ECLI:NL:GHAMS:2025:1938

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
200.346.730/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie in verband met topsportstatus van minderjarige

In deze zaak gaat het om de wijziging van de kinderalimentatie die de vrouw aan de man moet betalen voor hun twee kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank Amsterdam had eerder bepaald dat de vrouw € 297,- per maand voor [minderjarige 1] en € 282,- per maand voor [minderjarige 2] moest betalen. De man is het niet eens met deze beslissing en verzoekt om een hogere kinderalimentatie, onder andere omdat [minderjarige 1] een topsportstatus heeft gekregen, wat extra kosten met zich meebrengt. De vrouw is het eens met de eerdere beschikking en stelt dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden die een aanpassing van de kinderalimentatie rechtvaardigt. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld en vastgesteld dat er inderdaad sprake is van een wijziging van omstandigheden. Het hof heeft de kinderalimentatie voor [minderjarige 1] verhoogd naar € 876,- per maand met ingang van 1 augustus 2024 en € 897,- per maand met ingang van 1 januari 2025. De kinderalimentatie voor [minderjarige 2] blijft ongewijzigd. Daarnaast heeft het hof bepaald dat de vrouw een bedrag van € 557,50 aan de man moet betalen voor kosten die verband houden met de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.346.730/01
zaaknummers rechtbank: C/13/740869 / FA RK 23-6898
beschikking van de meervoudige kamer van 22 juli 2025 in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de man,
advocaat: mr. P. Minkes te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. E.N. Mulder te Nijkerk (Gld).

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) die de vrouw aan de man moet betalen voor hun twee kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
1.2
De rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 2 juli 2024, uitgesproken onder bovengenoemd zaaknummer, (hierna: de bestreden beschikking) de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wijziging van de eerder vastgestelde kinderalimentatie.
1.3
De man is het daar niet mee eens. Hij vindt dat hij wel ontvankelijk is en wil dat een hogere kinderalimentatie wordt vastgesteld. De vrouw is het eens met de bestreden beschikking.
1.4
Het hof stelt een hogere kinderalimentatie voor [minderjarige 1] vast met ingang van 1 augustus 2024. De kinderalimentatie voor [minderjarige 2] blijft ongewijzigd. Het hof zal hierna uitleggen waarom het deze beslissingen neemt.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De man is op 1 oktober 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 18 november 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder nog de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de man van 20 februari 2025 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de man van 25 februari 2025 met bijlagen
.
2.4
De oudste raadsheer heeft op 4 maart 2025 met [minderjarige 1] gesproken, in het bijzijn van de griffier. De oudste raadsheer heeft tijdens de mondelinge behandeling een zakelijke samenvatting van het gesprek gegeven.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 6 maart 2025 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw hebben tot half 2020 een relatie gehad. Zij hebben samen twee kinderen: [minderjarige 1] , geboren te [plaats C] [in] 2008 (hierna: [minderjarige 1] ), en [minderjarige 2] , geboren te [plaats C] [in] 2011 (hierna: [minderjarige 2] ). De man heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna gezamenlijk: de kinderen) erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.
3.2
[minderjarige 1] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de man en [minderjarige 2] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw. De kinderen verblijven de ene week samen bij de man en de andere week samen bij de vrouw, met een vast wisselmoment op vrijdagavond.
3.3
Bij beschikking van 7 december 2022 heeft de rechtbank Amsterdam, voor zover nu van belang, bepaald dat de vrouw aan de man € 297,- per maand aan kinderalimentatie dient te betalen voor [minderjarige 1] en van € 282,- per maand voor [minderjarige 2] , allebei met ingang van de datum van de beschikking.
3.4
Bij vonnis van 7 december 2022 heeft de rechtbank Amsterdam bepaald dat de vrouw aan de man een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud van € 480,- per maand moet betalen.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover nu van belang, de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken om, met wijziging van voornoemde beschikking van 7 december 2022 in zoverre,
  • te bepalen dat de vrouw € 339,08 per maand aan kinderalimentatie voor [minderjarige 1] aan de man dient te betalen, met ingang van 8 december 2022;
  • de door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie te verhogen met een kilometervergoeding van € 1.407,62 per maand, met ingang van 8 december 2022;
  • te bepalen dat de vrouw binnen veertien dagen na de datum van de te wijzen beschikking een bijdrage aan de man dient te betalen van € 207,50 voor de kosten van de scouting van [minderjarige 2] (contributie en zomerkamp) en € 247,50 (p.m.) voor het sportabonnement van [minderjarige 2] en daarbij tevens te bepalen dat de vrouw voortaan deze kosten en/of alle verblijfsoverstijgende kosten van [minderjarige 2] voor haar rekening neemt, zonder nadere verrekening met de man;
  • de vrouw te veroordelen om op straffe van een dwangsom binnen een door de rechtbank te bepalen termijn de navolgende bescheiden te overleggen:
- jaaropgaven 2022 en 2023;
- alle loonstroken van 2024;
- afschrift van de huidige arbeidsovereenkomst van de vrouw;
- een recente werkgeversverklaring met daarop alle arbeidsvoorwaarden, looncomponenten en aanspraken van de vrouw;
- een afschrift van de thans geldende bonusregeling tussen de vrouw en haar werkgever, voor zover dit niet uit de werkgeversverklaring blijkt;
- definitieve aangifte Inkomstenbelasting 2022;
- beschikking toeslagen 2023 en voorschotbeschikking toeslagen 2024;
- een ondertekende en gedateerde verklaring van de vrouw waarin zij verklaart over het al dan niet beschikken over buitenlandse inkomsten in 2022 tot en met heden en zo ja, een specificatie van die inkomsten.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking en wijziging van de beschikking van 7 december 2022 in zoverre:
  • primair te bepalen dat de vrouw € 339,08 per maand aan kinderalimentatie voor [minderjarige 2] aan de man dient te betalen en voor [minderjarige 1] € 1.746,70 per maand met ingang van 8 december 2022 en € 3.497,- per maand met ingang van 10 september 2024, te verhogen met een kilometervergoeding van € 109,32 per maand voor het halen en brengen van de kinderen in de weken dat zij bij de vrouw zijn;
  • subsidiair te bepalen dat de vrouw € 339,08 per kind per maand aan kinderalimentatie aan de man dient te betalen met ingang van 8 december 2022, te verhogen met een kilometervergoeding van € 1.407,62 per maand, met ingang van 8 december 2022 en van € 3.136,73 per maand met ingang van 10 september 2024;
  • de vrouw te veroordelen om binnen veertien dagen na de datum van de te wijzen beschikking een bedrag aan de man te betalen van € 702,50 (p.m.), bestaande uit € 207,50 voor de kosten van de scouting van [minderjarige 2] (contributie en zomerkamp) en € 495,- voor het sportabonnement van [minderjarige 2] , met een voorbehoud tot verhoging van dit bedrag zolang de man gedurende deze procedure in hoger beroep deze kosten betaalt, en daarbij tevens te bepalen dat de vrouw deze kosten en/of alle verblijfsoverstijgende kosten van [minderjarige 2] voor haar rekening neemt, zonder nadere verrekening met de man;
  • het hierboven gevorderde te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 26 april 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • de vrouw te veroordelen om binnen veertien dagen na de datum van de te wijzen beschikking aan de man een bedrag te betalen van € 1.428,26 (kosten trainingskamp [minderjarige 1] en wedstrijd Engeland);
  • de vrouw te veroordelen op grond van artikel 843a van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) binnen zeven dagen na een door het hof vast te stellen datum de volgende documenten aan de man en het hof te verstrekken:
o jaaropgaven 2022 en 2023;
o IB-aangifte en -aanslag 2022 en 2023;
o een recente werkgeversverklaring met daarop alle arbeidsvoorwaarden, looncomponenten en aanspraken van de vrouw;
o een afschrift van de thans geldende bonusregeling tussen de vrouw en haar werkgever, voor zover dit niet uit de werkgeversverklaring blijkt;
o voorschotbeschikking toeslagen 2024;
o een ondertekende en gedateerde verklaring van de vrouw waarin zij verklaart over het al dan niet beschikken over buitenlandse inkomsten en zo ja, een specificatie van die inkomsten;
op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag dat zij in gebreke blijft met het verstrekken van de door het hof vastgestelde documenten.
4.3
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep dan wel het door hem verzochte af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De man is met vijf grieven opgekomen tegen de beslissing van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Het hof zal de grieven, voor zover deze onderling samenhangen, gezamenlijk en per kind bespreken. Daarnaast heeft de man in zijn zesde grief een aanvullend verzoek gedaan. Voor zover hierna bedragen worden genoemd, zal het hof deze telkens afronden, tenzij anders vermeld.
Kosten [minderjarige 1]
Kinderalimentatie (grief 1 t/m 4)
5.2
Bij de beschikking van 7 december 2022 is bepaald dat de vrouw € 297,- per maand aan kinderalimentatie voor [minderjarige 1] aan de man dient te betalen. De man verzoekt wijziging van die beschikking. Op grond van artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, als de uitspraak nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen (lid 1) of indien de uitspraak van begin af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord, doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan (lid 4).
5.3
Ter onderbouwing van zijn verzoek voert de man het volgende aan. [minderjarige 1] heeft na de beschikking van 7 december 2022 een topsportstatus gekregen. Hierdoor is er een wezenlijk verschil in energie, tijd en kosten die [minderjarige 1] en de man nu leveren ten opzichte van de situatie in december 2022. [minderjarige 1] is van school gewisseld, zijn trainingsintensiteit is toegenomen en de locaties waarop [minderjarige 1] moet trainen zijn gewijzigd naar onder andere [plaats D] . Daarnaast heeft [minderjarige 1] regelmatig toernooien en wedstrijden in het weekend en trainingskampen in het binnen- en buitenland. Dit is niet te vergelijken met zijn sportschema eind 2022, toen hij uitsluitend trainingen in [plaats B] volgde.
De gewijzigde topsportstatus van [minderjarige 1] heeft ertoe geleid dat hij meer en verder moet reizen naar trainingen en wedstrijden. Het vervoer dient met de auto plaats te vinden. Vervoer per fiets of met het openbaar vervoer kost te veel tijd. Daarnaast is het van belang dat [minderjarige 1] tijdens de autoritten kan rusten, herstellen en eten. De man is in staat [minderjarige 1] daarin te faciliteren door hem te begeleiden, maar ten onrechte komen nu alle vervoers- en verblijfskosten volledig voor zijn rekening. Onder verwijzing naar het Rapport Alimentatienormen stelt de man dat de bijzondere kosten, die samenhangen met de topsportstatus van [minderjarige 1] , bij de behoefte van [minderjarige 1] dienen te worden opgeteld, althans dat de vervoers- en verblijfskosten die de man maakt bij de door de vrouw te betalen kinderalimentatie moeten worden opgeteld.
Daarnaast heeft de man redenen om aan te nemen dat de vrouw niet open is over haar inkomsten en dus haar draagkracht, maar gaat hij ervan uit dat de vrouw inmiddels een hoger inkomen heeft. Ook om deze reden is sprake van een wijziging van omstandigheden.
5.4
De vrouw voert verweer. Volgens haar heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat geen sprake is van een wijziging van omstandigheden die een aanpassing van de bij beschikking van 7 december 2022 vastgestelde kinderalimentatie voor [minderjarige 1] rechtvaardigt. De verkregen topsportstatus van [minderjarige 1] maakt dat niet anders, zeker niet vanwege het feit dat het verkrijgen van deze status louter van belang is voor de toelating op het [X] College en dat deze status niets wijzigt in de feitelijke situatie die er in 2022 voor [minderjarige 1] was. Daarnaast blijft de vrouw van mening dat [minderjarige 1] zich in ieder geval binnen [plaats B] met de fiets, brommer of het openbaar vervoer kan verplaatsen. Zijn school levert maatwerk en houdt rekening met training- en wedstrijdschema’s. De kosten die de man maakt voor [minderjarige 1] zijn dus niet noodzakelijk. Daarnaast overlegt de man niet met de vrouw over de kosten die hij meent te moeten maken voor [minderjarige 1] , maar draagt vervolgens wel aan de vrouw op dat zij daar een deel van zou moeten betalen. Als de vrouw aanbiedt zelf met [minderjarige 1] mee te gaan naar bijvoorbeeld een wedstrijd, dan weigert de man dat. De man miskent de rol van de vrouw in het leven van [minderjarige 1] . Daarnaast laat hij [minderjarige 1] geen ruimte om eigen beslissingen te nemen. De begeleiding die de man aan [minderjarige 1] geeft is buitenproportioneel en niet in het belang van [minderjarige 1] . De vrouw betaalt (naast de kinderalimentatie) geregeld de helft van de kosten voor [minderjarige 1] als zij van mening is dat dit in zijn belang is. Verder betwist de vrouw de juistheid van de door de man berekende vervoerskosten en meent zij dat ook rekening moet worden gehouden met de draagkracht van de man.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
De man verzoekt de kinderalimentatie voor [minderjarige 1] te wijzigen met ingang van 8 december 2022, te weten één dag na de datum van de beschikking waarbij de kinderalimentatie is vastgesteld. Voor zover artikel 1:401 lid 4 BW de grondslag vormt van dit verzoek, met andere woorden voor zover de man betoogt dat de beschikking van 7 december 2022 van begin af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, is het hof van oordeel dat de man hiervoor niet, althans onvoldoende heeft gesteld. De rechtbank heeft indertijd rekening gehouden met de omstandigheid dat [minderjarige 1] zes keer per week bij een boksschool trainde, maar - gelet op het ontbreken van overleg hierover tussen de ouders - geoordeeld dat niet met extra reiskosten rekening zal worden gehouden. Dat de man het hiermee niet eens is, maakt niet dat de beschikking van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. De man heeft daarnaast aangevoerd dat hij meer kosten maakt sinds [minderjarige 1] een topsportstatus heeft verkregen, maar ter zitting heeft hij desgevraagd verklaard dat [minderjarige 1] die status (pas) sinds augustus 2024 heeft. Ook dit is onvoldoende voor toepasselijkheid van artikel 1:401 lid 4 BW.
Wel is naar het oordeel van het hof inmiddels sprake van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW. De man heeft ter zitting onbetwist gesteld dat [minderjarige 1] sinds augustus 2024 onderdeel is van [Y] en sindsdien meer trainingen heeft, waarbij hij ook naar [plaats D] moet voor (selectie)trainingen, en meer wedstrijden en/of toernooien heeft in binnen- en buitenland. [minderjarige 1] is in verband daarmee in het afgelopen jaar in België, Duitsland, Engeland en Denemarken geweest. Daarnaast is hij in de zomer van 2024 geselecteerd voor deelname aan Topsport [plaats B] . De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep ook verklaard dat het boksen van [minderjarige 1] meer richting topsport gaat dan dat sprake is van een hobby.
Het hof acht aannemelijk dat aan de topsportstatus van [minderjarige 1] bijkomende kosten verbonden zijn, waarmee geen rekening is gehouden in de beschikking van 7 december 2022. Het betreft kosten voor het halen en brengen van [minderjarige 1] van en naar [plaats D] voor zijn wekelijkse trainingen, kosten verbonden aan wedstrijden en/of toernooien in het binnen- en buitenland en in mindere mate kosten voor het vervoer van [minderjarige 1] voor zijn dagelijkse trainingen in [plaats B] . Gebleken is dat [minderjarige 1] in [plaats B] op drie verschillende locaties traint en dat hij het fijn vindt dat zijn vader hem daar met de auto naar toe brengt en weer ophaalt. Dit zal niet altijd nodig zijn, maar het hof acht het voorstelbaar dat er omstandigheden zijn (bijvoorbeeld bij tijdsgebrek of vanwege de weersomstandigheden) dat het voor de hand ligt dat de man voor het vervoer van [minderjarige 1] zorgt. Wat de vrouw heeft aangevoerd over het vervoer van [minderjarige 1] binnen [plaats B] doet hieraan niet af.
Gelet op dit alles is naar het oordeel van het hof sprake van een relevante wijziging van omstandigheden en ziet het hof aanleiding de kinderalimentatie voor [minderjarige 1] met ingang van 1 augustus 2024 opnieuw te beoordelen.
5.6
Het hof stelt de kosten in verband met de topsportstatus van [minderjarige 1] in redelijkheid vast op € 700,- per maand. Hiermee gaat het hof voorbij aan de berekening die de man zelf heeft gemaakt. De man gaat in deze berekening uit van een kilometervergoeding voor zakelijke rijders, maar heeft de noodzaak daartoe onvoldoende onderbouwd. Daarnaast houdt de man geen rekening met periodes waarin [minderjarige 1] geen trainingen heeft, zoals tijdens vakanties van [minderjarige 1] . In deze periodes worden de gestelde reiskosten niet gemaakt. Ook is ter zitting in hoger beroep besproken dat het mogelijk is dat [minderjarige 1] met anderen (zonder begeleiding van de man of de vrouw) meereist naar toernooien en/of wedstrijden, zodat de kosten hiermee worden gedrukt. Verder is ter zitting in hoger beroep gebleken dat de vrouw ook bereid is om [minderjarige 1] naar [plaats D] te brengen voor zijn training en hem ook weer op te halen en dat zij ook mee zou willen naar toernooien en/of wedstrijden van [minderjarige 1] . Hiermee komen de kosten ook voor haar rekening. De vrouw heeft ter zitting voorgesteld om [minderjarige 1] in de week dat hij bij haar is op zaterdag en op dinsdag naar [plaats D] te brengen en hem daar op te halen. De man heeft aangegeven hiermee niet akkoord te gaan. Volgens hem wil [minderjarige 1] graag dat de man meegaat naar de trainingen in [plaats D] . Het is partijen niet gelukt hier nadere afspraken te maken. Voor het hof blijft staan dat de vrouw bereid is haar steentje bij te dragen. Als de man [minderjarige 1] toch wil brengen, dienen de kosten in dat geval voor eigen rekening te komen.
5.7
Bij het hof zijn geen recente financiële gegevens bekend van de vrouw. Zij heeft duidelijk gemaakt dat zij niet bereid is om deze (aan de man) te verstrekken. Ter zitting in hoger beroep heeft zij dit standpunt herhaald. Op grond van artikel 21 Rv kan het hof hieruit de gevolgtrekking maken die het geraden acht. Door het ontbreken van de gegevens van de vrouw kan het hof geen draagkrachtberekening maken. Om die reden zal de door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie met de kosten in verband met de topsport van [minderjarige 1] worden verhoogd, voor zover deze niet voor rekening van de vrouw zelf komen. Immers, gebleken is dat de vrouw bereid is een deel van de reisbewegingen van [minderjarige 1] voor haar rekening te nemen. Het hof zal daarom bepalen dat de vrouw met ingang van 1 augustus 2024 een bedrag van € 550,- per maand extra aan de man dient te betalen. De bij beschikking van 7 december 2022 vastgestelde kinderalimentatie voor [minderjarige 1] van € 297,- per maand bedraagt geïndexeerd per 1 januari 2024 € 326,- per maand en per 1 januari 2025 € 347,- per maand. Het hof zal de kinderalimentatie voor [minderjarige 1] dan ook vaststellen op (€ 326 + € 550 =) € 876,- per maand met ingang van 1 augustus 2024 en op (€ 347 + € 550 =) € 897,- per maand met ingang van 1 januari 2025.
5.8
Voor zover de man in zijn verzoek heeft inbegrepen een vergoeding van de vrouw voor de kosten van het halen en brengen van [minderjarige 1] in het kader van de zorgregeling op vrijdagavond, wijst het hof dat verzoek af. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep (nogmaals) aangeboden [minderjarige 1] in de week dat hij bij haar verblijft op vrijdagavond naar de man te brengen.
5.9
Het hof zal het verzoek van de man om - kort samengevat - de vrouw op grond van artikel 843a BW te veroordelen om haar inkomensgegevens te overleggen, afwijzen. Voor zover de man de man de gegevens heeft verzocht om aan te tonen dat hij ontvankelijk is in zijn verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie op grond van een wijziging van omstandigheden, heeft hij geen belang meer bij dit verzoek, omdat het hof hem reeds ontvankelijk heeft geacht. Verder heeft het hof hiervoor al geoordeeld dat, bij gebreke aan nadere gegevens van de vrouw, zij de extra reiskosten voor haar rekening moet nemen (in natura of door betaling aan de man), ongeacht haar draagkracht. Dat ook overigens een eventueel hoger inkomen van de vrouw grond zou zijn voor een andere verdeling van de bijdrage van ieder van de ouders in de kosten van de kinderen heeft de man onvoldoende onderbouwd. Zijn aandeel in de kosten van de kinderen op grond van de beschikking van 7 december 2022 is gering, terwijl bij de berekening van dat aandeel geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat hij ook partneralimentatie van de vrouw ontvangt en zelf wellicht ook een hoger aandeel voor zijn rekening zou kunnen nemen.
Kosten trainingskamp en [Z] (grief 6)
5.1
Het hof zal ook het verzoek van de man betreffende de kosten voor het trainingskamp van [minderjarige 1] in Engeland ( [plaats E] ) en de [Z] in de zomer van 2024, en de reiskosten van [minderjarige 1] met betrekking tot een opleiding tot boksinstructeur in [plaats D] , afwijzen. De man heeft zijn stelling dat partijen hadden afgesproken dat de vrouw de helft van de kosten zou betalen, tegenover de gemotiveerde betwisting hiervan door de vrouw, onvoldoende onderbouwd. Een dergelijke afspraak volgt naar het oordeel van het hof niet uit de door de man in hoger beroep (als productie 10) overgelegde e-mailcorrespondentie. Uit deze e-mailcorrespondentie blijkt dat de man voorafgaand aan het trainingskamp en de [Z] een open betaalverzoek aan de vrouw heeft verstuurd, maar hieruit kan niet worden afgeleid dat partijen van tevoren hadden afgesproken dat de vrouw de helft van de kosten zou betalen, zoals de man betoogt. In de begeleidende e-mail van de man bij zijn open betaalverzoeken is enkel opgenomen: “
Verder hebben we afgesproken dat ik vanavond, dan wel uiterlijk morgenochtendjouw deelvan de kosten voor [minderjarige 1] ontvang van de [Z] en komende trainingskamp in Engeland.” (onderstreping hof). De vrouw heeft naar aanleiding van de open betaalverzoeken een bedrag van € 464,- voor de [Z] en € 730,- voor het trainingskamp overgemaakt. Dat de vrouw meer had moeten betalen, zoals de man stelt, is naar het oordeel van het hof niet gebleken. Evenmin is voldoende gebleken dat partijen hadden afgesproken dat de vrouw de reiskosten van [minderjarige 1] met betrekking tot de opleiding boksinstructeur in [plaats D] aan de man zou betalen.
Kosten [minderjarige 2] (grief 5)
5.11
Bij de beschikking van 7 december 2022 is bepaald dat de vrouw de man een kinderalimentatie van € 282,- per maand voor [minderjarige 2] dient te betalen. In dit bedrag is een kilometervergoeding van € 136,- per maand opgenomen in verband met de kosten die de man moest maken om [minderjarige 2] naar de basisschool te brengen en haar daar weer op te halen, in de weken dat [minderjarige 2] bij de man was. [minderjarige 2] gaat sinds het schooljaar 2024/2025 op de fiets naar de middelbare school, waardoor de man deze kosten niet meer heeft. De vrouw heeft geen wijziging van de kinderalimentatie verzocht om, zoals zij stelt, verdere discussie tussen partijen te voorkomen en betaalt de kilometervergoeding nog steeds.
5.12
De man verzoekt wel wijziging van de kinderalimentatie. Hij wil dat de bijdrage wordt vastgesteld op € 339,- per maand, te vermeerderen met een kilometervergoeding. Volgens de man is in de beschikking van 7 december 2022 ten onrechte geen rekening gehouden met de reiskosten van de man voor het halen en brengen van [minderjarige 2] en zijn de kosten voor scouting en sport van [minderjarige 2] ten onrechte niet aangemerkt als verblijfsoverstijgende kosten, die voor rekening van de vrouw dienen te komen. Hierdoor heeft de uitspraak van begin af niet aan de wettelijke maatstaven beantwoord, doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, aldus de man. Het hof zal hierna eerst ingaan op de reiskosten van de man en daarna op de kosten voor sport en scouting van [minderjarige 2] .
Reiskosten
5.13
De man brengt [minderjarige 2] in het kader van de zorgregeling de ene week op vrijdag naar de vrouw in [plaats C] en haalt haar de andere week op vrijdag bij de scouting. Hij zorgt dus iedere week voor het halen en brengen van [minderjarige 2] , terwijl de vrouw dit om de week zou moeten doen. De rechtbank heeft volgens de man ten onrechte geen rekening gehouden met de kosten die hij hiervoor maakt.
5.14
Het hof ziet in hetgeen de man heeft aangevoerd onvoldoende onderbouwing van zijn stelling dat de rechtbank bij zijn uitspraak van 7 december 2022 van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Ten aanzien van de reiskosten van de man is in die beschikking rekening gehouden met een kilometervergoeding ten aanzien van het halen en brengen van [minderjarige 2] naar school in de weken dat zij bij de man was. De reiskosten voor het halen en brengen van [minderjarige 2] op de vrijdagavond in het kader van de zorgregeling waren destijds geen onderdeel van het geschil, zo volgt uit de beschikking. Het is het hof onduidelijk op grond waarvan de man stelt dat de rechtbank destijds van onvolledige of onjuiste gegevens is uitgaan.
Voor zover de man betoogt dat de beschikking van 7 december 2022 door een wijziging van omstandigheden is opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen, volgt het hof dit niet.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het een keuze van de man is om [minderjarige 2] elke week naar de vrouw te brengen of bij de scouting te halen en dat de kosten daarom voor zijn rekening en risico komen. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep nogmaals verklaard dat zij bereid is om de week [minderjarige 2] te halen, maar dat zij dat niet doet omdat de man het niet nodig vindt. De vrouw betwist dat sprake is van een stilzwijgende afspraak hierover. Daarbij komt dat de vrouw maandelijks € 136,- per maand aan de man betaalt voor reiskosten (om [minderjarige 2] naar school te brengen en op te halen) die hij niet meer heeft. Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek van de man betreffende de kosten die hij maakt voor het halen en brengen van [minderjarige 2] in het kader van de zorgregeling afwijzen.
Kosten scouting en sportabonnement
5.15
Verder verzoekt de man de vrouw te veroordelen een bedrag van in totaal € 702,50 aan hem te betalen, bestaande uit kosten voor de scouting (€ 207,50) en een sportabonnement van [minderjarige 2] over de periode tot september 2024 (€ 495,-). De man heeft deze kosten betaald, terwijl het om verblijfsoverstijgende kosten gaat die voor rekening van de vrouw dienen te komen omdat [minderjarige 2] bij haar ingeschreven staat, aldus de man.
5.16
Voor zover de man artikel 1:401 BW aan zijn verzoek ten grondslag legt, gaat het hof daaraan voorbij. Zijn verzoek ziet immers niet om een wijziging van de kinderalimentatie voor [minderjarige 2] , maar op de nakoming van de onderhoudsverplichting jegens [minderjarige 2] .
Het hof volgt de man in zijn stelling dat de vrouw de contributie voor de scouting van [minderjarige 2] dient te voldoen, omdat dit verblijfsoverstijgende kosten zijn en [minderjarige 2] bij de vrouw is ingeschreven. Dit lijkt tussen partijen ook niet (meer) in geschil. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep onbetwist gesteld dat zij de contributie voor 2024 en 2025 heeft betaald en ook de kosten van de scoutingkampen in die jaren heeft voldaan. De man vordert een bedrag van € 207,50 van de vrouw, bestaande uit de helft van de contributie over het jaar 2023 van € 62,50 (de andere helft heeft de vrouw al betaald) en € 145,- voor het zomerkamp in 2023. Het hof zal bepalen dat de vrouw de resterende contributie nog aan de man dient te betalen. Dit geldt niet voor de kosten van het scoutingkamp in de zomervakantie van 2023, omdat uit de stukken van het dossier is gebleken dat [minderjarige 2] in de week dat het kamp plaatsvond bij de man verbleef. Dit zijn dan ook kosten die voor rekening van de man komen.
5.17
Ook de kosten voor het sportabonnement van [minderjarige 2] dienen voor rekening van de vrouw te komen, omdat het verblijfsoverstijgende kosten betreffen. Deze kosten bestonden ook al ten tijde van het huwelijk van partijen, zo is ter zitting in hoger beroep gebleken. Dat de man het abonnement zonder overleg met de vrouw heeft afgesloten en/of dat [minderjarige 2] het sporten (boksen) niet leuk zou vinden, zoals de vrouw stelt, maar de man betwist, maakt dat niet anders. De man vordert een bedrag van € 495,- van de vrouw, bestaande uit de contributie vanaf - naar het hof begrijpt - januari 2023 tot oktober 2024. Dit bedrag is op zichzelf niet betwist en het hof zal het verzoek van de man dan ook toewijzen. De abonnementskosten vanaf oktober 2024 dienen gelet op het voorgaande ook voor rekening van de vrouw te komen. Het hof gaat ervan uit dat de vrouw deze abonnementskosten ook aan de man zal terugbetalen en dat partijen in onderling overleg zullen regelen dat de abonnementskosten in de toekomst rechtstreeks door de vrouw zullen worden betaald. Wellicht ten overvloede overweegt het hof dat wijzigingen in een sportschool of in het soort abonnement in de toekomst alleen in samenspraak met de vrouw kunnen plaatsvinden en niet alleen door de man kunnen worden bepaald.
5.18
Op grond van het voorgaande zal het hof bepalen dat de man een bedrag van (€ 62,50 + € 495 =) € 557,50 aan de vrouw dient te betalen, dit binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking. Het verzoek om voornoemd bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 april 2023 tot aan de dag van algehele voldoening, zal worden afgewezen. Op grond van artikel 6:119 BW wordt wettelijke rente verschuldigd op het tijdstip van het intreden van het verzuim van de schuldenaar. Of en op welk moment verzuim intreedt, dient te worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in de artikelen 6:81 BW tot en met 6:83 BW. Gesteld noch gebleken is of en op welk moment dit verzuim is ingetreden.
Proceskosten
5.19
Het hof ziet, gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, geen aanleiding de man in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep te veroordelen. Het verzoek van de vrouw hiertoe zal dan ook worden afgewezen.
5.2
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bepaalt - met vernietiging van de bestreden beschikking en wijziging van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2022 in zoverre - de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] op € 876,- (zegge: achthonderd zesenzeventig euro) per maand met ingang van 1 augustus 2024 en op € 897,- (zegge: achthonderd zevenennegentig euro) per maand met ingang van 1 januari 2025;
bepaalt - met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre - dat de vrouw een bedrag van € 557,50 (zegge: vijfhonderdzevenenvijftig euro en vijftig cent) aan de man dient te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Troost, mr. M.C. Schenkeveld en mr. A.E. Oderkerk, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier en is op 22 juli 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.