ECLI:NL:GHAMS:2025:215

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
200.344.277/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind en mentorschap in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind en mentorschap van de betrokkene, geboren in 1999. De betrokkene, die eerder onder bewind en mentorschap was gesteld vanwege zijn lichamelijke en geestelijke toestand, heeft verzocht om deze maatregelen op te heffen. De kantonrechter had eerder in een beschikking van 25 april 2024 de bewindvoerder en mentor gewijzigd naar [X] B.V., wat de betrokkene niet accepteerde. Hij stelde dat hij geen bewindvoerder of mentor meer nodig had en verzocht subsidiair om zijn moeder tot bewindvoerder en mentor te benoemen.

Tijdens de zitting op 11 december 2024 zijn verschillende belanghebbenden gehoord, waaronder de betrokkene, zijn moeder, zus, en de bewindvoerder. De betrokkene heeft aangegeven dat hij sinds zijn terugkeer naar Nederland in september 2023 zijn leven op de rit heeft gekregen, een vaste baan heeft en zijn financiën zelf kan beheren. De moeder en zus steunden zijn verzoek tot opheffing van het bewind en mentorschap, terwijl de vader en partner van de vader twijfels uitten over zijn zelfredzaamheid.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene inmiddels voldoende zelfredzaam is en in staat is om zijn belangen zelfstandig te behartigen. Het hof heeft daarom besloten het bewind per 1 april 2025 op te heffen en het mentorschap met onmiddellijke ingang te beëindigen. De beslissing is genomen met inachtneming van de noodzaak voor begeleiding in de overgang naar zelfstandigheid, waarbij de bewindvoerder nog enige tijd betrokken blijft om de betrokkene te ondersteunen in zijn financiële zaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.344.277/01
zaaknummers rechtbank: 10735736 BM VERZ 23-2566 jb en 10735737 MB VERZ 23-574
beschikking van de meervoudige kamer van 28 januari 2025 in de zaak van
[betrokkene] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de betrokkene,
advocaat: mr. J.H. Prins te Den Helder ,
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- [X] B.V. te [plaats B] , hierna: de bewindvoerder en mentor;
- [de moeder] , hierna: de moeder;
- [de zus] , hierna: de zus;
- [de oma] , hierna: de oma;
- [de vader] , hierna: de vader;
- [de partner van de vader] , hierna: de partner van de vader.
Als informant is aangemerkt:
- [naam 1] .

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de vraag of het bewind en mentorschap moeten eindigen, dan wel wie het bewind en mentorschap zou moeten uitvoeren.
1.2
De kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter) heeft in een beschikking van 25 april 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de persoon van de bewindvoerder en mentor gewijzigd naar [X] B.V.
De betrokkene is het daar niet mee eens en vindt dat hij geen bewindvoerder en mentor nodig heeft. Subsidiair verzoekt hij om zijn moeder tot bewindvoerder en mentor te benoemen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De betrokkene is op 19 juli 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de betrokkene van 9 september 2024 met bijlagen;
- een e-mailbericht van de partner van de vader van 16 oktober 2024.
2.3
De zitting heeft op 11 december 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
- de bewindvoerder en mentor, vertegenwoordigd door [naam 2] en [naam 3] ;
- de moeder;
- de zus;
- [naam 1] .
De vader en zijn partner waren via een videoverbinding aanwezig.
De oma is met bericht van afwezigheid niet verschenen.
Ter zitting heeft de advocaat van de betrokkene nog een aantal stukken overgelegd. Deze stukken zijn ter zitting besproken en na afloop van de zitting toegestuurd aan de vader en de partner van de vader. Ter zitting hebben de overige ter zitting aanwezige belanghebbenden een exemplaar van de stukken ontvangen.
2.4
Na sluiting van de inhoudelijke behandeling ter zitting in hoger beroep heeft het hof ontvangen:
- een e-mailbericht van de partner van de vader van 13 december 2024 met bijlagen.
2.5
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld op voornoemd e-mailbericht van 13 december 2024 te reageren.
Het hof heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
-een brief van de zijde van betrokkene van 19 december 2024;
- een brief van de zijde van de moeder van 13 januari 2025.

3.De feiten

3.1
De betrokkene is geboren [in] 1999 te [plaats C] . De betrokkene is de (klein)zoon en [naam 2] van voornoemde belanghebbenden.
3.2
De kantonrechter heeft op 15 november 2019 het bewind over de goederen van de betrokkene ingesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand, met benoeming van de oma tot bewindvoerder.
3.3
De kantonrechter heeft op 15 november 2019 ten behoeve van de betrokkene ook een mentorschap ingesteld, met benoeming van de vader en zijn partner tot mentoren.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, op eigen verzoek de oma, de vader en zijn partner ontslagen als bewindvoerder respectievelijk mentoren en [X] B.V. benoemd tot bewindvoerder en mentor van de betrokkene.
4.2
De betrokkene verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, opnieuw rechtdoende
primair:het bewind en mentorschap op te heffen zonder benoeming van een nieuwe bewindvoerder en/of mentor;
subsidiair:indien het hof van oordeel is dat benoeming van een nieuwe bewindvoerder en/of mentor noodzakelijk is, de moeder van betrokkene te benoemen tot bewindvoerder en mentor.

5.De motivering van de beslissing

De wettelijk kaders
Einde bewind
5.1
Uit artikel 1:449, tweede lid, Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter het bewind kan opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is de onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid, BW, dan wel ambtshalve.
Einde mentorschap
5.2
Uit artikel 1:462, tweede lid, BW volgt dat de rechter het mentorschap kan opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het mentorschap niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de mentor of van degene die gerechtigd is het mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:451, eerste en tweede lid, BW, dan wel ambtshalve.
De standpunten
5.3
De betrokkene vindt dat hij geen bewindvoerder en/of mentor meer nodig heeft. Eerder lukte het hem niet om zijn leven op de rit te krijgen en zijn de voormalig bewindvoerder en mentoren benoemd. Toen was hij echter nog jong en verkeerde hij in een hectische situatie. Vervolgens hebben de bewindvoerder en mentoren hun taken niet naar behoren uitgevoerd. De betrokkene heeft een paar jaar bij zijn vader en diens partner in de Verenigde Staten gewoond. In 2023 is hij naar Nederland teruggekeerd en heeft hij met behulp van onder andere zijn moeder zijn woonsituatie, werk, inkomen en budgettering zelf op de rit gekregen. Hij heeft eerst een half jaar een snuffelstage gedaan en sinds januari 2024 heeft hij een vaste baan bij de [firma] in [plaats D] . De betrokkene regelt zijn financiën zelf en wil zijn laatste resterende schuld, een studieschuld bij DUO, spoedig af te lossen.
Ook het mentorschap is voor de betrokkene niet langer nodig. Hij is al geruime tijd in staat om goed te beslissen over zijn verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. Waarom hij eerst nog een zelfredzaamheidstraject moet doorlopen, zoals is voorgesteld, is hem dan ook onduidelijk, aldus de betrokkene.
5.4
De bewindvoerder en mentor hebben verklaard dat zij bij aanvang van het bewind en mentorschap moeite hadden met het verkrijgen van de relevante informatie. Ook verliep het contact met de betrokkene bij aanvang moeizaam. Pas sinds enkele maanden is het gelukt om de betrokkene bij te staan ten aanzien van zijn financiën. Daarvoor kreeg de bewindvoerder geen contact met de betrokkene zelf en verliep dat contact via [naam 1] . Omdat deze persoonlijke, financiële begeleiding nog maar kort geleden tot stand is gekomen, kan de bewindvoerder nog geen uitspraken doen over de zelfredzaamheid van de betrokkene. Het bewind zou dan ook nog even moeten doorlopen.
De mentor is van mening dat het mentorschap wel kan worden opgeheven. Er is op dat punt zelfs zo weinig begeleiding nodig geweest dat daar geen kosten voor in rekening zijn gebracht, aldus de bewindvoerder en mentor.
5.5
De moeder vindt dat het bewind en het mentorschap kunnen worden opgeheven. De betrokkene is gemotiveerd om niet meer dezelfde fouten te maken als in het verleden. Dat werpt zijn vruchten af want het gaat al een jaar goed met hem. Hij heeft een baan, is verantwoordelijk met geld en vraagt om hulp wanneer hij dat nodig heeft. Ook heeft hij laten zien dat hij weet bij wie hij de juiste hulp kan vinden. Een bewind en mentorschap zijn dan ook niet meer nodig, aldus de moeder.
5.6
De zus heeft ter zitting in hoger beroep verteld dat haar [naam 2] weliswaar is gediagnosticeerd met een stoornis in het autistisch spectrum maar dat hij prima in staat is tot normale communicatie en het verdienen van geld. Hij staat heel sterk in zijn schoenen, aldus de zus.
5.7
De vader heeft ter zitting in hoger beroep verteld dat hij niet wist dat de bewindvoerder en de mentor informatie van hem wensten te ontvangen voor de overdracht van het mentorschap. De betrokkene heeft enkele jaren bij de vader in huis gewoond. De ervaring van de vader is dat de betrokkene dagelijks hulp nodig heeft. De vader maakt zich zorgen over de schulden die de betrokkene in het verleden in korte tijd heeft gemaakt. De vader is bang dat in deze procedure een te positief beeld wordt geschetst van de betrokkene. Een bewind en mentorschap zijn in het belang van de betrokkene nodig, aldus de vader.
5.8
De partner van de vader heeft ter zitting in hoger beroep haar zorgen geuit over de vaardigheden en mogelijkheden van de betrokkene. Zij betwijfelt of de betrokkene het allemaal zelf kan en of hij niet teveel hulp nodig heeft, aldus de partner van de vader.
5.9
[naam 1] heeft als informant ter zitting in hoger beroep verklaard dat de betrokkene bij hem in huis woont. Hij monitort alle zaken rondom de betrokkene waaronder zijn financiën en is van mening dat de betrokkene die zelf zou kunnen beheren. De betrokkene functioneert goed, hij heeft sociale contacten in de buurt en het gaat goed met hem.
De beoordeling door het hof
5.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
Los van de vraag of de bij e-mailbericht van de partner van de vader van 13 december 2024 toegestuurde medische informatie overgelegd had mogen worden, is uit de stukken en de verklaringen ter zitting voldoende gebleken dat bij de betrokkene sprake is van een stoornis in het autistisch spectrum.
Bij beschikking van 15 november 2019 is de betrokkene onder bewind gesteld als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand en is ook een mentorschap ten behoeve van de betrokkene ingesteld. De betrokkene heeft destijds schulden gemaakt, was twintig jaar oud en woonde bij zijn vader en diens partner in het tuinhuisje bij hun huis in Nederland. In 2021 is de betrokkene zijn vader en diens partner achterna verhuisd naar de Verenigde Staten. Daar heeft hij tot september 2023 gewoond. Uit de brief van de betrokkene van 26 november 2023 komt naar voren dat hij het gevoel heeft stil te hebben gestaan in de periode dat hij bij zijn vader en diens partner inwoonde. Sinds september 2023 woont de betrokkene in Nederland bij [naam 1] . Hij heeft, na een stageperiode, een vaste baan aangeboden gekregen bij het akkerbouw- en agrarisch loonbedrijf Glas waar hij tot op heden werkt. De betrokkene heeft een brief van zijn werkgever overgelegd waaruit blijkt dat hij tevreden is over het functioneren van de betrokkene. De betrokkene is een gewaardeerde collega die zijn werk goed uitvoert, meedenkt, betrouwbaar is en bij twijfel navraag doet. Zijn autisme wordt gezien als een voordeel, aldus de werkgever van de betrokkene. Van een collega van de betrokkene, de [naam 4] , is een brief overgelegd, waarin hij verklaart dat hij een goede indruk van de betrokkene heeft.
Verder is een brief van de WMO-consulent, de [naam 5] , overgelegd waarin hij schrijft dat de betrokkene gemotiveerd is om aan zichzelf te werken. Dit heeft hij samen met zijn persoonlijk begeleider [naam 6] gedaan waardoor hij mooie stappen in zijn ontwikkeling heeft kunnen zetten. Dit heeft ervoor gezorgd dat de begeleiding kon worden stopgezet omdat deze niet meer nodig was en is de betrokkene toe aan een zelfstandige woning. Wanneer de betrokkene toch begeleiding kan gebruiken neemt hij contact op, aldus de WMO-consulent.
De persoonlijk begeleider van de betrokkene, [naam 6] , schrijft in haar brief van 3 december 2024 dat de betrokkene na een opstartperiode van enkele maanden zelfstandig aan de slag is gegaan met zijn ontwikkeling. Zij schrijft dat de betrokkene in staat is om voor zichzelf te zorgen en bij machte is om bij de gemeente hulp te vragen wanneer dat nodig is. Volgens haar is daar op dit moment echter geen aanleiding toe is. [naam 6] meldt dat bewind en mentorschap volgens haar overbodig zijn en alleen voor onrust zorgen.
Zoals hiervoor reeds beschreven, zijn de bewindvoerder en mentor, de moeder, de zus en [naam 1] ook van mening dat in ieder geval het mentorschap niet meer nodig is.
Bewind
5.11
Het hof is van oordeel dat de kantonrechter destijds in de bestreden beschikking terecht het verzoek van de betrokkene tot opheffing van het bewind heeft afgewezen. Op dat moment bestond nog onvoldoende zicht op het functioneren van de betrokkene en was hij, zo blijkt uit de stukken, nog bezig met een traject waarin werd toegewerkt naar grotere zelfstandigheid.
Dit traject is positief verlopen, zo blijkt inmiddels. Aan de hand van de hiervoor genoemde brieven en de verklaringen van belanghebbenden op de mondelinge behandeling in hoger beroep kan worden vastgesteld dat de betrokkene stabiliteit in zijn leven heeft aangebracht. Hij heeft een vaste baan waarin hij wordt gewaardeerd en familie in de nabijheid die hem wil ondersteunen. Ook heeft de betrokkene professionele hulpverlening ingeschakeld die hem op weg heeft geholpen en nog steeds beschikbaar is. Zijn werkgever, professionele hulpverleners en familieleden hebben vertrouwen in zijn functioneren uitgesproken. Al met al is een beeld ontstaan dat de betrokkene weliswaar blijvend ondersteuning nodig heeft, maar in staat en bereid is passende hulp in te schakelen zodra dat nodig is. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat een dwangmaatregel als bewind niet langer meer noodzakelijk zal zijn, waarbij het hof echter een overgangsperiode in acht zal nemen. Ter zitting is namelijk gebleken dat een grote verandering op stapel staat; de betrokkene gaat voor het eerst zelfstandig wonen. Naar verwachting kan hij binnen afzienbare tijd een huurwoning betrekken en zal daardoor zijn financiële situatie opnieuw georganiseerd moeten worden. Het hof acht het van belang en noodzakelijk dat hij hierin wordt begeleid door de bewindvoerder, die immers volledig inzicht heeft in zijn financiën en met wie de betrokkene inmiddels een samenwerkingsrelatie heeft. Zodra de betrokkene op weg is geholpen en door de bewindvoerder wegwijs is gemaakt in zijn financiën acht het hof het bewind niet meer van toegevoegde waarde.
Op grond van het bovenstaande is het hof dan ook van oordeel dat het bewind vanaf 1 april 2025 niet langer noodzakelijk is en zal het bewind met ingang van die datum worden opgeheven. De betrokkene heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven welwillend tegenover een tijdelijke voortzetting van het bewind te staan. Gelet op het contact dat de bewindvoerder en de betrokkene sinds enkele maanden hebben, vertrouwt het hof erop dat zij gezamenlijk gebruik zullen maken van deze laatste maanden om de betrokkene te begeleiden naar verdere zelfredzaamheid voor zover dat nodig en mogelijk is. Ook kan de bewindvoerder deze periode gebruiken om de praktische zaken goed aan de betrokkene over te dragen.
Mentorschap
5.12
Het hof is van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking nog de noodzaak bestond voor het mentorschap. Hiervoor geldt hetzelfde als hiervoor is overwogen ten aanzien van het bewind. Op dat moment bestond nog onvoldoende zicht op het functioneren van betrokkene en was de betrokkene nog bezig met een traject naar grotere zelfstandigheid. Inmiddels bestaat er geen noodzaak meer voor het mentorschap. Uit bovengenoemde verklaringen is voldoende gebleken dat de betrokkene inmiddels voldoende zelfredzaam is en zodanig functioneert dat hij zijn niet-vermogensrechtelijke belangen zelfstandig kan behartigen.
Met ingang van heden heft het hof het mentorschap dan ook op omdat de noodzaak daartoe niet meer bestaat.
5.13
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 25 april 2024, voor zover daaruit voortvloeit dat het bewind na 1 april 2025 en het mentorschap na heden voortduurt, en in zoverre opnieuw beschikkende:
heft op, met ingang van 1 april 2025, het bewind over de goederen van [betrokkene] , geboren te [plaats C] [in] 1999;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na 1 april 2025 de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de betrokkene en een - zo mogelijk door hen voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, overlegt;
draagt de griffier op krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar in verband met aantekening in het Curatele- en bewindregister;
heft op met ingang van heden het mentorschap van [betrokkene] , geboren te [plaats C] [in] 1999;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. J.M. van Baardewijk en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 28 januari 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.