ECLI:NL:GHAMS:2025:1943

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
200.348.890/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen gerechtsdeurwaarder inzake loonbeslag en informatieplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van een klager tegen een gerechtsdeurwaarder. De klacht betreft de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder in het kader van een loonbeslag dat was gelegd op verzoek van GBLT (Gemeente- en Waterschapsbelastingen) vanwege openstaande waterschapsbelasting. Klager heeft herhaaldelijk aangegeven dat hij niet duidelijk was wie zijn schuldeiser was en dat de communicatie van de gerechtsdeurwaarder niet voldeed aan de wettelijke eisen, met name dat brieven niet 'nat' waren ondertekend. Het hof heeft vastgesteld dat klager wel degelijk op de hoogte was van zijn schuldeiser en dat de gerechtsdeurwaarder niet verplicht was om de rechtmatigheid van de vordering aan te tonen. De kamer voor gerechtsdeurwaarders had de klacht eerder ongegrond verklaard, en het hof heeft deze beslissing bevestigd. Het hof concludeert dat de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld en dat de klacht van klager ongegrond is.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.348.890/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/745845 / DW RK 24/56
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 29 juli 2025
inzake
[appellant],
wonend te [plaats 1] ( [plaats 2] ),
appellant,
tegen
[geïntimeerde],
gerechtsdeurwaarder te [plaats 3] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: [naam 1] .
Partijen worden hierna klager en de gerechtsdeurwaarder genoemd.

1.De zaak in het kort

Het kantoor van de gerechtsdeurwaarder is belast met de inning van een vordering ten laste van klager. Twee aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder verbonden belastingdeurwaarders hebben klager op diverse momenten verzocht tot betaling van de vordering over te gaan. In reactie hierop heeft klager telkens een “juridische verklaring” teruggestuurd. Klager stelde daarin onder meer dat hij niet wist van wie hij de brief had ontvangen, omdat de brief niet met naam en functie ‘nat’ was ondertekend. Ook was voor hem niet duidelijk wie zijn schuldeiser was, waardoor hij bevoegd zou zijn om de betaling op te schorten. Uiteindelijk is door een van de belastingdeurwaarders loonbeslag gelegd onder de werkgever van klager. In deze tuchtprocedure verwijt klager de gerechtsdeurwaarder onder meer dat het hem, ondanks herhaalde verzoeken om informatie, niet duidelijk was wie zijn schuldeiser was.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klager heeft op 10 december 2024 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 11 november 2024 tussen partijen gegeven onder bovengenoemd nummer (ECLI:NL:TGDKG:2024:128).
2.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 6 maart 2025 een verweerschrift – met bijlage – bij het hof ingediend.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 12 juni 2025. Klager en B. Boos, als vervanger van de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd. De gerechtsdeurwaarder is niet verschenen.

3.Feiten

Het hof verwijst naar de feiten die de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Klager heeft tegen de vaststelling van een deel van die feiten bezwaar gemaakt. Het hof zal hiermee (voor zover relevant) bij de beoordeling rekening houden. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, zijn die feiten de volgende.
3.1.
Op 28 februari 2023 heeft GBLT (Gemeente- en Waterschapsbelastingen) een dwangbevel ten laste van klager uitgevaardigd in verband met een openstaand bedrag aan verschuldigde waterschapsbelasting.
3.2.
Bij brief van 24 april 2023 heeft belastingdeurwaarder [naam 2] , die verbonden is aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder, klager verzocht tot betaling van de vordering over te gaan.
3.3.
In reactie hierop heeft klager op 28 april 2023 aan de gerechtsdeurwaarder een juridische verklaring gestuurd. Klager liet daarin onder meer weten dat hij niet wist van wie hij de brief van 24 april 2023 had ontvangen, omdat de brief niet met naam en functie ‘nat’ was ondertekend. Hierdoor was de brief valselijk van opmaak. Ook stelde klager de gerechtsdeurwaarder aansprakelijk voor zijn schade wanneer de gerechtsdeurwaarder en/of zijn medewerkers bleven dreigen met dit soort onjuist gejuridiseerde brieven. Ten slotte stelde klager in deze brief een aantal vragen en eiste hij een aantal documenten op, zoals een kopie van de ambtseed van de gerechtsdeurwaarder en de jaarrekeningen van zijn kantoor. Indien de gerechtsdeurwaarder hier niet binnen zeven dagen aan voldeed, zou de vermeende vordering door klager worden vernietigd.
3.4.
Bij e-mail van 1 mei 2023 namens het kantoor van de gerechtsdeurwaarder is klager nogmaals verzocht tot betaling van de vordering over te gaan.
3.5.
Op 7 mei 2023 heeft klager opnieuw een juridische verklaring aan de gerechtsdeurwaarder gestuurd, omdat hij op zijn brief van 28 april 2023 nog geen reactie had ontvangen (waarvoor hij de gerechtsdeurwaarder in gebreke stelde).
3.6.
Bij exploot van 14 juli 2023 is door belastingdeurwaarder [naam 3] , die verbonden is aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder, een hernieuwd bevel tot betaling aan klager betekend.
3.7.
Op 14 juli 2023 heeft klager een juridische verklaring gestuurd aan belastingdeurwaarder [naam 3] . Klager liet daarin onder meer weten dat hij niet wist van wie de belastingdeurwaarder de vermeende vordering had, maar dat de vermoedelijke opdrachtgever reeds lang in gebreke was gesteld door klager. Klager vroeg daarom in zijn brief om een kopie van de akte van cessie waaruit van de vordering bleek, dan wel een machtiging. Bij niet tijdig aanleveren (binnen vijf dagen) zou de vordering door klager worden vernietigd.
3.8.
Op 20 juli 2023 heeft klager opnieuw een juridische verklaring aan belastingdeurwaarder [naam 3] gestuurd, omdat hij op zijn brief van 14 juli 2023 nog geen reactie had ontvangen. Klager stelde in de brief tevens dat hij bevoegd was de betaling op te schorten omdat onduidelijk was wie zijn schuldeiser was.
3.9.
Hierop is bij brief van 25 juli 2023 gereageerd door (een medewerker van) de gerechtsdeurwaarder. In deze brief stond, kort gezegd, dat klager gehouden was om de vordering te voldoen en dat de incassowerkzaamheden niet zouden worden gestaakt.
3.10.
Bij e-mail van 28 juli 2023 is klager nogmaals in de gelegenheid gesteld de vordering te voldoen. Hierop heeft klager niet gereageerd.
3.11.
Op 15 augustus 2023 heeft belastingdeurwaarder [naam 2] ten laste van klager loonbeslag gelegd onder zijn werkgever.
3.12.
Bij brief van 28 november 2023 heeft klager een klacht bij de gerechtsdeurwaarder ingediend.

4.De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:
het hem, ondanks herhaalde verzoeken om informatie, niet duidelijk is wie zijn schuldeiser is;
de ambtseed door de bestuurder en/of onder verantwoording van de bestuurder wordt geschonden;
de uitspraken van de Hoge Raad waarnaar klager meermalen heeft verwezen, volledig worden genegeerd;
hij in het ongewisse blijft wie nu zijn of haar wilsverklaring voor het loonbeslag heeft gegeven.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen de gerechtsdeurwaarder op alle onderdelen ongegrond verklaard.
Verantwoordelijk gerechtsdeurwaarder
5.2.
Klager heeft zijn klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder omdat hij volgens klager als bestuurder van LAVG (het kantoor van de gerechtsdeurwaarder) hoofdverantwoordelijk is. Het hof sluit zich aan bij de overweging van de kamer dat klachten tegen het handelen van een bestuurder op zichzelf niet ter beoordeling van de tuchtrechter staan, tenzij de bestuurder tevens een gerechtsdeurwaarder is. Omdat dat hier het geval is, zal ook het hof beoordelen of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder – als verantwoordelijke voor de kantoororganisatie en zijn medewerkers – tuchtrechtelijk laakbaar is in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.
Klachtonderdeel a.
5.3.
Met betrekking tot dit klachtonderdeel heeft klager ter zitting bij de kamer erkend wel te weten dat GBLT de schuldeiser is, maar er moeite mee te hebben dat de brieven van GBLT (en ook die van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder) niet zijn ondertekend met een ‘natte’ handtekening van de afzender. Ook heeft klager desgevraagd de kamer geïnformeerd dat de uitleg in de brief van (een medewerker van) de gerechtsdeurwaarder van 25 juli 2023 duidelijk was. Voor zover van belang heeft de kamer opgemerkt dat niet valt in te zien welk (wettelijk) voorschrift is overtreden door de betreffende brieven niet te voorzien van een (natte) handtekening.
5.4.
Het hof sluit zich aan bij deze overwegingen van de kamer. Klager wist wie zijn schuldeiser was. Doordat klager heeft verklaard dat de inhoud de brief van 25 juli 2023 hem duidelijk was, wist klager op grond waarvan het bedrag werd gevorderd. Welke informatie klager nog meer wenste te ontvangen, is voor het hof niet duidelijk geworden. Voorts was het, anders dan klager stelt, niet aan (de medewerkers van) de gerechtsdeurwaarder om de rechtmatigheid van de vordering aan te tonen. Een gerechtsdeurwaarder heeft geen inhoudelijke bemoeienis met een te innen vordering en de hoogte daarvan. Het is vaste rechtspraak dat een gerechtsdeurwaarder de rechtmatigheid van een vordering slechts marginaal hoeft te toetsen. Het stond klager vrij om de vordering door de (civiele) rechter te laten toetsen; klager heeft dit echter nagelaten. Het hof acht, net als de kamer, klachtonderdeel a. ongegrond.
Klachtonderdeel b.
5.5.
Volgens de kamer is de enkele niet nader door klager onderbouwde stelling dat de gerechtsdeurwaarder een ambtseed heeft geschonden onvoldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen. Klager heeft volstaan met algemeenheden zonder nadere toelichting of onderbouwing met welke handelingen de ambtseed is geschonden, aldus de kamer.
5.6.
Het hof stelt vast dat klager in zijn beroepschrift wel een nadere toelichting op dit klachtonderdeel heeft gegeven. Hij stelt dat hij heeft aangetoond dat niemand volgens artikel 6:62 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bevoegd was om onder verantwoording van de gerechtsdeurwaarder tot executie over te gaan. Naar het oordeel van het hof heeft het door klager gestelde verzuim zich niet voorgedaan. Aan klager kwam geen opschortingsrecht toe, als bedoeld in artikel 6:37 BW (‘onzekerheidsexceptie’), omdat voor klager wél duidelijk was aan wie de betaling moest geschieden. Verder is het hof van oordeel dat klager nog steeds niet voldoende concreet heeft gemaakt welke informatie hij precies van de gerechtsdeurwaarder of van zijn medewerkers nodig had. Een schending van de ambtseed van de gerechtsdeurwaarder kan het hof niet vaststellen. Net als de kamer acht ook het hof klachtonderdeel b. ongegrond.
Klachtonderdeel c.
5.7.
De kamer heeft in de bestreden beslissing overwogen dat de enkele omstandigheid dat het verwijzen naar uitspraken van de Hoge Raad niet heeft geleid tot de voor klager gewenste uitkomst, niet betekent dat de gerechtsdeurwaarder die informatie heeft genegeerd. Het hof sluit zich bij deze overweging van de kamer aan. Naar het oordeel van het hof heeft de gerechtsdeurwaarder zich niet schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Ook klachtonderdeel c. is dus ongegrond.
Klachtonderdeel d.
5.8.
Over dit klachtonderdeel heeft de kamer geoordeeld dat de bevoegdheid van een gerechtsdeurwaarder om loonbeslag te leggen voortvloeit uit de wet. De opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder, GBLT, heeft op 28 februari 2023 een dwangbevel ten laste van klager uitgevaardigd. Omdat klager niet is overgegaan tot betaling van de vordering heeft GBLT uiteindelijk aan (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder opdracht gegeven beslag te leggen op het loon van klager.
5.9.
Het hof stelt vast dat het loonbeslag van 15 augustus 2023 door belastingdeurwaarder [naam 2] is gelegd door het uitbrengen van een “loonvordering met afdrachtbevestiging”. Dit document is uitsluitend voorzien van de naam en functie van belastingdeurwaarder [naam 2] , maar niet van een ‘natte’ handtekening. Naar het oordeel van het hof bestaat daartoe ook geen wettelijke verplichting. De loonvordering is immers niet een exploot in de zin van artikel 45 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, maar berust rechtstreeks op artikel 19 van de Invorderingswet. Voor klager moet bovendien voldoende duidelijk zijn geweest namens wie en waarom het loonbeslag werd gelegd, zodat het hof ook klachtonderdeel d. ongegrond acht.
Conclusie
5.10.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hof, evenals de kamer, van oordeel is dat de klacht tegen de gerechtsdeurwaarder ongegrond is. Het hof zal de beslissing van de kamer daarom bevestigen.

6.Beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025 door de rolraadsheer.