Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant 1] ,
[appellant 2] ,
[appellant 3] ,
[appellant 4] , in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [appellant 3] ,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een huurster die jarenlang geen of te weinig huur heeft betaald. De verhuurders, die sinds eind 2020 eigenaar zijn van de woning, hebben de huurovereenkomst opgezegd en aanspraak gemaakt op betaling van huur over de afgelopen tien jaar. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat een deel van de huurvordering is verjaard, maar heeft de huurster een termijn van genade (terme de grâce) verleend. De verhuurders zijn in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis, waarbij zij de ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van de huurachterstand vorderen.
Het hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat de wanbetaling van de huurster de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Het hof heeft vastgesteld dat de huurster in de periode van 2013 tot en met 2022 73 huurtermijnen onbetaald heeft gelaten, wat een ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst vormt. De huurster heeft weliswaar aangevoerd dat zij beperkte middelen heeft en inspanningen heeft geleverd om te betalen, maar het hof oordeelt dat dit niet voldoende is om de wanbetaling te rechtvaardigen. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en ontbindt de huurovereenkomst onvoorwaardelijk, met veroordeling van de huurster tot ontruiming van de woning binnen drie maanden na betekening van het arrest.
Daarnaast wordt de huurster veroordeeld tot betaling van een hoger bedrag aan huurachterstand, berekend tot en met december 2022, en worden de kosten van het geding in beide instanties aan de huurster opgelegd. Het hof concludeert dat de huurachterstand van dertien maanden over de periode tussen de eigendomsovergang en eind december 2022 ruimschoots de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.