ECLI:NL:GHAMS:2025:1905

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
200.342.586/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om gezamenlijk gezag over minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind, [kind 1]. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, stelde dat hij als gelijkwaardig ouder beslissingen over [kind 1] wil kunnen nemen. De rechtbank had eerder het verzoek van de vader afgewezen, omdat de moeder vreesde voor de veiligheid van haar kind door de criminele achtergrond van de vader en het gebrek aan communicatie tussen de ouders. De vader was niet aanwezig tijdens de zitting, maar zijn advocaat pleitte voor het gezamenlijk gezag en een raadsonderzoek naar de mogelijkheden hiervoor. De moeder daarentegen verzocht om het hoger beroep van de vader ongegrond te verklaren, wijzend op de risico's voor [kind 1] als er gezamenlijk gezag zou zijn.

Het hof oordeelde dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [kind 1] klem of verloren zou raken tussen de ouders, gezien de verstoorde verhoudingen en de angst van de moeder voor de vader. Het hof concludeerde dat de vader niet in staat is om in het belang van [kind 1] te handelen, gezien zijn langdurige detentie en het gebrek aan contact met het kind. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de vader om een raadsonderzoek af, evenals het verzoek om aanhouding van de beslissing. De beslissing van het hof benadrukt het belang van een veilige en stabiele omgeving voor het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.342.586/01
zaaknummer rechtbank: C/15/347814 / FA RK 23-6327
beschikking van de meervoudige kamer van 22 juli 2025 in de zaak van
[de vader] ,
ingeschreven te [plaats A] , gemeente [gemeente 1] ,
verblijvende te [plaats B] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. D.E. Oud te Krommenie,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats C] , gemeente [gemeente 2] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. A. Huseinovic te Breda.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] , hierna: [kind 1] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het gezag over [kind 1] (6 jaar).
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 19 maart 2024 (hierna: de bestreden beschikking) onder meer het verzoek van de vader om hem mede met het gezag over [kind 1] te belasten, afgewezen. De vader is het daar niet mee eens en wil alsnog het gezag, omdat hij als gelijkwaardig ouder beslissingen over [kind 1] wil kunnen nemen. Daarnaast wil de vader dat de raad onderzoek doet naar de mogelijkheden voor gezamenlijk gezag. De moeder vindt dat zij als enige het gezag moet behouden, omdat de vader [kind 1] jarenlang niet heeft gezien, de moeder bang is voor de vader en partijen niet met elkaar kunnen communiceren.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 14 juni 2024 in hoger beroep gekomen van een deel van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 29 augustus 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast nog een e-mail van de raad van 18 maart 2025 ontvangen.
2.4
De zitting heeft op 28 mei 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de vader en een stagiaire van het kantoor van de advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop.
De vader was niet ter zitting aanwezig.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna: de ouders) hebben een relatie gehad en zijn de ouders van:
- [kind 1] , geboren [in ] 2019 te [plaats D] .
De moeder oefent alleen het gezag uit over [kind 1] . De vader heeft [kind 1] erkend. [kind 1] woont bij de moeder.
3.2
De moeder heeft daarnaast nog drie kinderen:
- [kind 2] , geboren [in ] 2010;
- [kind 3] , geboren [in ] 2013;
- [kind 4] , geboren [in ] 2022.
3.3
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking ook bepaald dat de moeder de vader voorlopig eenmaal per twee maanden per brief informeert over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [kind 1] . Verder heeft de rechtbank in die beschikking de raad verzocht onderzoek te verrichten naar de contact- en omgangsmogelijkheden tussen de vader en [kind 1] en naar de definitieve informatieregeling. Tegen dat deel van de bestreden beschikking is geen hoger beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beslissing over de omgangsregeling en definitieve informatieregeling aangehouden.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, het verzoek van de vader om mede met het gezag over [kind 1] te worden belast, afgewezen.
4.2
De vader verzoekt de bestreden beschikking, voor zover deze ziet op de afwijzing van het verzoek tot gezamenlijk ouderlijk gezag, te vernietigen en te bepalen dat de vader mede met het gezag over [kind 1] belast zal worden met ingang van de datum van de beschikking van het hof. Verder verzoekt de vader te bepalen dat de raad onderzoek doet naar de mogelijkheden aangaande het gezamenlijk gezag over [kind 1] . Ter zitting in hoger beroep is, naar het hof begrijpt, nog verzocht om de beslissing aan te houden om het vervolg van de procedure in eerste aanleg af te wachten en/of partijen via het uniforme hulpaanbod naar hulpverlening te verwijzen.
4.3
De moeder verzoekt het hoger beroep van de vader ongegrond te verklaren, dan wel zijn verzoeken af te wijzen, dan wel een zodanige beslissing te nemen die het hof in goede justitie vermeend te behoren.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:253c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De standpunten
5.2
De vader stelt dat de afwijzing van het verzoek tot gezamenlijk gezag enkel gebaseerd is op de beschuldigingen van de moeder aan zijn adres. De vader wil een volwaardig ouder zijn en meent dat zijn (inmiddels sinds begin 2025 beëindigde) detentie niet betekent dat hij een slechte vader is. De vader is van mening dat een verzoek tot gezagswijziging pas kan worden beoordeeld als er gedegen en objectief onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden van partijen. Volgens de vader heeft de moeder geen reden om bang voor hem te zijn en uit haar gedrag blijkt ook dat ze niet bang is. De vader is bereid om de communicatie en het vertrouwen van de moeder te herstellen met behulp van hulpverlening of bemiddeling.
5.3
De moeder stelt dat er een groot risico bestaat dat [kind 1] klem en verloren raakt tussen de ouders wanneer er gezamenlijk gezag zou zijn. Niet te verwachten valt dat de ouders in de nabije toekomst in staat zijn te overleggen over [kind 1] . Zo heeft de moeder angst voor de vader en wenst zij geen direct contact met hem. Er is al geruime tijd geen omgang tussen de vader en [kind 1] geweest, omdat de vader regelmatig in aanraking komt met politie en justitie, lang gedetineerd heeft gezeten en er, gelet op zijn contacten in het criminele milieu, sprake is van een onveilige situatie. De houding van de vader in combinatie met zijn criminele verleden is zorgelijk en moet volgens de moeder nader onderzocht te worden. De moeder acht een raadsonderzoek naar de mogelijkheden voor gezamenlijk gezag tussen ouders over [kind 1] niet noodzakelijk. De raad heeft namelijk al uitgebreid onderzoek gedaan in het kader van de omgangs- en informatieregeling.
Het advies van de raad
5.4
De raad heeft geadviseerd om het verzoek van de vader af te wijzen. Op dit moment is gezamenlijk gezag niet in het belang van [kind 1] gelet op de problematiek tussen de ouders, de angst van de moeder en het gebrek aan communicatie tussen de ouders. Het is belangrijk om eerst de ontwikkelingen ten aanzien van het omgangstraject tussen [kind 1] en de vader aan te kijken. Als dat goed gaat, kan daarna bekeken worden of er mogelijk ruimte is voor gezamenlijk gezag, maar dat is nu nog niet aan de orde.
De beoordeling door het hof
5.5
Het hof stelt voorop dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is van de wetgever. Voor het uitoefenen van het gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot enige vorm van communicatie met elkaar en dat zij beslissingen van enig belang over de minderjarige in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarige kunnen voordoen. Het hof is op grond van de stukken en de behandeling ter zitting in hoger beroep van oordeel dat de minimaal noodzakelijke basis voor het uitoefenen van gezamenlijk gezag over [kind 1] ontbreekt. De ouders kennen een belast verleden en de verhoudingen tussen hen zijn ernstig verstoord. De moeder heeft angst voor de vader en heeft geen vertrouwen in hem. De vader heeft weliswaar betwist dat daarvoor een gegronde reden bestaat, doch het hof is op grond van de stukken en de indruk die het hof ter zitting van de moeder heeft gekregen van oordeel dat de angst van de moeder voor de vader reëel is. Er is al geruime tijd en ook nu geen communicatie tussen de ouders. Voorts zijn er geen aanwijzingen dat de ouders in de nabije toekomst in staat zijn om op ouderniveau op constructieve wijze met elkaar te overleggen over [kind 1] . Gelet hierop is het hof van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico is dat [kind 1] klem of verloren zou raken tussen de ouders en valt niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt.
5.6
Daarnaast is gebleken dat de vader en [kind 1] elkaar sinds 2020 niet meer hebben gezien. De vader is in de afgelopen jaren, met een korte onderbreking, gedetineerd geweest in Slovenië en in Nederland en is in die jaren niet betrokken geweest in het leven van [kind 1] . Daardoor mist de vader het noodzakelijke inzicht om beslissingen in het belang van [kind 1] te nemen. Het hof is van oordeel dat eerst gekeken moet worden of en op welke wijze het contact tussen de vader en [kind 1] zorgvuldig opgebouwd kan worden. Pas daarna kan onderzocht worden welke verdere rol de vader in het leven van [kind 1] kan spelen. Dit betekent dat het hof voorts van oordeel is dat afwijzing van zijn verzoek om mede met het gezag te worden belast ook anderszins in het belang van [kind 1] noodzakelijk is
5.7
Het hof acht zich voldoende voorgelicht en wijst het verzoek van de vader om een raadsonderzoek te verrichten naar de mogelijkheden van gezamenlijk gezag af. Ook wijst het hof om die reden het verzoek tot aanhouding van de beslissing om het vervolg van de procedure in eerste aanleg (met betrekking tot de omgangs- en informatieregeling) af te wachten af. Aanhouding voor een verwijzing naar hulpverlening via het uniforme hulpaanbod wordt eveneens afgewezen nu dit thans niet aan de orde is. Het voorgaande betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het hof voorgelegd;
wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. A.R. Sturhoofd en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van N.L. Lusink als griffier en is op 22 juli 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.