ECLI:NL:GHAMS:2025:1981

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
200.344.952/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogd in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar drie minderjarige kinderen. De rechtbank Noord-Holland had eerder op 24 mei 2024 het gezag van de moeder beëindigd en de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering benoemd tot voogd. De moeder, die in een Penitentiaire Inrichting verblijft, was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. De kinderen, die bij hun grootmoeder verblijven, hebben behoefte aan stabiliteit en veiligheid, wat door de moeder niet kan worden geboden. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De moeder heeft in het verleden een patroon van onbetrouwbaarheid vertoond en heeft niet adequaat samengewerkt met hulpverleners. De beslissing van het hof is in lijn met de wettelijke vereisten voor gezagsbeëindiging en is proportioneel in het belang van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.344.952/01
zaaknummer rechtbank: C/15/348323 / FA RK 24-300
beschikking van de meervoudige kamer van 29 juli 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting [plaats A] , locatie [locatie] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: voorheen mr. G.M. Haring (welke zich als advocaat heeft onttrokken op 24 februari 2025),
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
hierna: de raad.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- de minderjarige [minderjarige 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
- de minderjarige [minderjarige 3] , hierna te noemen: [minderjarige 3] ;
- de grootmoeder moederszijde [grootmoeder] , hierna te noemen: de grootmoeder, advocaat: mr. S. L. Fronik te Haarlem;
- de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, hierna te noemen: de GI;
- [curator ] , kantoorhoudende te [plaats B] , hierna te noemen: de bijzondere curator.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] (13 jaar), [minderjarige 2] (11 jaar) en [minderjarige 3] (8 jaar) (hierna ook te noemen: de kinderen).
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 24 mei 2024 (hierna: de bestreden beschikking) op verzoek van de raad het ouderlijke gezag van de moeder over de kinderen beëindigd en de GI benoemd tot voogd over de kinderen. De moeder is het er niet mee eens dat haar ouderlijk gezag over de kinderen is beëindigd. De raad is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 21 augustus 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De raad heeft op 26 november 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Op 12 december 2024 heeft het hof de oproepingen verstuurd voor een mondelinge behandeling op 12 februari 2025.
2.4
Op 29 januari 2025 heeft het hof een bericht met bijlagen, van de zijde van de raad, ontvangen.
2.5
Op 31 januari 2025 heeft mr. Haring het hof verzocht om de zitting van 12 februari 2025 aan te houden. Ter onderbouwing van het verzoek om aanhouding heeft mr. Haring aangevoerd dat naast de onderhavige zaak tussen de moeder en de raad in hoger beroep ook een kortgedingprocedure loopt, in welke procedure een mondelinge behandeling is bepaald op 18 maart 2025. Volgens mr. Haring is de uitkomst van de procedure in kort geding van belang in de onderhavige zaak. De raad heeft bezwaar gemaakt tegen aanhouding van de zitting, met name omdat een nog langere duur van de procedure over het ouderlijk gezag niet in het belang van de kinderen is. Het hof heeft om redenen van proceseconomische aard besloten de zitting aan te houden met opdracht aan mr. Haring om zich na de zitting van 18 maart 2025 uit te laten over het verdere verloop van de procedure.
2.6
Bij bericht van 24 februari 2025 (V2 formulier stellen, wijzigen, onttrekken) heeft mr. Haring zich onttrokken als advocaat van de moeder. In dit bericht is door de advocaat aangegeven dat haar cliënte is geïnformeerd en is gewezen op de gevolgen van de onttrekking.
2.7
Bij e-mailbericht van 19 maart 2025 heeft het hof mr. Haring verzocht uiterlijk op 26 maart 2025 te laten weten wanneer het hof in de kort geding procedure arrest gaat wijzen.
2.8
Bij e-mailbericht van 24 maart 2025 heeft mr. Haring het hof nogmaals meegedeeld dat zij zich heeft onttrokken als advocaat van de moeder.
2.9
De mondelinge behandeling van de zaak is opnieuw gepland op 12 juni 2025 om 9.30 uur.
2.1
De voor de moeder bestemde oproepingsbrief voor de zitting van 12 juni 2025 is door het hof op 9 april 2025 per gewone post en per aangetekende post verzonden naar het in de Bevolkingsregistratie Personen (BRP) vermelde briefadres van de moeder. De per aangetekende post verzonden brief is door het hof niet retour ontvangen door Post NL.
2.11
De voorzitter heeft op 5 juni 2025 met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gesproken, in het bijzijn van de griffier.
2.12
Bij bericht van 6 juni 2025 heeft het hof mr. Haring verzocht om de verblijfsgegevens van de moeder te verstrekken. Het hof heeft van mr. Haring vernomen dat de moeder verblijft in de Penitentiaire Inrichting [plaats A] , locatie [locatie] . Door het hof is vervolgens op 6 juni 2025 aan de Dienst Vervoer en Ondersteuning een transportorder verstrekt om de moeder in de gelegenheid te stellen om ten behoeve van het bijwonen van de zitting op 12 juni 2025 vanuit de PI naar het hof te reizen.
2.13
Bij bericht van 11 juni 2025 heeft mr. S. van Buuren (hierna: mr. Van Buuren) het hof verzocht om aanhouding van de zitting van 12 juni 2025. Mr. Van Buuren is de advocaat van de moeder in de kortgedingprocedure. Mr. Van Buuren heeft het hof aangegeven dat zij niet de advocaat van de moeder is in onderhavige procedure. Het hof heeft mr. Van Buuren op 11 juni bericht dat de zitting van 12 juni 2025 door zal gaan.
2.14
Op 12 juni 2025 om 08.34 uur heeft het hof van de Dienst Vervoer en Ondersteuning het bericht ontvangen dat de moeder afstand heeft gedaan van het vervoer.
2.15
Op 12 juni 2025 om 09.30 uur heeft het hof de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting geopend. Ter zitting zijn verschenen:
- de raad, vertegenwoordigd door [X] , [Y] en [Z] ,
- twee vertegenwoordigers van de GI vergezeld van een stagiaire;
- de grootmoeder, bijgestaan door haar advocaat, en
- de bijzondere curator.
2.16
Na aanvang van de behandeling ter zitting heeft mr. Van Buuren bij bericht van 09.31 uur het hof nogmaals verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden. Het hof heeft dit verzoek afgewezen bij bericht van 09.38 uur.
2.17
Bij e-mailbericht van 09.39 uur heeft mr. Van Buuren het hof gevraagd naar de mogelijkheid van deelname aan de zitting door de moeder via een beeldverbinding. Omdat de moeder geen gebruik had gemaakt van de door het hof georganiseerde mogelijk om via vervoer door de Dienst Vervoer en Ondersteuning ter zitting aanwezig te zijn én omdat de moeder niet eerder had verzocht om deelname aan de zitting via een beeldverbinding heeft het hof bij bericht van 10.08 uur het verzoek afgewezen. Een kort daarna namens de moeder nogmaals gedaan verzoek om via een beeldverbinding aan de zitting deel te nemen heeft het hof ook afgewezen.
2.18
Bij e-mailbericht van 10.58 uur heeft mr. Van Buuren het hof het volgende meegedeeld:
Naar ik van cliënte heb begrepen is de zitting inmiddels gesloten. Op haar uitdrukkelijke verzoek zend ik u de navolgende tekst toe, met het verzoek dit onderdeel uit te laten maken van het dossier.
‘Geachte heer, mevrouw,
Sinds de aanleiding van deze zaak is er sprake van een extreem oneerlijk proces. Er is geen advocaat beschikbaar, of de advocaat houdt zich op geen enkele wijze aan de gedragsregels. Ik heb in deze zaak niet de vereiste rechtsvertegenwoordiging gehad die noodzakelijk is. De informatie rondom de procedure is naar mijn inschrijfadres en niet naar mijn verblijfsadres verzonden, waar ik geen toegang toe heb. De informatie heeft mij dan ook niet bereikt. Nu wordt ook het spreekrecht mij ontnomen, terwijl het alternatief als beeldbellen niet eens wordt gehonoreerd. Ik hoop dat er een nieuwe zitting kan worden ingepland.
Met vriendelijke groet,
[de moeder] ’

3.De feiten

3.1
De moeder was tot de bestreden beschikking de gezaghebbende ouder van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2012 te [plaats C] ,
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2014 te [plaats D] ,
- [minderjarige 3] , geboren [in] 2017 te [plaats D] .
De kinderen verblijven bij de grootmoeder.
3.2
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter) heeft bij beschikking van 23 mei 2022 [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling nadien steeds is verlengd, laatstelijk tot 11 mei 2024.
3.3
De kinderrechter heeft bij beschikking van 23 mei 2022 een (spoed)machtiging voor de duur van vier weken verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een gezinshuis, deze machtiging is verlengd tot 23 augustus 2022. Bij beschikking van 11 augustus 2022 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg, zijnde het netwerkpleeggezin van de grootmoeder.
3.4
Op 1 september 2022 zijn de kinderen onder strenge voorwaarden teruggeplaatst bij de moeder. De moeder is vervolgens via Frankrijk en Groot-Brittannië met de kinderen verhuisd naar Portugal zonder de GI hiervan (direct) op de hoogte te stellen. Tegen de moeder is een arrestatiebevel uitgevaardigd, zij is gedetineerd in Portugal en uitgeleverd aan Nederland. De kinderen zijn door de GI opgehaald in Portugal en naar Nederland gebracht. De moeder is wegens kinderontvoering op 16 mei 2023 veroordeeld, van welke veroordeling zij in hoger beroep is gegaan.
3.5
De kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, heeft bij beschikking van 31 oktober 2022 een spoedmachtiging verleend om de kinderen uit huis te plaatsen in het netwerkpleeggezin van de grootmoeder, welke machtiging is bekrachtigd en verlengd bij beschikking van 8 november 2022. De machtiging is daarna steeds verlengd, laatstelijk tot 11 mei 2024.
3.6
De GI heeft op 10 januari 2023 een perspectiefbesluit genomen en een verzoek om onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel ingediend bij de raad.
3.7
De moeder heeft tegen de beschikking van de kinderrechter van 21 maart 2023 tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van dit hof van 26 september 2023 (zaaknummer 200.326.603/01) is de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd.
3.8
De rechtbank heeft bij tussenbeschikking van 18 oktober 2023 een bijzondere curator benoemd om de kinderen in de procedure te vertegenwoordigen.
3.9
Bij beschikking van de kinderrechter van 11 maart 2024 is de moeder geschorst in de uitoefening van haar ouderlijk gezag over de kinderen voor de duur van drie maanden en is de GI belast met de voorlopige voogdij.
3.12
Bij beschikking van de kinderrechter van 25 maart 2024 is de moeder opnieuw geschorst in de uitoefening van haar ouderlijk gezag over de kinderen voor de duur van drie maanden en is de GI belast met de voorlopige voogdij. Bij beschikking van 5 april 2024 is de voorlopige voogdij bekrachtigd tot 5 april 2024 en is deze per 5 april 2024 opgeheven.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, op verzoek van de raad, het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen beëindigd en de GI benoemd tot voogd over de kinderen. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de inleidende verzoeken van de raad alsnog af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt het door de moeder ingestelde hoger beroep ongegrond te verklaren dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, zo nodig met verbetering of aanvulling van de rechtsgronden.

5.De motivering van de beslissing

Het procesverloop – afwezigheid van de moeder op de zitting van 12 juni 2025
5.1
Uit de inhoud van het V2 formulier stellen, wijzigen, onttrekken van mr. Haring van 24 februari 2025 blijkt dat de moeder door de advocaat is gewezen op de gevolgen van de onttrekking door de advocaat. Namens de moeder heeft zich geen opvolgend advocaat gesteld. De moeder heeft het hof er nimmer op gewezen dat het voor haar niet mogelijk is om een nieuwe advocaat te vinden voor juridische bijstand in onderhavige procedure.
Na 24 februari 2025 heeft het hof voor de correspondentie met de moeder gebruik gemaakt van het in de Bevolkingsregistratie Personen (BRP) vermelde briefadres van de moeder. Van de moeder heeft het hof geen signalen ontvangen dat het hof een ander adres van moeder zou moeten gebruiken voor de correspondentie met haar. De door het hof op 9 april 2025 aan het briefadres per aangetekende post verzonden brief met de oproeping voor de zitting van 12 juni 2025 is door Post NL niet aan het hof retour is gezonden. Hieruit maakt het hof op dat deze brief bij een Post NL loket is opgehaald en onder de aandacht van de moeder is gekomen en dat de moeder via deze brief tijdig op de hoogte is gebracht van de nieuwe datum en tijdstip van de zitting.
Het hof heeft in de week voor de zitting van 12 juni 2025 voor de moeder vervoer vanuit de PI naar het hof georganiseerd, dit om haar in de gelegenheid te stellen ter zitting van 12 juni 2025 in persoon aanwezig te zijn. In de middag van 11 juni heeft het hof een namens de moeder gedaan verzoek om een tweede aanhouding van de zitting afgewezen, dit omdat het hof een verdere vertraging in de procedure niet in het belang van de kinderen achtte. Na de afwijzing op 11 juni van het verzoek om aanhouding had de moeder wellicht nog kunnen verzoeken om via een beeldbelverbinding aan de zitting deel te nemen, dat heeft zij niet gedaan. De moeder heeft in de ochtend van 12 juni zonder opgaaf van reden afgezien van de mogelijkheid om in persoon ter zitting aanwezig te zijn. De gevolgen van de keuze van de moeder om niet in persoon ter zitting aanwezig te zijn komen voor haar processuele risico. Pas na aanvang van de zitting op 12 juni is namens de moeder verzocht om via een beeldbelverbinding aanwezig te zijn. Het hof heeft dit verzoek afgewezen omdat het verzoek zo laat is gedaan dat het hof niet meer in de gelegenheid was om tijdig de noodzakelijke technische en organisatorische maatregelen te treffen om een beeldbelverbinding tot stand te brengen. Toewijzing van het verzoek zou hebben geleid tot toch een aanhouding van de zitting, hetgeen het hof niet in het belang van de kinderen achtte.
Het wettelijk kader
5.2
Uit artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter het gezag van een ouder kan beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en
de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld
in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling
van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De standpunten
5.3
De moeder is met tien grieven in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. Zij stelt dat de rechtbank ten onrechte haar gezag over de kinderen heeft beëindigd en voert daartoe - samengevat – het volgende aan. Nooit is vastgesteld dat de kinderen niet goed of onveilig zijn opgegroeid, dan wel dat moeder niet in staat zou zijn voor de kinderen te zorgen. Het raadsonderzoek is eenzijdig, onvolledig en suggestief. De moeder heeft nimmer de ruimte gekregen haar visie te laten zien en inzage te geven in de feiten en omstandigheden. Het verweer van de moeder blijft onderbelicht en ontbreekt zelfs voor een groot gedeelte geheel. Daarnaast heeft de rechtbank, mede in strijd met artikel 6 van het EVRM, besloten de behandeling van de zitting door te laten gaan, ondanks het rammelende raadsrapport. De GI heeft het perspectiefbesluit al eerder genomen en daardoor is niet ingezet op thuisplaatsing bij de moeder. Op dit moment wordt slechts getracht omgang tussen de moeder en de kinderen te faciliteren. Dit is in strijd is met de doelen van de kinderbeschermingsmaatregelen, artikel 8 van het EVRM en de artikelen 3, 5, 9 en 18 van het IVRK.
De moeder erkent dat de manier waarop de verhuizing naar Portugal heeft plaatsgevonden anders had gemoeten. Dit maakt echter niet dat het in het belang van de kinderen is dat zij niet bij hun moeder opgroeien. De kinderen zijn gehecht aan de moeder, zij sluit aan bij de kinderen en zij heeft laten zien een goede verzorger en opvoeder te zijn. Er is dus evenmin sprake van een overschrijding van de aanvaardbare termijn, aldus de moeder.
5.4
De raad vindt dat de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen op juiste gronden heeft beëindigd. Er is al jaren sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de kinderen. De kinderen hebben in hun leven weinig stabiliteit gekend als het gaat om hun woonplek. Zij hebben met de moeder lange tijd een zwervend bestaan gehad. Hierbij wordt een patroon waargenomen dat de moeder telkens op de vlucht slaat voor de hulpverleningsinstanties. De moeder sluit niet aan bij de behoeften van de kinderen. Het gedrag van de moeder was en is nog steeds onvoorspelbaar voor hen. Daarnaast is de aanvaardbare termijn voor de kinderen verstreken. Doordat het de moeder niet lukt in haar handelen en visie tegemoet te komen aan wat de kinderen nodig hebben en de huidige situatie te accepteren, zal zij de kinderen blijven belasten met de strijd die zij voert. De kinderen krijgen hierdoor geen emotionele toestemming van de moeder om bij de grootmoeder te wortelen. Er blijft zodoende onrust bestaan over hun toekomstperspectief. In de afgelopen jaren heeft de hulpverlening/de GI intensief geprobeerd om tot samenwerking met de moeder te komen. Dat is telkens niet mogelijk gebleken, aangezien de moeder zich op verschillende momenten heeft onttrokken aan het toezicht en de hulp van de jeugdzorginstanties. Gelet op de houding van de moeder gedurende het raadsonderzoek en de periode daarna, waaronder de strafrechtelijke verdenking ten aanzien van een mogelijke nieuwe kinderontvoering, maar ook gelet op de houding van de moeder ten opzichte van omgang met haar kinderen, ontbreekt bij de raad het vertrouwen dat de opstelling van de moeder nog zal veranderen. De raad acht een minder verstrekkende maatregel dan beëindiging van het gezag dan ook niet aangewezen. Gedurende het raadsonderzoek, de afrondende fase van het raadsonderzoek en alle andere procedures (kort geding en hoger beroepen) wordt een patroon waargenomen waarbij de moeder iedere beslissing van zowel de GI, de rechtbank als de raad aanvecht, afspraken met instanties afzegt of daarop niet verschijnt, waardoor uitvoering van beslissingen of inzet van hulp wordt uitgesteld en de kinderen langer moeten wachten op hulpverlening en duidelijkheid over hun situatie. Met het niet langer aanhouden van de behandeling van de zaak heeft de rechtbank artikel 6 EVRM niet geschonden, aangezien verdere uitstel van de mondelinge behandeling het belang van de kinderen zou schaden. De kinderen hebben veel last van de situatie en hebben behoefte aan duidelijkheid, aldus de raad.
Ter zitting in hoger beroep heeft de raad geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen en voor het overige verwezen naar het verweerschrift.
5.5
De GI heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd de gezagsbeëindiging van de moeder in het belang van de kinderen noodzakelijk te vinden. Omdat de GI sinds de bestreden beschikking als voogd voor de kinderen optreedt, kon de hulpverlening voor de kinderen eindelijk gestart worden. Naar omstandigheden gaat het nu goed met de kinderen. Ten aanzien van de omgang van de moeder met de kinderen blijft de GI proberen contact met de moeder te krijgen en de omgang te starten. Dat gaat lastig, want elk contact met de GI wordt door de moeder afgewezen. Omgang tussen de moeder en de kinderen heeft sinds 12 augustus 2024 niet meer plaatsgevonden.
5.6
De bijzondere curator heeft in haar aan de rechtbank uitgebrachte verslag geadviseerd om de plaatsing van de kinderen bij de grootmoeder te bepalen. Het is voor de kinderen van belang dat zij zekerheid krijgen over hun opgroeiperspectief. De kinderen voelen zich bij de grootmoeder veilig en geven aan daar te willen blijven wonen. Uit onderzoek is gebleken dat het niet lukt om met de moeder tot werkbare afspraken te komen. De moeder herkent hetgeen de kinderen zeggen niet, waaronder hun zorgen, en zij is van mening dat de kinderen worden beïnvloed door de GI en de grootmoeder.
De bijzondere curator heeft ter zitting in hoger beroep verklaard achter het verzoek van de raad tot gezagsbeëindiging te staan. De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid en deze beslissing geeft hen rust.
5.7
De grootmoeder staat eveneens achter het verzoek van de raad en de inhoud van de bestreden beschikking.
Mening van de kinderen
5.8
[minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] hebben tijdens het kindgesprek met de voorzitter alle drie afzonderlijk van elkaar verklaard dat het goed met hen gaat en dat zij het fijn hebben bij hun grootmoeder. Het lijkt de kinderen goed als de moeder geen beslissingen meer over hen kan nemen. Zij willen daar zo spoedig mogelijk duidelijkheid over krijgen De kinderen willen wel weer graag contact met de moeder, maar alleen als dat veilig kan, dus onder begeleiding. Zij hopen dat de moeder dat gaat accepteren.
Beoordeling door het hof
5.9
Het hof overweegt dat het hoger beroep mede is bedoeld om fouten en omissies in de procedure bij de rechtbank te herstellen, zodat de derde grief van de moeder, inhoudende dat de rechtbank in strijd met artikel 6 EVRM heeft gehandeld door de behandeling ter zitting door te laten gaan, geen doel treft.
Het hof dient te beoordelen of het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen al dan niet moet worden beëindigd. Het hof is van oordeel dat de rechtbank het daartoe strekkend inleidend verzoek van de raad op juiste gronden heeft toegewezen. Het hof is, na eigen onderzoek, met overneming van de motivering van de rechtbank onder 5.3 t/m 5.8, van oordeel dat is komen vast te staan dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een voor hen aanvaardbare termijn te dragen. Er is voldaan aan de gronden voor een gezagsbeëindiging. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het onderzoeksrapport van de raad zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd en dat dit rapport betrokken kan worden bij de beoordeling van de verzoeken.
In aanvulling op de motivering van de rechtbank overweegt het hof nog het volgende.
5.1
De moeder voert aan dat zij in het verleden juist heeft laten zien in staat te zijn de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich te nemen. Het hof ziet dit anders. De moeder lijkt met name gericht op haar eigen belangen en overtuigingen waarbij het haar niet lukt om de belangen van de kinderen te zien en voorop te stellen, ook niet als de behoeftes van de kinderen daarom vragen. De moeder legt de verantwoordelijkheid voor de problematiek van de kinderen en voor de moeizame samenwerking bij de GI, terwijl bij de moeder al sinds 2018 een patroon zichtbaar is van duiken voor en klagen over de hulpverlening. Hierdoor lukt het niet om met hulpverlening te werken aan het afnemen/afwenden van de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen. Als basis om verder op te groeien naar volwassenheid hebben de kinderen structuur, stabiliteit en veiligheid nodig. Gelet op het belaste verleden en hun daardoor ontstane eigen problematiek hebben de kinderen een extra opvoedbehoefte. De grootmoeder, bij wie de kinderen nu verblijven, biedt hen deze basis en komt tegemoet aan hun opvoedbehoeften.
De GI heeft ter zitting in eerste aanleg verklaard dat zij heeft geprobeerd om tot een vorm van samenwerking te komen met de moeder, maar dat dit niet is gelukt en dat alle belangrijke zaken voor de kinderen stilstaan, waaronder de school, hulpverlening en medische zorg. Het hof constateert dat de moeder niet meewerkt aan praktische zaken die in het belang van de kinderen moeten worden geregeld. Ook vertraagt zij de besluitvorming rondom voor de kinderen belangrijke beslissingen.
Gebleken is dat pas na de beëindiging van het gezag van de moeder de benodigde therapieën, scholing en medische behandelingen voor de kinderen in gang konden worden gezet. [minderjarige 3] en [minderjarige 2] hebben door hun verleden PTSS en zijn inmiddels met traumabehandeling gestart bij Kenter Jeugdhulp. Het gaat goed met hen bij de grootmoeder. [minderjarige 3] en [minderjarige 2] doen het ook goed op school, hebben een sociaal leven en doen leuke dingen in hun vrije tijd, zoals sporten en muziek maken. Zij ontwikkelen zich op positieve wijze en ervaren duidelijkheid en structuur. Het is van groot belang dat de kinderen deze rust kunnen behouden en veiligheid in de huiselijke omgeving kunnen ervaren.
5.11
Ten aanzien van [minderjarige 1] geldt het volgende. In maart 2024 is de moeder voor de duur van drie maanden geschorst in de uitoefening van haar gezag over de kinderen en is de GI belast met de voorlopige voogdij. Hierdoor heeft Sensa Zorg het psychologisch onderzoek ten aanzien van [minderjarige 1] kunnen afronden. De conclusie uit dat onderzoek is dat [minderjarige 1] functioneert op zwakbegaafd niveau en dat sprake is van een autismespectrumstoornis en van een taalstoornis. [minderjarige 1] heeft moeite met sociale interactie en communicatie en er is sprake van repetitieve gedragspatronen. Als gevolg hiervan is [minderjarige 1] kwetsbaar en heeft hij een complexe opvoedvraag. Het is daardoor moeilijk om voor [minderjarige 1] een passende behandeling te vinden, maar de GI is via Kenter Jeugdhulp in gesprek met een organisatie die gespecialiseerd is in autisme. Daarnaast is de GI bezig geweest een passende school voor [minderjarige 1] te vinden. [minderjarige 1] gaat al een tijdje niet naar school, omdat hij op de school waar hij naartoe ging minder goed te handhaven was vanwege zijn complexe problematiek. Inmiddels heeft de GI [minderjarige 1] ingeschreven bij een nieuwe school. Het hof overweegt dat ook [minderjarige 1] een stabiele en voorspelbare opvoeder nodig heeft die hem structuur, routine en duidelijkheid kan bieden. De moeder is niet in staat gebleken om [minderjarige 1] deze basis in zijn opvoedomgeving te bieden
5.12
Gelet op het voorgaande acht het hof de moeder onvoldoende in staat om op een constructieve manier invulling te geven aan het ouderlijk gezag over de kinderen. Doordat het de moeder niet lukt in haar handelen en vanuit haar levensvisie tegemoet te komen aan wat de kinderen nodig hebben en het haar niet lukt de huidige situatie te accepteren, zal zij de kinderen blijven belasten met de strijd die zij voert. De kinderen krijgen hierdoor geen emotionele toestemming om bij de grootmoeder te wortelen. Zonder beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder zal er bij de kinderen onrust blijven bestaan over hun toekomstperspectief en dit zal de kinderen belemmeren om toe te komen aan hun verdere ontwikkeling richting volwassenheid. Om daarvoor wel rust en ruimte te creëren moet aan de kinderen zoveel mogelijk zekerheid worden geboden dat zij bij de grootmoeder kunnen blijven opgroeien. De aanvaardbare termijn waarin de kinderen in onzekerheid kunnen verkeren over hun opgroeiperspectief is verstreken. Een nog langere periode van onzekerheid kan niet van hen worden gevergd.
5.13
Het hof is dan ook van oordeel dat voldoende is gebleken dat de moeder niet in staat is om binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen. Het beroep van de moeder op de door haar genoemde artikelen uit het IVRK (zie hiervoor bij 5.2) stuit af op het hiervoor overwogene. Uitgangspunt is dat ouders de verantwoordelijkheid dragen voor de opvoeding en ontwikkeling van het kind. Dat uitgangspunt moet echter wijken indien, zoals in het onderhavige geval, het belang van de kinderen anders vergt. Dat laatste belang dient immers op grond van artikel 3 IVRK steeds een eerste overweging te zijn. Het beroep van de moeder op artikel 8 EVRM slaagt evenmin. Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de gezagsbeëindiging in dit geval noodzakelijk is in het belang van de kinderen en tevens proportioneel. De belangen van de kinderen rechtvaardigen de inbreuk op het ‘family life’ die het gevolg is van de gezagsbeëindiging. Er is voldaan aan de vereisten die de wet daaraan stelt.
5.14
Tot slot overweegt het hof dat de beëindiging van het gezag van de moeder niet betekent dat de band tussen de moeder en de kinderen wordt verbroken. Zij blijft altijd de moeder van [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] en zij heeft daarom een belangrijke rol in hun leven. De GI spant zich ook op alle mogelijke manieren in om omgang tussen moeder en de kinderen tot stand te brengen, maar de moeder wil alleen meewerken op haar voorwaarden, welke voorwaarden niet in het belang van de kinderen zijn. Dit heeft erin geresulteerd dat de kinderen lange tijd geen fysieke omgang met de moeder hebben gehad. Na twee begeleide omgangsmomenten is het contact weer gestopt, aangezien de moeder het er niet mee eens was dat de kinderen twee begeleiders bij de omgangsmomenten wilden hebben. Sindsdien hebben de kinderen geen omgang met de moeder meer gehad, terwijl zij dat met begeleiding wel willen. De GI blijft contact zoeken met de moeder en wil met haar in gesprek. Ondanks dat er vanuit de PI een casemanager betrokken is, blijft de communicatie moeizaam verlopen. Het hof hoopt dat de moeder, conform de wens de kinderen, zal meewerken aan begeleide omgang en weer structureel contact met hen zal kunnen hebben. Daarnaast spreekt het hof de hoop uit dat alle betrokkenen zich blijvend zullen inspannen tot verbetering van de communicatie en de samenwerking in het belang van de kinderen.
Bijzondere curator
5.15
Bij beschikking van de rechtbank van 18 oktober 2023 is [curator ] benoemd tot bijzondere curator voor de kinderen. Door instelling van het hoger beroep is haar taak herleefd en is zij ook in de procedure in hoger beroep als bijzondere curator opgetreden. Deze taak is door haar vervuld en het hof zal de bijzondere curator uit haar taak ontslaan.
5.16
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
verzoekt de griffer krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
ontslaat [curator ] van haar taak als bijzondere curator voor de kinderen.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer als griffier en is op 29 juli 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.