ECLI:NL:GHAMS:2025:1935

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
23-000413-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de invoer van 488 kilo cocaïne in een kermisattractie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van 488 kilogram cocaïne in Nederland, verborgen in een kermisattractie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, die in de periode van 3 april 2016 tot en met 11 april 2016 betrokken was bij het transport van de kermisattractie, niet kon worden bewezen dat hij wist dat er cocaïne in de attractie was vervoerd. Het hof heeft de vrijspraak gebaseerd op het gebrek aan overtuigend bewijs dat de verdachte op de hoogte was van de cocaïne. De advocaat-generaal had betoogd dat de verdachte verantwoordelijk was voor het transport en dat hij betrokken was bij de criminele organisatie, maar het hof vond de bewijsvoering onvoldoende. De verdachte ontkende betrokkenheid en voerde aan dat anderen mogelijk verantwoordelijk waren voor de invoer van de cocaïne. Het hof heeft de gesprekken en camerabeelden die door het openbaar ministerie werden gepresenteerd, niet als voldoende bewijs beschouwd om de schuld van de verdachte vast te stellen. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000413-22
datum uitspraak: 11 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 3 februari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-720040-17 tegen
[verdachte],
geboren te ' [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 en 28 mei 2025, 3 juni 2025 en 11 juli 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadslieden naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte (samengevat) tenlastegelegd dat:
primair
hij in de periode van 3 april 2016 tot en met 11 april 2016 samen met anderen 488 kilogram cocaïne Nederland heeft ingevoerd;
subsidiair
hij in de periode van 26 januari 2016 tot en met 20 april 2016 samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht om 488 kilogram cocaïne Nederland in te voeren en te vervoeren.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen achter dit arrest in bijlage I.

Vernietiging vonnis

Het vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof – anders dan de rechtbank – tot een vrijspraak van het tenlastegelegde komt.

Vrijspraak

Inleiding
Aan de verdachte (hierna omwille van de leesbaarheid met zijn naam aangeduid) is ten laste gelegd – samengevat – dat hij samen met anderen opzettelijk 488 kilo cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Op 29 februari 2016 vertrok het [motorschip] uit Curaçao met aan boord een kermisattractie, een zogenoemde ‘slingshot’. Het schip kwam op 3 april 2016 in Nederland aan en werd afgemeerd in Rotterdam. Op 5 april 2016 vond tussen 17:00 en 17:30 uur een onderzoek plaats aan de kermisattractie met behulp van speurhonden. Omdat het onderzoek niet voldoende kon worden uitgevoerd, werd besloten dat een scancontrole van de kermisattractie zou plaatsvinden. Op 11 april 2016 werden bij een scancontrole pakketten in de kermisattractie gezien, waarna een demontage volgde van de gieken (anders gezegd: masten) van de kermisattractie. In de gieken bevonden zich kokers met kisten waar pakketten in zaten. Deze pakketten bevatten wit poeder dat na onderzoek cocaïne bleek te zijn. In totaal zat er ongeveer 488 kilo cocaïne in de kermisattractie. Ontvanger van de kermisattractie was [bedrijf] , een bedrijf waarvan [verdachte] indirect eigenaar is. [verdachte] heeft verklaard dat de kermisattractie ‘op zijn naam stond’. Op 19 april 2016 werd [verdachte] aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij de invoer van de cocaïne. Op 31 mei 2016 is [verdachte] weer in vrijheid gesteld.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan [verdachte] ten laste gelegde feit kan worden bewezen. Zij heeft daarvoor onder meer gewezen op de rol van [verdachte] bij het transport van de kermisattractie van Curaçao naar Nederland. Het transport werd door [verdachte] georganiseerd en vond plaats onder zijn verantwoordelijkheid. Daarnaast hebben er ontmoetingen plaatsgevonden tussen [verdachte] en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Ook heeft de advocaat-generaal gewezen op de inhoud van opgenomen en afgeluisterde gesprekken waaruit volgens haar volgt dat [verdachte] van te voren wist dat er cocaïne in de kermisattractie zat.
Standpunt van de verdediging
[verdachte] ontkent betrokken te zijn geweest bij de invoer van cocaïne. De verdediging heeft aangevoerd dat het vaker voorkomt dat voor het vervoer van cocaïne gebruik wordt gemaakt van een transport van een onschuldige derde. De verdediging is verder ingegaan op de gesprekken die door het openbaar ministerie belastend worden uitgelegd. Ook heeft de verdediging gewezen op de mogelijkheid dat anderen, in plaats van [verdachte] , betrokken zijn bij het transport, zoals [persoon 1] en [persoon 2] .
Oordeel van het hof
De advocaat-generaal heeft naar voren gebracht dat [verdachte] het transport van de kermisattractie heeft verzorgd. Het openbaar ministerie vindt volstrekt onaannemelijk dat een criminele organisatie een dergelijk grote hoeveelheid cocaïne laat vervoeren en de logistieke operatie laat leiden door een niet betrokken persoon. Zonder [verdachte] wetenschap, uitdrukkelijke instemming en betrokkenheid zou de cocaïne niet in de kermisattractie zijn gestopt. Het hof volgt de advocaat-generaal daarin niet zonder meer. Dat [verdachte] zeggenschap had over het transport heeft een zekere belastende bewijswaarde. Het hof moet echter ook rekening houden met anderen die toegang hadden tot de kermisattractie op Curaçao en met personen die daar na aankomst in Nederland toegang tot hadden.
De politie vermoedt dat [verdachte] op de avond van 12 april 2016, en dus kort nadat de cocaïne door de politie was ontdekt, een ontmoeting heeft gehad met [medeverdachte 1] en met [medeverdachte 2] . In het dossier zijn zogenoemde ‘stills’ opgenomen van camerabeelden van de portiek die behoort bij de woning van [medeverdachte 1] aan [adres 2] . Het hof stelt vast dat de betreffende afbeeldingen niet van voldoende kwaliteit zijn om op basis daarvan enige betrouwbare waarneming te doen, anders dan dat er een persoon op de stills te zien is met Adidas-sportschoenen. Ook de verbalisanten die de beelden hebben bekeken, komen slechts tot het vermoeden dat het [verdachte] is die op de beelden is te zien. Het hof kan op grond hiervan niet vaststellen dat op 12 april 2016 een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
De advocaat-generaal heeft onder meer gewezen op gesprekken waaruit zou kunnen volgen dat [verdachte] vooraf wist dat er cocaïne in de kermisattractie zou worden vervoerd. Het hof zal deze gesprekken hieronder bespreken. Bij de uitleg van deze gesprekken rijst steeds de vraag over wie er wordt gesproken. Daarbij is van belang dat uit het dossier ook volgt dat een kennis van [verdachte] op enigerlei wijze betrokken lijkt te zijn bij de afwikkeling van het transport van de kermisattractie, namelijk [persoon 1] . [persoon 1] had een relatie met [persoon 3] , de ex-vrouw van [verdachte] , terwijl [persoon 3] medebestuurder was van [bedrijf] . Ook is het de vraag wat de inhoud van deze gesprekken bewijst; gaat het over wetenschap voorafgaand aan de invoer van de kermisattractie of kan het gaan om wetenschap op een later moment?
In een telefoongesprek op 15 april 2016 zegt [medeverdachte 3] tegen [persoon 4] dat ze [bijnaam] binnenkort gaan oppakken. De politie heeft namelijk de 450 blokken ontdekt. De blokken zijn verstuurd op naam van een man die van te voren heeft gezegd dat hij zou gaan praten als hij zou worden opgepakt. Het is de vraag wie [medeverdachte 3] dacht dat zou worden opgepakt. Bij de uitleg van dit gesprek moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat [medeverdachte 3] daarbij dacht aan een ander, bijvoorbeeld [persoon 2] (die de kermisattractie had gekocht) of [persoon 1] . In elk geval kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat [medeverdachte 3] verwees naar [verdachte] .
In een afgeluisterd gesprek op 1 juni 2016 zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 4] dat zij ‘hem hebben gezegd wat hij moet doen’. Bij de uitleg van dit gesprek is van belang dat in dit gesprek meerdere mannelijke personen door elkaar worden genoemd die door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] ‘die kerel’ of ‘hem’ worden genoemd, waarbij het zou kunnen gaan om [medeverdachte 2] , [persoon 1] en [verdachte] . Uit de inhoud van het gesprek wordt niet duidelijk dat [medeverdachte 1] het heeft over [verdachte] als hij zegt dat zij ‘hem’ hebben gezegd wat hij moet doen.
De advocaat-generaal heeft ook gewezen op een gesprek van 16 juni 2016 waarin [medeverdachte 1] tegen [persoon 5] zegt ‘die man kwam dinsdag vast te zitten’, terwijl hij maandagavond nog met hem zat te praten. De verdediging heeft erop gewezen dat het vaker voorkomt dat verdachten op dinsdag vast komen te zitten omdat de zogenoemde ‘klapdag’ – de dag waarop een onderzoek in de openbaarheid komt, doorzoekingen plaatsvinden en verdachten worden aangehouden – vaak op dinsdag plaatsvindt. Het hof vindt echter ook van belang dat het gaat om een gesprek over ene [persoon 6] en ‘motormuis’ en over vier kilootjes die verdwenen waren. Dit zijn feiten en omstandigheden die geen relatie hebben met de invoer van de kermisattractie. Niet is duidelijk geworden dat het in dit gesprek gaat om de aanhouding van [verdachte] en over een gesprek met hem dat de dag daarvoor heeft plaatsgevonden.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat de gesprekken die de advocaat-generaal heeft aangehaald, niet zonder meer bewijzen dat de verdachte op de hoogte was van de cocaïne in de kermisattractie.
Het openbaar ministerie heeft verder gewezen op camerabeelden waaruit blijkt dat [verdachte] op 21 juni 2016 en op 11 juli 2016 aanwezig was bij de portiek van [adres 2] waar [medeverdachte 1] een woning had. [verdachte] heeft in hoger beroep verklaard dat hij een aantal keer XTC heeft gekocht bij een dealer die verbleef in een woning achter dezelfde portiek. De verdachte heeft een aantal schriftelijke verklaringen overgelegd van getuigen die dit bevestigen. Het hof twijfelt aan de geloofwaardigheid van deze uitleg die de verdachte voor het eerst in hoger beroep heeft afgelegd. Zo heeft de verdachte verklaard dat hij was vergeten dat hij daar wel eens XTC kocht en heeft hij in eerste aanleg een andere verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid bij de woning van [medeverdachte 1] . Toch is de betekenis van die bezoeken voor het bewijs beperkt, het gaat immers om bezoeken in juni en juli 2016. Zelfs als zou komen vast te staan dat [verdachte] toen contact heeft gehad met [medeverdachte 1] , bewijst dat niet dat hij van te voren op de hoogte was van de cocaïne in de kermisattractie.
Het hof is, gelet op al het voorgaande, van oordeel dat op grond van het beschikbare bewijs niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wist dat er cocaïne in de kermisattractie werd vervoerd. Dit betekent dat het hof de verdachte zal vrijspreken van wat aan hem ten laste is gelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. J. Piena en mr. N.C. Laatsch, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 juli 2025.