ECLI:NL:GHAMS:2025:1917

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
200.355.494/01 en 200.348.184/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Draagplicht voor gemeenschapsschulden na echtscheiding en de rol van de echtgenoten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de draagplicht voor gemeenschapsschulden na de echtscheiding van een echtpaar. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, is het niet eens met de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 augustus 2024, waarin werd bepaald dat zowel zij als haar ex-man ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de gemeenschapsschulden die door de man zijn aangegaan ten behoeve van zijn eenmanszaak. De vrouw verzoekt het hof om te bepalen dat alleen de man draagplichtig is voor deze schulden. De man heeft zich in het hoger beroep gerefereerd aan het oordeel van het hof, wat betekent dat hij zich niet verzet tegen de verzoeken van de vrouw.

De procedure in hoger beroep begon op 15 november 2024, toen de vrouw in hoger beroep ging. De man diende op 18 februari 2025 een verweerschrift in, maar trok dit later weer in. De zaak heeft een internationaal karakter, aangezien de man de Turkse nationaliteit heeft en de vrouw en kinderen de Nederlandse nationaliteit. Het hof bevestigt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over deze zaak en dat het Nederlandse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime.

Het hof overweegt dat de schulden aan EcoQueen B.V., PZEM Energy Company B.V. en de gemeente gemeenschapsschulden zijn en dat de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om deze schulden te voldoen. De vrouw betoogt dat zij niet op de hoogte was van de schulden en niet heeft meegeprofiteerd van de inkomsten van de man. Het hof oordeelt echter dat er geen reden is om af te wijken van de gelijke draagplicht, aangezien de man de schulden heeft gemaakt in het kader van zijn eenmanszaak en de vrouw geen overtuigende argumenten heeft aangedragen om van deze regel af te wijken. Het hof bekrachtigt daarom de bestreden beschikking en verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn incidenteel hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.355.494/01 en 200.348.184/01
zaaknummers rechtbank: C/13/740003 / FA RK 23-6443 en C/13/747706 / FA RK 24-1638
beschikking van de meervoudige kamer van 22 juli 2025 in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [platts A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. W.H. Boomstra te Amsterdam,
en
[de man] ,
briefadres te [platts A] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna: de man,
advocaat: mr. E. Cekic te Uitgeest.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , geboren [in] 2010, hierna: [minderjarige 1] ;
- de minderjarige [minderjarige 2] , geboren [in] 2014, hierna: [minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk: de kinderen.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat - na intrekking van het incidenteel hoger beroep - uitsluitend nog over de vraag wie draagplichtig is voor een aantal gemeenschapsschulden, die door de man zijn aangegaan ten behoeve van zijn eenmanszaak.
1.2
De rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 16 augustus 2024 (hierna: de bestreden beschikking) onder andere bepaald dat partijen gezamenlijk, ieder voor de helft, draagplichtig zijn voor de gemeenschapsschulden.
1.3
De vrouw is het niet eens met de bestreden beschikking. Zij wil dat het hof bepaalt dat alleen de man, met uitsluiting van de vrouw, draagplichtig is voor de gemeenschapsschulden. De man refereert zich aan het oordeel van het hof.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 15 november 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De man heeft op 18 februari 2025 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 1 april 2025 een verweerschrift in incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (in verband met het door de man ingestelde incidenteel hoger beroep) de gelegenheid gegeven om te laten weten wat zij van de zaak vinden. Zij hebben het hof allebei afzonderlijk van elkaar een brief geschreven.
2.5
Bij bericht van 13 juni 2025 heeft de man het hof bericht dat hij zijn verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep intrekt, dat hij zich ten aanzien van de verzoeken van de vrouw in principaal hoger beroep refereert aan het oordeel van het hof en dat hij niet ter zitting zal verschijnen.
2.6
Bij bericht van 18 juni 2025 heeft de advocaat van de vrouw het hof bericht dat hij evenmin ter zitting zal verschijnen.
2.7
De geplande mondelinge behandeling op 19 juni 2025 is niet doorgegaan.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn [in] 2007 met elkaar gehuwd te [platts A] . Het huwelijk is op 30 december 2024 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de - in zoverre niet - bestreden beschikking van 16 augustus 2024, waarbij de echtscheiding is uitgesproken. Partijen hebben twee minderjarige kinderen.
3.2
De vrouw en de kinderen hebben (in ieder geval) de Nederlandse nationaliteit. De man heeft de Turkse nationaliteit.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover nu van belang, bepaald dat partijen, ieder voor een gelijk deel, draagplichtig zijn voor de schulden aan EcoQueen B.V., PZEM Energy Company B.V. en de gemeente [platts A] .
Verder is, voor zover aanvankelijk in hoger beroep van belang, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepaald, een zorgregeling tussen de man en de kinderen vastgesteld, bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de voormalig echtelijke woning, een beslissing genomen over de draagplicht voor een schuld aan het CJIB en de verdeling van 386 gram goud en 85 kwart gouden munten.
in principaal hoger beroep
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat uitsluitend de man draagplichtig is voor de schulden aan EcoQueen B.V., PZEM Energy Company B.V. en de gemeente [platts A] .
4.3
De man heeft aanvankelijk verzocht de verzoeken van de vrouw af te wijzen. Bij bericht van 13 juni 2025 heeft de man het hof bericht dat hij zich ten aanzien van de verzoeken van de vrouw refereert aan het oordeel van het hof.
in incidenteel hoger beroep
4.4
De man heeft zijn verzoeken in incidenteel hoger beroep ingetrokken. Hij verzocht aanvankelijk, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, een andere zorgregeling vast te stellen, te bepalen dat hij huurder zal zijn van de voormalige echtelijke woning en een andere beslissing te nemen ten aanzien van de schuld aan het CJIB, de 386 gram goud en de 85 kwart gouden munten.
4.5
De vrouw verzocht oorspronkelijk de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans het door hem verzochte af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

in principaal hoger beroep
5.1
De vrouw heeft drie grieven gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen. Deze grieven betreffen de schulden aan EcoQueen B.V., PZEM Energy Company B.V. en de gemeente [platts A] , die door de man zijn aangegaan ten behoeve van zijn eenmanszaak. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
5.2
Omdat de man de Turkse nationaliteit heeft, draagt de zaak een internationaal karakter. Het hof stelt, evenals de rechtbank heeft gedaan, ambtshalve vast dat ten aanzien van het onderhavige geschil de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Nu de Nederlandse rechter op grond van artikel 3, sub a onder i, Brussel II-ter rechtsmacht heeft met betrekking tot de in eerste aanleg verzochte en uitgesproken echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen zoals bepaald in artikel 5 lid 1 van de Verordening huwelijksvermogensstelsels.
De rechtbank heeft vastgesteld dat met ingang van 20 november 2017 Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen. In hoger beroep is dit niet in geschil, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan.
5.3
Gesteld noch gebleken is dat partijen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, om welke reden de rechtbank heeft aangenomen dat tussen hen een algehele gemeenschap van goederen bestaat, die op grond van artikel 1:100 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in beginsel bij helfte dient te worden verdeeld. Partijen hebben geen grieven gericht tegen dit oordeel, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan.
Uit artikel 1:100 lid 1 BW vloeit voort dat na ontbinding van de gemeenschap ieder van de echtgenoten in beginsel voor de helft van de gemeenschapsschulden draagplichtig is. Ingevolge het met ingang van 1 januari 2018 gewijzigde lid 2 van artikel 1:100 BW, dat van toepassing is nu de ontbinding van de huwelijksgemeenschap van partijen na voornoemde datum heeft plaatsgevonden, geldt deze gelijke draagplicht ook voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden, een andere draagplicht voortvloeit. De echtgenoot die meent dat dient te worden afgeweken van een gelijke draagplicht, zal de feiten en omstandigheden dienen te stellen die met zich brengen dat van de gelijke draagplicht moet worden afgeweken.
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat de schulden aan EcoQueen B.V., PZEM Energy Company B.V. en de gemeente [platts A] gemeenschapsschulden betreffen en dat de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om deze schulden te voldoen, zodat in beginsel van een gelijke draagplicht moet worden uitgegaan. De vrouw betoogt dat op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid van deze gelijke draagplicht afgeweken dient te worden. Zij voert hiertoe - samengevat - aan dat zij niet op de hoogte was van de schulden en, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet heeft meegeprofiteerd van de inkomsten van de man uit de eenmanszaak. De man heeft in de procedure in eerste aanleg het verweer gevoerd dat de vrouw wel op de hoogte was van de schulden en dat zij wel degelijk heeft meegeprofiteerd van de inkomsten uit de eenmanszaak.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de man tijdens het huwelijk van partijen eigenaar is geworden van de eenmanszaak, een bakkerij. In dit kader zijn schulden ontstaan, die zien op kosten die de man heeft gemaakt voor ongediertebestrijding (EcoQueen B.V.) en op energiekosten (PZEM Energy Company B.V.). Ook zijn diverse belastingheffingen van de gemeente [platts A] (reinigingsrecht, WOZ-gebruiker en OZB-gebruiker) onbetaald gebleven. Gesteld noch gebleken is dat de man de schulden lichtvaardig heeft gemaakt of dat de schulden zijn gemaakt anders dan in het kader van de normale uitoefening van zijn bedrijf. Evenmin is voldoende gesteld en gebleken dat de man een verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het oplopen van de schulden. Dat de vrouw niet wist van het bestaan van deze schulden en/of niet heeft meegeprofiteerd van de inkomsten uit de eenmanszaak kan het hof niet vaststellen. Voor wat betreft het laatste argument is voorts van belang dat inkomsten uit de eenmanszaak van rechtswege in de (tussen partijen te verdelen) gemeenschap van partijen zijn gevallen. Hierom is er geen reden van de gelijke draagplicht af te wijken. Het hof acht de door de vrouw aangevoerde argumenten in dit geval, zo al juist, gezien de voormelde feiten en omstandigheden bovendien onvoldoende om op grond van de redelijkheid en billijkheid af te wijken van de draagplicht bij helfte.
Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen.
in incidenteel hoger beroep
5.6
Nu de man het door hem ingestelde hoger beroep heeft ingetrokken en de gronden van het hoger beroep derhalve niet langer handhaaft, kunnen de door hem aangevoerde grieven niet meer worden onderzocht. Het hof zal de man daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal hoger beroep
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarbij is bepaald dat partijen, ieder voor een gelijk deel, draagplichtig zijn voor de onder randnummer 2.8.24 en 2.8.25 van de bestreden beschikking genoemde schulden bij EcoQueen B.V., PZEM Energy Company B.V. en de gemeente [platts A] ;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
in incidenteel hoger beroep
verklaart de man niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. M.J. Alt-van Endt en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier en is op 22 juli 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.