan, omdat het verdrag van toepassing is op maatregelen ter bescherming van de persoon en het vermogen van het kind, waaronder gezags- en omgangsrechten.
5.7
Op grond van artikel 5 lid 1 van het HKBV 1996 heeft de verdragsluitende staat waar de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft rechtsmacht. Omdat het hof uitgaat van de gewone verblijfplaats van [minderjarig ] op Curaçao, is de Nederlandse rechter niet bevoegd om over de verzoeken van de vader te beslissen.
5.8
Het hof merkt nog op dat ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de moeder nog steeds nalaat om de vader van informatie over [minderjarig ] te voorzien. Het hof kan de boosheid en frustratie van de vader daarover begrijpen, maar dat kan niet leiden tot een ander oordeel over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof benadrukt met klem dat op de moeder de verplichting rust om de vader te informeren over [minderjarig ] en dat zij de beschikking van dit hof van 14 januari 2020 en het vonnis van de voorzieningenrechter van 20 juli 2022 dient na te leven.
5.9
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.F.G.H. Beckers, J.M.C. Louwinger-Rijk en
G.J. Baken, in tegenwoordigheid van mr. B.F. Beijderwellen als griffier en is op
28 januari 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.