ECLI:NL:GHAMS:2025:1918

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
200.350.496
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarige naar Frankrijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor de verhuizing van een minderjarige naar Frankrijk. De moeder had eerder toestemming gekregen van de rechtbank om met de minderjarige naar Frankrijk te verhuizen, maar de vader was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep. De vader stelde dat de rechtbank ten onrechte toestemming had verleend en dat de situatie in Frankrijk niet in het belang van de minderjarige was. De moeder voerde aan dat de minderjarige gelukkig was in Frankrijk en dat de verhuizing haar ontwikkeling ten goede kwam. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. De minderjarige, inmiddels 16 jaar oud, had herhaaldelijk aangegeven in Frankrijk te willen blijven wonen. Het hof oordeelde dat de situatie in Frankrijk veilig en stabiel was en dat het dwingen van de minderjarige om terug te keren naar Nederland niet in haar belang zou zijn. Het hof benadrukte ook dat de vader stappen moest ondernemen om het contact met de minderjarige te herstellen, aangezien er al lange tijd geen contact meer was. De beslissing van het hof houdt in dat de moeder vervangende toestemming heeft gekregen om met de minderjarige naar Frankrijk te verhuizen, en dat de verzoeken van de vader zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.350.496/01
zaaknummer rechtbank: C/13/755202 FA RK 24-5389
beschikking van de meervoudige kamer van 22 juli 2025 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. M. van der Weide te Heerhugowaard,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] (Frankrijk)
verweerster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. R.H. Edens te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige ] , hierna: [minderjarige ] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de vervangende toestemming voor de verhuizing van [minderjarige ] met de moeder naar Frankrijk. [minderjarige ] is eerder vanuit Frankrijk naar Nederland teruggeleid op grond van een beslissing van de Franse rechter, en toen opnieuw vertrokken naar Frankrijk, waar ze nu verblijft.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 28 oktober 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de moeder vervangende toestemming verleend om met [minderjarige ] in Frankrijk te wonen in [plaats B] aan het adres [adres] . De vader is het niet eens met deze beslissing en is daarom in hoger beroep gekomen. De moeder is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 25 januari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 25 maart 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
De voorzitter heeft op 19 mei 2025 via een videoverbinding met [minderjarige ] – die zich in Frankrijk bevindt – gesproken, in het bijzijn van de griffier.
2.4
De zitting heeft op 21 mei 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de raad, vertegenwoordigd door A. Touber.
De advocaat van de moeder heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
De ouders hebben tot april 2020 een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige ] , geboren [in] 2009 te [plaats A] . Zij is thans zestien jaar oud.
De vader heeft [minderjarige ] erkend. De moeder was tot 15 augustus 2023 alleen met het
gezag over [minderjarige ] belast.
3.2
De ouders hebben nog een dochter, te weten [meerderjarig dochter] , geboren [in] 2005 te [plaats A] (thans meerderjarig).
3.3
Nadat de ouders uit elkaar zijn gegaan heeft de moeder nog een periode in het appartement,
gelegen boven het appartement van de vader gewoond. De ouders hebben toen een co-ouderschapsregeling afgesproken en uitgevoerd, met dien verstande dat [minderjarige ] al snel uitsluitend bij de moeder sliep. Per 1 februari 2023 heeft de moeder een eigen woning gevonden en is daar met [minderjarige ] gaan wonen. Sindsdien is het contact tussen [minderjarige ] en de vader steeds minder geworden en uiteindelijk gestopt.
3.4
In de herfstvakantie van 2022 is de moeder met [minderjarige ] voor het eerst op vakantie geweest in Frankrijk in het dorp [plaats B] . Hierna is bij haar het plan ontstaan om in de zomervakantie van 2023 met [minderjarige ] naar deze plek in Frankrijk te verhuizen.
3.5
Bij beschikking van 20 april 2023 heeft de voorzieningenrechter het gezag van de moeder
geschorst en de gecertificeerde instelling (GI) Jeugdbescherming Regio [plaats A] ( [jeugdbescherming] ) belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige ] . Tevens is op 20 april 2023 bij afzonderlijke beslissing een verbod uitgesproken voor de moeder om met [minderjarige ] naar Frankrijk (of een ander buitenland) te verhuizen totdat in de bodemprocedure zou zijn beslist.
3.6
Bij beschikking van 21 juni 2023 zijn de ouders samen met het gezag belast en is [jeugdbescherming] ontslagen als voorlopige voogdijinstelling over [minderjarige ] . De hoofdverblijfplaats van [minderjarige ] is bij de moeder bepaald. Voorts is een zorgregeling bepaald waarbij [minderjarige ] om de week de woensdag en elke donderdag en elke vrijdag bij de vader verblijft, alsmede om de week het weekend, een en ander in overleg op te bouwen, alsmede de vakanties bij helfte. De rechtbank heeft bij de beoordeling in deze zaak als uitgangspunt genomen de toezegging van de moeder dat [minderjarige ] in het schooljaar 2023 - 2024 in Nederland zou blijven wonen.
3.7
Bij beschikking van 15 augustus 2023 is de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar uitgesproken en is [jeugdbescherming] als GI belast met de uitvoering daarvan. De OTS heeft niet geleid tot contactherstel tussen de vader en [minderjarige ] .
3.8
De moeder is in december 2023 met [minderjarige ] naar Frankrijk vertrokken, zonder toestemming
van de vader.
3.9
Bij (tussen)vonnis van 6 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter in kort geding
drs. [curator] benoemd als bijzondere curator over [minderjarige ] . De bijzondere curator heeft op 13 maart 2024 verslag uitgebracht, waarin zij onder andere het volgende heeft gesteld:
“6.3 (…)
1. Wat vindt [minderjarige ] van het verblijf in [plaats A] (Nederland), in het bijzonder op haar
middelbare scholen daar?
[minderjarige ] vond het in [plaats A] wel oké. Ze heeft nog contact met vriendinnen van de
school waar zij op zat. Zij heeft geen slecht gevoel over de school waar zij vandaan
kwam.
2. Wat vindt [minderjarige ] van haar verblijf in Frankrijk sinds kerst 2023? Hoe vindt zij haar
woonomgeving? Spreekt ze Frans? Gaat ze naar school?
[minderjarige ] vindt het heel fijn in Frankrijk. Voor haar voelt het als thuis. Zij heeft een
eigen plek op de boerderij. Zij gaat naar school. Dit vindt zij fijn en het lukt haar om
sociale contacten te maken. [minderjarige ] spreekt wel Frans, maar nog niet goed genoeg. Zij
zal daarom extra Franse les krijgen.
3. Lijkt [minderjarige ] de gevolgen van het wonen in Frankrijk te kunnen overzien?
Met betrekking tot haar dagelijks leven lijkt [minderjarige ] goed te overzien wat het betekent
om in Frankrijk te wonen. Zij is bereid om de taal beter te leren en zij houdt contact
met mensen in Nederland Doordat de woning van haar moeder in [plaats A] er nog
gewoon is en zij het voorbeeld heeft van haar grote zus die in [plaats A] blijft om te
studeren, is de weg naar Nederland terug voor haar laagdrempelig mogelijk.
Haar beeld van de toekomst is concreet. Zij wil al vanaf dat zij klein is, met kleine
kinderen werken.
4. Hoe is de relatie met haar moeder?
[minderjarige ] omschrijft de relatie met haar moeder als goed. Zij lijkt wel in staat om ook het
handelen van moeder kritisch te bezien. Zij voelt zich door moeder gesteund en zij
vindt het logisch dat haar moeder haar de vrijheid gaf om te demonstreren en om naar
Frankrijk te gaan.
5. Hoe was/is de relatie met haar vader? Waarom is er momenteel geen contact met haar
vader?
[minderjarige ] vertelt dat zij eigenlijk nooit een relatie met haar vader heeft ervaren. Hij is
altijd heel boos geweest. Dit is na de scheiding niet veranderd Zij vertelt dat zij niet
met hem in contact kan zijn zolang de boosheid er bij vader is. De spanningen zijn te
groot en de focus op het doel om in Frankrijk te blijven zorgt ervoor dat [minderjarige ] op dit
moment geen ruimte ervaart voor een herstel met haar vader.
6. Wil [minderjarige ] de voorzieningenrechter spreken?
[minderjarige ] is bereid tot een gesprek met de voorzieningenrechter. Dit zou dan wel een
online gesprek moeten zijn, in verband met school.
7. Kan de bijzondere curator op basis van dit beperkte onderzoek advies uitbrengen over
het fysieke en emotionele welzijn van [minderjarige ] in Frankrijk?
Ik heb geen zorgen over het fysieke welzijn van [minderjarige ] . Met betrekking tot haar welzijn
op alle andere gebieden, zie ik een intelligent meisje dat in staat is tot het maken van
sociaal contact en dat het in Frankrijk zal kunnen redden. Ik weet niet zeker of haar
wensen voor de toekomst samenhangen met de wens om in Frankrijk te kunnen
blijven. Of zij een andere ambitie zal ontwikkelen als haar Frans zo goed is dat zij
onderwijs kan volgen op haar niveau, zal de tijd moeten leren.
[minderjarige ] is in Frankrijk blij, zij voelt zich ontspannen en geniet van het samenleven met
de mensen waar zij nu woont.
8. Kan de bijzondere curator op basis van dit beperkte onderzoek advies uitbrengen hoe
het contact tussen [minderjarige ] en haar vader zou kunnen worden hersteld?
Hier zal hulp bij nodig zijn, ik denk dat vader en [minderjarige ] elkaar wel terug kunnen
vinden, nadat de procedures voorbij zijn. Wellicht kan er onder begeleiding van een
systeemtherapeut een begin worden gemaakt, waarbij [minderjarige ] aan haar vader kan
vertellen wat zijn voelt en vader en [minderjarige ] met elkaar in gesprek kunnen gaan. [minderjarige ]
heeft op dit moment het gevoel dat vader tegen haar strijdt en haar tegen wil houden
een mooi leven te leiden in Frankrijk. Vader heeft het gevoel dat hij voor [minderjarige ] strijdt
en haar leven in Nederland wil borgen. Vader strijdt in zijn gevoel niet tegen [minderjarige ] ,
maar tegen moeder.
De spanningen nu, staan een herstel van contact in de weg. Ik gun het [minderjarige ] om
onder begeleiding van een systeemtherapeut met haar vader te onderzoeken naar wat
er wel mogelijk is.
Het inzetten van een vorm van therapie zal alleen mogelijk en wenselijk zijn, indien
[minderjarige ] zelf aangeeft dit te willen. Op dit moment wil zij dat niet.
Wellicht kan dit laagdrempelig via beeldbellen vanaf een neutrale plek (bijvoorbeeld
het kantoor van een therapeut, of dat nou in Nederland of in Frankrijk is).
Gezien de geschiedenis van de scheiding en het verloop van de periode daarna, is het
logisch dat [minderjarige ] het gevoel heeft dat er loyaliteit van haar wordt gevraagd. Haar
ouders gingen uit elkaar in de periode van pre-puberteit. Dat zij in die periode een
sterke eigen wil heeft ontwikkeld, is logisch. Immers, zij kon er niet op vertrouwen dat
haar ouders het samen konden fixen. Zodoende is zij dit zelf gaan doen. Met de steun
van haar moeder heeft dit gezorgd voor een meisje dat demonstreert voor de
rechtbank en dat bij haar moeder aandringt op een vertrek naar Frankrijk. Deels zal zij uitvoering geven op deze manier aan het appèl van loyaliteit dat zij voelt, maar zeker zijn haar beslissingen ook voortgekomen uit haar eigen verlangen naar de rust en harmonie die zij in Frankrijk ervaart. Eerst zal [minderjarige ] het gevoel moeten hebben dat er geen juridische strijd meer is, voordat zij zelf open zal staan voor enige vorm van herstel van contact”.
3.1
Bij vonnis van 10 april 2024 (hierna: kortgedingvonnis) heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de vader om te bepalen dat [minderjarige ] terug moet naar Nederland, afgewezen. Tevens is het verzoek van de raad om de moeder uit het ouderlijk gezag te schorsen, afgewezen.
3.11
De vader is in Frankrijk een teruggeleidingsprocedure gestart op grond van het Haags
Kinderontvoeringsverdrag (HKOV). Op 8 juli 2024 heeft de Franse rechter bepaald dat [minderjarige ] – kort samengevat - moet worden teruggeleid naar Nederland, zodat de Nederlandse rechter een beslissing kan nemen over de woonplaats van [minderjarige ] . Tegen deze uitspraak had de moeder aanvankelijk hoger beroep ingesteld in Frankrijk, maar dat is inmiddels ingetrokken waardoor die uitspraak onherroepelijk is.
3.12
Bij beschikking van 2 oktober 2024 is [minderjarige ] voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van twee weken, en bij beschikking van 14 oktober 2024 aansluitend tot 2 januari 2025. De ondertoezichtstelling is niet verlengd.
3.13
[minderjarige ] is op 9 oktober 2024 door de Franse autoriteiten overgedragen aan de vader en is met hem teruggereden naar [plaats A] . [minderjarige ] is kort daarna weer met de moeder teruggekeerd naar Frankrijk, zonder toestemming van de vader.
3.14
Dit hof heeft het door de vader ingestelde hoger beroep tegen het kortgedingvonnis afgewezen bij arrest van 19 november 2024.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking op verzoek van de moeder, aan haar vervangende toestemming verleend om met [minderjarige ] in Frankrijk te wonen in [plaats B] aan het adres [adres] , en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank de volgende (zelfstandige) verzoeken van de vader afgewezen:
- primair: het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige ] te beëindigen, in die zin dat de vader met het eenhoofdig gezag wordt belast;
- subsidiair: de hoofdverblijfplaats van [minderjarige ] te wijzigen, in die zin dat die bij de vader zal zijn.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de moeder alsnog af te wijzen, en te bepalen dat de moeder binnen twee weken met [minderjarige ] moet zijn terugverhuisd naar [plaats A] , zulks onder verbeurte aan de vader van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat de moeder in gebreke blijft om aan die verplichting te voldoen en de zelfstandige verzoeken van de vader zoals hij die bij de rechtbank heeft ingediend alsnog toe te wijzen in die zin dat als de moeder niet binnen twee weken is terugverhuisd, het gezamenlijk ouderlijk gezag van de ouders over [minderjarige ] alsnog wordt beëindigd en de vader met het eenhoofdig gezag wordt belast, subsidiair de hoofdverblijfplaats van [minderjarige ] te wijzigen in die zin dat die bij de vader zal zijn, en de ondertoezichtstelling van [minderjarige ] uit te spreken voor de duur van een jaar, bij voorkeur met benoeming van een andere gecertificeerde instelling dan [jeugdbescherming] .
4.3
De moeder verzoekt het door de vader ingestelde hoger beroep ongegrond te verklaren, de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
[minderjarige ] verblijft sinds eind december 2023 feitelijk met de moeder in Frankrijk. Het hof dient allereerst te beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van de verzoeken van de vader.
5.2
Op grond van artikel 5 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV) zijn de rechterlijke en administratieve autoriteiten van de Verdragsluitende Staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, bevoegd maatregelen te nemen die strekken tot de bescherming van zijn persoon of vermogen. In lid 2 van dit artikel wordt een uitzondering gemaakt voor het geval artikel 7 HKBV 1996 van toepassing is. Op grond van artikel 7 van het HKBV 1996 blijven in geval van ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren van het kind de autoriteiten van de Verdragsluitende Staat waarin het kind onmiddellijk voor de overbrenging of het niet doen terugkeren zijn gewone verblijf plaats had, bevoegd totdat het kind een gewone verblijfplaats heeft verworven in een andere Staat en
a. enige persoon, instelling of ander lichaam dat gezagsrechten heeft, in de overbrenging of het niet doen terugkeren heeft berust; of
b. het kind in die andere Staat zijn verblijfplaats heeft gehad, gedurende een periode van ten minste een jaar nadat de persoon, de instelling of het andere lichaam dat gezagsrechten heeft, kennis heeft gekregen of had moeten krijgen van de verblijfplaats van het kind, geen verzoek tot terugkeer, dat binnen die periode is ingediend, nog in behandeling is, en het kind in zijn nieuwe omgeving is geworteld.
Daarvan is reeds geen sprake omdat de vader niet heeft berust in het niet doen terugkeren van
[minderjarige ] en er – sinds het indienen van het verzoekschrift op 9 augustus 2024 - nog geen jaar is verstreken sinds ze in Frankrijk verblijft.
Overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind wordt volgens artikel 7 lid 2 van het
HKBY 1996 als ongeoorloofd beschouwd, wanneer dit geschiedt in strijd met een gezagsrecht dat is toegekend aan een persoon, een instelling of enig ander lichaam, alleen of gezamenlijk, ingevolge het recht van de Staat waar het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of het niet doen terugkeren zijn gewone verblijfplaats had, en dit recht alleen of gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de overbrenging of het niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden.
5.3
Niet in geschil is dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige ] in Nederland was, onmiddellijk voorafgaand aan het vertrek naar Frankrijk. Evenmin is in geschil dat sprake is van ongeoorloofde overbrenging in de zin van het HKBV 1996. Op grond van het voorstaande is het hof, net als de rechtbank , van oordeel dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige ] zich op 9 augustus 2024 in Nederland bevond. Daarom is de Nederlandse rechter bevoegd om van de verzoeken van de vader kennis te nemen. De rechtbank heeft de verzoeken beoordeeld naar Nederlands recht. Daartegen is niet gegriefd, zodat toepassing van Nederlands recht ook het hof tot uitgangspunt strekt.
Wettelijk kader
5.4
Uit artikel 1:253a, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter kunnen worden voorgelegd. De rechter dient in geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Conform vaste rechtspraak dient de rechter bij de beslissing over een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, niet alleen het belang van het kind, maar alle omstandigheden van het geval in ogenschouw te nemen en alle belangen af te wegen.
Standpunten
5.5
De vader stelt – kort samengevat – dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat aan de moeder vervangende toestemming is verleend om met [minderjarige ] in Frankrijk te wonen. De rechtbank is hierbij voorbij gegaan aan de door de Hoge Raad ontwikkelde criteria voor de beoordeling van een verzoek om vervangende toestemming voor een verhuizing. De moeder voldoet aan geen enkel criterium hiervan, dus de vervangende toestemming voor een verhuizing met [minderjarige ] naar Frankrijk had nooit verleend kunnen worden. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat met het verlenen van voornoemde toestemming het meest wordt toegekomen aan het belang van [minderjarige ] . Het meest in haar belang zou juist zijn als het inleidend verzoek van de moeder zou zijn afgewezen. De vader maakt zich zorgen om het systeem waarin [minderjarige ] zich in Frankrijk bevindt. Hij ervaart de woonsituatie in Frankrijk als een commune en vindt dat geen goede plek voor [minderjarige ] . Het betreft een pand afgelegen van een dorp, waar zij samenwonen met de zus van de moeder en nog een ander gezin. Bovendien is sprake van een dubieuze symbiotische relatie tussen de moeder en [minderjarige ] . Zo sliepen zij nog samen in één bed toen [minderjarige ] al 13 jaar was, dat is zorgelijk. Tussen de vader en [minderjarige ] is al geruime tijd geen contact meer. Hij is uit haar leven verbannen. De grootste vrees van de vader is dat het contact nooit meer hersteld wordt als [minderjarige ] in Frankrijk blijft.
Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte het verzoek om Heleen S. Koppejan-Luitze MSc van
Psychologenpraktijk Hechtscheiden een deskundigenonderzoek te laten doen, afgewezen. Een dergelijk onderzoek kan juist leiden naar het doorbreken van de impasse. De rechtbank geeft zelf aan dat ouderonthechting een reële optie is. In dat geval is het in stand laten van de huidige situatie alleen maar schadelijker voor [minderjarige ] dan het nadeel dat zij ervaart van het onderzoek, aldus de vader.
5.6
De moeder voert – kort samengevat – aan dat de rechtbank op de juiste gronden aan haar vervangende toestemming heeft verleend om met [minderjarige ] in Frankrijk te wonen. Het is de eigen keuze geweest van [minderjarige ] om in Frankrijk te willen wonen. Dit is eveneens door de rechtbank vastgesteld en volgt ook uit diverse rapportages van de raad. Het gaat daar goed met haar, zij groeit op in een veilige inspirerende omgeving, heeft vriendinnen en haalt goede resultaten op school, de bovenbouw van het [X] , wat qua niveau overeenkomt met de vierde klas van het VWO. De zorgen van de vader daaromtrent zijn dus onterecht. De moeder was door jarenlange bedreiging bang voor de vader en is voor hem met [minderjarige ] naar Frankrijk gevlucht. De verwijdering tussen [minderjarige ] en de vader kan niet worden toegeschreven aan deze verhuizing, maar was daarvoor al aan de orde door het gedrag van de vader. Er moet nu rust en duidelijkheid voor [minderjarige ] komen. De moeder staat niet in de weg aan contactherstel tussen de vader en [minderjarige ] . De vader is diverse keren uitgenodigd om [minderjarige ] in Frankrijk te bezoeken en dan ook met eigen ogen te kunnen zien dat zij het daar fijn heeft, maar hij heeft geen gebruik gemaakt van dit aanbod. Het is aan de vader om deze stap te zetten.
Ten aanzien van het deskundigenonderzoek heeft de rechtbank terecht bepaald om dit niet te laten uitvoeren. Dat traject is tijdrovend en [minderjarige ] wil nu geen hulpverlening – waar zij ook niet toe kan worden verplicht -, maar rust en duidelijkheid, aldus de moeder.
Advies van de raad
5.7
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen en daartoe het volgende aangevoerd. Beide ouders hebben het gezag en daarbij horen rechten en plichten. De raad ziet dat [minderjarige ] de keuze gemaakt heeft om in Frankrijk te willen wonen. Hoe die keuze tot stand is gekomen kan de raad niet zeggen, maar de situatie is nu zo en er blijven juridisch weinig mogelijkheden over om die situatie te kunnen veranderen, hoewel de raad dat graag anders had gezien. Eerder gedwongen terugkeer heeft ook niet geholpen. De raad gunt het [minderjarige ] en de vader om weer contact met elkaar te hebben. [minderjarige ] is een kind van beide ouders en ontwikkelt haar eigen identiteit. De vader is daar ook een belangrijk deel van. Verder is van belang dat de vader recht heeft op informatie en de ouders moeten een manier vinden om daarvoor contact te leggen, aldus de raad.
Oordeel van het hof
5.8
Het hof acht zich voldoende voorgelicht en ziet ook overigens geen aanleiding om een deskundigenonderzoek te gelasten, zoals door de vader verzocht, omdat er thans geen concrete zorgen aannemelijk zijn geworden die nader onderzoek nodig maken.
De moeder had niet zonder toestemming van de vader en zonder vervangende toestemming van de rechtbank mogen verhuizen. Het hof is echter op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt die gronden – na eigen beoordeling en afweging – over. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden aangedragen die tot een andersluidend oordeel leiden. Het hof is van oordeel dat het belang van [minderjarige ] in de onderhavige zaak doorslaggevend is. Daarbij heeft het hof nog het volgende in aanmerking genomen.
[minderjarige ] woont sinds december 2023 met de moeder bij familie in Frankrijk. [minderjarige ] gaat in Frankrijk naar school, op een met haar vorige school in Nederland vergelijkbaar niveau, maakt daar goede vorderingen, heeft vriendinnen en is gelukkig. [minderjarige ] heeft tegenover de bijzondere curator in februari en maart 2024 al verklaard dat ze in Frankrijk gelukkig is en dat ze daar wil blijven en ze heeft dat tegenover de rechtbank en de voorzitter van het hof herhaald. Dat neemt niet weg dat de moeder in beginsel zonder toestemming van de vader danwel van de rechtbank en tegen de bevindingen en adviezen van de raad in, met [minderjarige ] naar Frankrijk is vertrokken en dat ook de beslissing van de Franse teruggeleidingsrechter is genegeerd. Met de raad acht het hof het echter niet in het belang van [minderjarige ] om haar terug te laten keren naar Nederland. [minderjarige ] is inmiddels 16 jaar oud en heeft daarom een heel belangrijke stem in de plaats waar zij wil wonen. Zij heeft duidelijk en herhaaldelijk laten weten in Frankrijk bij haar moeder te willen blijven wonen. Voldoende aannemelijk is geworden dat de situatie van [minderjarige ] in Frankrijk veilig en stabiel is. Haar zus [meerderjarig dochter] woont inmiddels ook in Frankrijk, in de buurt van de moeder en [minderjarige ] . Het is te risicovol en het zal naar verwachting averechts werken om [minderjarige ] te dwingen om terug te keren naar Nederland, zoals reeds is gebleken in oktober 2024. [minderjarige ] is toen, nadat zij door de Franse autoriteiten was overgedragen aan de vader en naar Nederland is teruggeleid, per omgaande, zonder toestemming van de vader weer teruggekeerd naar Frankrijk. Dit kan onveilige situaties opleveren. [minderjarige ] heeft eerder met een spandoek gedemonstreerd voor de rechtbank omdat zij zich niet door de rechter gehoord voelde en het hof acht, zeker ook vanwege haar leeftijd, van groot belang dat zij zich nu wel door het hof gehoord voelt. Dit alles in overweging nemende, is het hof van oordeel dat het belang van [minderjarige ] bij voortgezet verblijf in Frankrijk zwaarder dient te wegen dan de belangen van de vader bij verblijf van [minderjarige ] in Nederland.
5.9
[minderjarige ] heeft al ruim twee jaar geen structureel contact met de vader. Als gekeken wordt naar wat [minderjarige ] heeft gezegd in het gesprek met de voorzitter, dan voelt zij zich niet gehoord en begrepen door de vader. Uit het gesprek met de bijzondere curator volgt ook dat er al lange tijd geen goed contact tussen [minderjarige ] en de vader is. Eventueel contactherstel zal naar het oordeel van het hof vanuit de kant van de vader moeten komen. [minderjarige ] heeft immers verklaard dat de vader de eerste stap dient te zetten door te stoppen met procederen en [minderjarige ] te bezoeken in Frankrijk, daar staat zij voor open.
De vader, die -net als de moeder- een ouder met gezag is, weet niet hoe het met [minderjarige ] gaat. Vast staat dat er een informatieverplichting op de moeder rust. In dit verband mag van de moeder verwacht worden dat zij de vader periodiek voorziet van enige persoonlijke informatie over [minderjarige ] (voortgang school, hobby’s e.d.). De moeder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij dit nalaat nu [minderjarige ] bang voor de vader is en de moeder het dientengevolge niet aan haar kan verkopen dat zij informatie over [minderjarige ] aan de vader geeft. Wat daar ook van zij, het hof acht het noodzakelijk dat de moeder de vader over [minderjarige ] informeert, nu niet aannemelijk is geworden dat het belang van [minderjarige ] vereist dat de informatieverstrekking achterwege blijft. De vader weet nu niets over het leven van [minderjarige ] . De benodigde informatie kan hem wellicht helpen weer aansluiting bij [minderjarige ] te zoeken en zo het contact met haar te herstellen. Daarin zit voor moeder ook een verantwoordelijkheid; door de verstrekking van informatie kan zij mede een brug slaan om contactherstel (op termijn) mogelijk te maken.
De vader dient intussen ook stappen te zetten, om [minderjarige ] te laten zien dat hij betrouwbaar en vertrouwd is en kan aansluiten op wat [minderjarige ] nodig heeft. Het hof heeft er begrip voor dat de vader zich genoodzaakt heeft gevoeld de juridische weg te bewandelen om [minderjarige ] terug naar Nederland te krijgen. Nu het hof in deze uitspraak heeft beoordeeld wat op dit moment in het belang van [minderjarige ] is, hoopt het hof voor [minderjarige ] dat verdere procedures achterwege zullen blijven. Net als de raad verwacht het hof dat ruimte voor contactherstel kan ontstaan als de benodigde stappen door beide ouders - eventueel met behulp van hulpverlening (zoals systeemtherapie zodra [minderjarige ] daarvoor openstaat) - zijn gezet.
De vader heeft tot slot nog aangevoerd dat door het alsnog verlenen van vervangende toestemming de moeder als het ware wordt beloond voor haar onrechtmatige handelen. Het hof acht het invoelbaar dat dit voor de vader onrechtvaardig voelt, maar dat laat onverlet dat het hof moet beoordelen wat het belang van [minderjarige ] op dit moment vergt. Zoals overwogen acht het hof het thans niet in het belang van [minderjarige ] om weer naar Nederland terug te moeten verhuizen.
5.1
Gelet op al het vorenstaande zal het hof dan ook de verzoeken van de vader afwijzen en de bestreden beschikking ten aanzien van de aan de moeder verleende vervangende toestemming om met [minderjarige ] te verhuizen naar Frankrijk, bekrachtigen.
Voorwaardelijke verzoeken
5.11
Voor het geval het hof het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming voor verhuizing met [minderjarige ] naar Frankrijk alsnog zou afwijzen, heeft de vader verzocht hem met het eenhoofdig gezag te belasten en subsidiair de hoofdverblijfplaats van [minderjarige ] bij hem te bepalen en een ondertoezichtstelling over [minderjarige ] te bepalen voor de duur van één jaar. Nu het hof, zoals hiervoor overwogen, de beslissing van de rechtbank zal bekrachtigen, komt het hof aan deze verzoeken van de vader niet toe.
5.12
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep,
wijst af het meer of anders in hoger beroep verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. M.J. Alt-van Endt en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer als griffier en is op 22 juli 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.