ECLI:NL:GHAMS:2025:1887

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
200.311.662/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over de meerwaardeclausule in de akte Verdeling Vennootschapsvermogen na overlijden van de zoon

In deze zaak, die zich afspeelt in het erfrecht, gaat het om een geschil tussen een moeder en de testamentair bewindvoerder van de nalatenschap van haar overleden zoon. De zoon en zijn vader hadden samen een bloembollenbedrijf en vormden een maatschap, die in 2001 werd ontbonden. Na het overlijden van de zoon is er onduidelijkheid ontstaan over de meerwaardeclausule in de akte Verdeling Vennootschapsvermogen. De moeder, als eiseres, stelt dat deze clausule ook van toepassing is bij het overlijden van de zoon, terwijl de bewindvoerder dit betwist. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen waarin de eiseres werd toegelaten tot bewijslevering. Na het horen van getuigen, waaronder de zussen van de overleden zoon, concludeert het hof dat de eiseres niet is geslaagd in het leveren van bewijs dat de meerwaardeclausule ook van toepassing was bij het overlijden van de zoon. Het hof komt tot de conclusie dat de eerdere beslissing in het tussenarrest, die stelde dat de clausule was aangepast, gebaseerd was op een onjuiste feitelijke grondslag. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
team III familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.311.662/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/311456/ HA ZA 20-794
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2025
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [plaats A] ,
appellante,
advocaat: mr. W.J.T. Ursem te Alkmaar,
tegen
[bewindvoerder] in haar hoedanigheid van testamentair bewindvoerderover de erfdelen met betrekking tot de nalatenschap van [naam 1] die toekomen aan:
- [naam 2] ,
- [naam 3] ,
- [naam 4] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [plaats A] ,
geïntimeerde,
advocaat mr. W.J. van der Kroon te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiser] en [naam ] genoemd.
[naam 1] zal hierna [naam 1] worden genoemd.
De hierboven genoemde erfgenamen worden hierna afzonderlijk genoemd: [naam 2] , [naam 3] of [naam 4] , en gezamenlijk: de erfgenamen.

1.De zaak in het kort

[naam 1] is in 1992 toegetreden tot het bloembollenbedrijf van zijn vader [vader] (hierna ook: [vader] ). Sindsdien vormden zij samen een maatschap. [naam 1] en [vader] hebben in 2001 de maatschap ontbonden en het vennootschapsvermogen verdeeld. [naam 1] heeft het bedrijf daarna alleen voortgezet.
In de akte Verdeling Vennootschapsvermogen is een zogenoemde meerwaardeclausule opgenomen. In geschil is of deze meerwaardeclausule ook in werking is getreden met het overlijden van [naam 1] , waarbij de erfgenamen de registergoederen door erfopvolging onder algemene titel hebben verkregen.

2.Het verdere geding in hoger beroep

2.1.
In deze zaak heeft het hof op 11 juni 2024 een tussenarrest gewezen. Voor het procesverloop tot die datum verwijst het hof naar dat tussenarrest. Bij dit tussenarrest heeft het hof [eiser] toegelaten haar stelling te bewijzen dat [vader] (wijlen echtgenoot van [eiser] ) en [naam 1] (wijlen echtgenoot van [naam 1] ) bij het ondertekenen van de akte Verdeling Vennootschapsvermogen van 19 oktober 2001 (hierna ook: de akte of akte Verdeling Vennootschapsvermogen) de bedoeling hadden dat de meerwaardeclausule van toepassing zou zijn bij het overlijden van [naam 1] .
2.2.
In het tussenarrest heeft het hof het lid van de meervoudige kamer, dat mede het tussenarrest heeft gewezen, mr. R.M. Troost, benoemd tot raadsheer-commissaris indien [eiser] getuigen wilde doen horen.
2.3.
Bij akte uitlating bewijslevering van 23 juli 2024 heeft [eiser] het hof bericht dat zij als getuigen wil doen horen:
- mevrouw [naam 5] (hierna: [naam 5] ); en
- mevrouw [naam 6] (hierna: [naam 6] ).
Voorts heeft zij twee producties overgelegd (productie 13, een brief van [naam 7] , adviseur van [naam 1] en [naam ] , en productie 14, een brief van [naam 8] van 11 september 2001 aan de notaris [naam 9] notariskantoor).
2.4.
De daartoe benoemde raadsheer-commissaris heeft op 10 december 2024 de getuigen gehoord. [naam ] heeft ten behoeve van het getuigenverhoor op 10 december 2024 bij H16 formulier van 28 november 2024 een productie in het geding gebracht (een brief van 18 november 2024 van notaris [naam 10] ). Van de getuigenverhoren is proces-verbaal opgemaakt.
2.5.
[eiser] heeft op 14 januari 2025 een memorie na enquête met producties 15 en 16 genomen.
2.6.
[naam ] heeft op 11 februari 2025 een antwoord memorie na enquête genomen, met (wederom) overlegging van voornoemde brief van notaris [naam 10]
2.7.
Het hof heeft vervolgens partijen in de gelegenheid gesteld om, aangezien twee van de raadsheren die het tussenarrest hadden gewezen niet meer bij het gerechtshof werkzaam zijn en derhalve niet betrokken kunnen zijn bij het wijzen van dit arrest, zich uit te laten of partijen een nieuwe mondelinge behandeling van de zaak wensen. Partijen hebben afgezien van een nieuwe mondelinge behandeling.
2.8.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.De nadere motivering van de beslissing

3.1.
Het hof verwijst naar hetgeen in het tussenarrest van 11 juni 2024 is overwogen en beslist.
3.2.
In dat tussenarrest heeft het hof als vaststaand aangenomen dat in de definitieve akte Verdeling Vennootschapsvermogen van 19 oktober 2001 aan de meerwaardeclausule is toegevoegd de zinsnede “en/of juridisch in eigendom mocht overdragen” en vervolgens overwogen dat de meerwaardeclausule een contractuele bepaling betreft die een rol speelt in de verhouding tussen de oorspronkelijke contractspartijen (en hun rechtsopvolgers) en dat de vraag wat de inhoud is van de op dit punt door partijen gemaakte afspraken niet alleen kan worden beantwoord op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract, maar dat het bij de beantwoording van die vraag aankomt op de zin die [vader] en [naam 1] in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze afspraken mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, zulks in het licht van alle omstandigheden van het geval.
Het hof heeft [eiser] in de gelegenheid gesteld haar stelling te bewijzen dat [vader] en [naam 1] bij het ondertekenen van de akte de bedoeling hadden dat de meerwaardeclausule van toepassing zou zijn bij het overlijden van [naam 1] .
3.3.
Ter voldoening aan haar bewijsopdracht heeft [eiser] haar dochters [naam 5] en [naam 6] (eveneens de dochters van [vader] en tevens de zussen van [naam 1] ) als getuigen doen horen.
3.4.
[naam ] heeft de onder 2.4 vermelde brief van notaris [naam 10] ten behoeve van het getuigenverhoor in het geding gebracht. Mr. [naam 10] is de notaris die de akte Verdeling Vennootschapsvermogen heeft gepasseerd. Hij heeft, voor zover hier van belang, het volgende aan [naam ] heeft geschreven:
“ (…) Door uw tegenpartij wordt aangevoerd dat deze clausule[het hof: de in de akte opgenomen meerwaardeclausule]
ten opzichte van de in een (eerder) ontwerp van die akte opgenomen formulering tekstueel zou zijn gewijzigd, met als gedachte dat deze meerwaardeclausule daardoor ook van toepassing zou zijn bij het overlijden van uw echtgenoot.
Ik beschik niet meer over de gegevens uit het dossier van destijds en kan dus ook niet vaststellen of er inderdaad sprake zou zijn geweest van meerdere ontwerp-akten.
Wel beschik ik nog over de model-tekst waarop deze clausule naar alle waarschijnlijkheid is gebaseerd. Een kopie van deze model-tekst zend ik u hierbij. Zoals u kunt zien is de geciteerde meerwaardeclausule uit de akte tekstueel grotendeels gelijk aan deze model-tekst.
Het lijkt mij onwaarschijnlijk dat de geciteerde bepaling van oorsprong andersluidend zou zijn opgesteld en pas achteraf zou zijn gewijzigd overeenkomstig de tekst van het model. Met andere woorden, de modeltekst zal de basis zijn geweest voor de meerwaardeclausule en die is op dit punt gelijkluidend aan de tekst die in deze akte is opgenomen.
(…)”
3.5.
De inhoud van deze brief is bij het getuigenverhoor aan de orde geweest en de getuigen hebben zich over deze brief kunnen uitlaten.
3.6.
[naam 5] heeft, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
“Het klopt dat mijn vader en [naam 1] wilden dat [naam 1] het bedrijf zou overnemen. In dat kader heeft de heer [naam 11] van WTLO een rapport uitgebracht. Wij hebben een concept hiervan gekregen. Wij zijn met het gezin bij elkaar gekomen om dit rapport alsmede de fax van [naam 8] en de overname te bespreken. (…) Ik heb het rapport van te voren gelezen en notities gemaakt. Dat zijn inderdaad de notities zoals overgelegd als productie 3 bij inleidende dagvaarding. Daar staat onder ander in “ als [naam 1] ziek wordt? Of sterft?” (…)
We hebben tijdens die bespreking[het hof begrijpt: de familievergadering op 22 mei 2001 met ook aanwezig de boekhouder de heer [naam 12] en de heer [naam 11] van WLTO]
het stuk van WTLO doorgenomen alsmede het stuk van [naam 8] . (…) Ik heb toen ook gevraagd wat er zou gebeuren bij ziek en zeer, en sterven. Eerst keek [naam 8] heel boos na mijn opmerkingen en vragen; nu moest hij alles opnieuw gaan verzinnen. [naam 11] zei dat dit was geregeld zoals het ging bij de landbouw. Nou, dat is lekker dan, dan zijn de familieruzies voorgeprogrammeerd.
[naam 1] en mijn vader waren eerst ook verbolgen, zij dachten die komt er nu tussen wroeten. [naam 1] , heb ik later geschreven, hij zei je spreekt voor je beurt. Hij zit 20 jaar in de zaak, en ik gun hem ook een overname, dat is zeker de intentie geweest.
Mijn moeder wilde het ook goed voor ons zussen hebben geregeld. (…) Uiteindelijk was het ook de wens van mijn vader om het ook goed voor ons zussen te regelen. Er is gekeken hoe dat aan te pakken. Misschien huis van mijn ouders op naam van de meiden of een hectare grond naar ons zussen. Ook andere mogelijkheden.
Wij, de meiden, hebben natuurlijk niks te wensen, maar het moet wel geregeld worden naar evenwicht, we hebben het wel over het familiekapitaal. [naam 1] werkt met het familiekapitaal, wij meiden kregen die kans niet.
Ik ben weer teruggegaan naar Duitsland (…). Mijn ouders zijn op 21 juni 2001 naar mij toegekomen om de situatie te bespreken en naar oplossingen te zoeken. (…) Het was een eenzijdig contract en er zouden aanpassingen komen. Zowel het huis als het stukje hectare land voor de meiden is besproken. Uiteindelijk is het het huis geworden, het ouderlijk huis zou alleen naar mij en mijn zus gaan.
Er is ook over ziek en zeer gesproken Mijn ouders hebben gezegd dat het geregeld was. Dat hebben ze steeds gezegd. Ik heb niet gehoord hoe het is geregeld en daar uit fatsoen ook niet naar gevraagd. (…)
U vraagt hoe mijn broer heeft gereageerd op mijn bezwaren, die ook blijken uit mijn brief aan hem (productie 4 bij inleidende dagvaarding) Mijn broer heeft nooit op die brief gereageerd, ik heb er nooit naar gevraagd om familieruzies te voorkomen. Als je van je ouders hoort het is geregeld, ga je ervan uit dat het is geregeld.
Op uw vragen wat [naam 1] wilde, zeg ik dat ik daar geen idee van heb. Hij had alleen gezegd dat ik voor mijn beurt sprak. Ik heb ook niet op een andere wijze gehoord van anderen wat [naam 1] ervan vond. Door je mond te houden, zeg je ook al genoeg. Namelijk dat je het er niet mee eens bent. Mij is niet bekend dat [naam 1] zou hebben gezegd de heleboel te willen verkopen als het niet door zou gaan zoals hij wilde.
(…)
Er zijn veel aanpassingen gedaan in het kader van de bedrijfsovername. Nee, ik weet niet wat die aanpassingen zijn, ik heb de map van mijn vader, daar staan heel veel data in. Uiteindelijk is het 19-10-2021 geworden. Ik heb zelf niet de stukken van de notaris gezien, enkel het rapport van WLTO en de brief van [naam 8] . Ik weet wel dat het huis naar mij en mijn zus zou gaan. En dus dat ziek en zeer was geregeld. Ook overlijden. Dat hebben mijn ouders mij gezegd. Er is niet bij verteld hoe dat is geregeld, alleen dat het is geregeld. De wens van beide ouders was het familiekapitaal bij elkaar houden. Ik wist ook dat als [naam 1] de boel zou verkopen, daarvoor een regeling was getroffen. Pas later heb ik gehoord dat dit een meerwaardeclausule heet. Ik wist niet hoe lang die periode was, alleen dat er iets is geregeld.
(…)
Op vragen van mr. Ursem antwoord ik als volgt:
Ik denk dat mijn moeder niet akkoord was gegaan met de akte verdeling als het niet goed geregeld was voor ons meiden. U vraagt mij of ik denk dat vader en [naam 1] akkoord zouden zijn gegaan als het niet goed geregeld zou zijn voor de meiden. Ik denk niet dat mijn moeder daar akkoord mee was gegaan, haar prioriteit lag ook bij ons meiden.
Gold dat ook voor vader? Ik weet niet of het ook prioriteit was van [naam 1] .
Op vragen van mr. Van de Kroon antwoord ik als volgt:
U vraagt mij of ik bekend ben met productie 14 aan de kant van appellant, de brief van 11 september 2001, waarin staat vermeld wat er met de woning zou gebeuren. Die brief is niet aan mij gericht, dat was tussen mijn ouders, en notaris. Als die in het dossier, zit dan moet ik hem kennen.
Ik hoor u zeggen dat in die brief ook wat wordt gezegd over de meerwaardeclausule, dat de condities ongewijzigd blijven. Ik weet niet of die clausule niet is gewijzigd. Op mijn brief/fax (productie 4 inleidende dagvaarding) heb ik nog aantekeningen gemaakt, die ik op 23 september 2001 aan [naam 1] heb gefaxt. Dat is ook van na die brief van 11 september van [naam 8] . Na die brief zijn er nog aanpassingen geweest. Uiteindelijk is het bedrijf pas op 19/10/2001 overgeschreven.
Ik ben bekend met de ingezonden brief van de notaris. U zegt dat mijn moeder zegt dat spreektaal zou zijn opgenomen maar dat dat niet volgt uit de brief van de notaris.
Ik was daar niet bij. Ik vraag u of u bekend bent met de concepttekst. Daar ben ik niet mee bekend.
Ik weet niet of er een eerdere conceptakte is, waarschijnlijk bij de notaris.
(…)”
3.7.
[naam 6] heeft, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
“(…) Het klopt dat mijn vader en [naam 1] wilden dat [naam 1] het bedrijf zou overnemen. In dat kader heeft de heer [naam 11] van WTLO een rapport uitgebracht. Ook was er een stuk van de heer [naam 12] . Wij zijn met het gezin bij elkaar gekomen om dit rapport alsmede de fax van [naam 8] en de overname te bespreken. Dat zal april 2001/mei 2001 zijn geweest. Ik weet niet meer of wij van te voren een concept hiervan hebben gekregen, ik heb het in ieder geval niet voor de bijeenkomst gelezen. Het doel van de bijenkomst was om de overname te bespreken en ervoor te zorgen dat we met zijn allen door één deur konden en iedereen het ermee eens zou zijn hoe de overname zou worden geregeld.
U vraagt hoe de bespreking ging. [naam 5] had aan- en opmerkingen bij het stuk van WTLO. [naam 5] vond dat er te veel naar [naam 1] ging. De emoties liepen hoog op. [naam 5] vond dat er dingen moesten worden gewijzigd. Ik weet niet welke wijzigingen dat moesten worden. De pijn lag zoals ik het zag, dat er te veel naar [naam 1] en te weinig naar [naam 5] en mij ging. De man van WLTO wilde niet naar [naam 5] luisteren, dus dan krijg je sowieso wrijving. Hij wilde dat het ging zoals WTLO voorstelde. Ook [naam 8] , een standvastige man, vond dat alles voor het bedrijf moest worden geregeld en niet naar [naam 5] . Ik durf niet te zeggen dat er tijdens die bespreking al is gesproken over ziek, zeer en overlijden. Dat zal besproken gaande weg voor het nieuwe concept.
Mijn vader begreep de bezwaren van [naam 5] in eerste instantie niet. Uiteindelijk, na die bijeenkomst, begreep hij haar wel. Dat begrip kwam niet op dezelfde dag, er zijn daarvoor gesprekken gevoerd. (…)
U vraagt mij hoe ik weet dat mijn vader van gedachten was veranderd. Dat heb ik met mijn ouders besproken. (…) Mijn vader is op jonge leeftijd ziek geworden, ziekte is altijd als een draad door ons leven geweest. Hij begreep het standpunt van [naam 5] wel dat er iets moest worden geregeld bij ziekte en overlijden.
U vraagt mij of het feit dat mijn vader begrip had voor het standpunt van [naam 5] ook betekende dat hij het een en ander zou aanpassen. Ja, we hebben besproken dat er dingen zouden worden veranderd. Dat ging dan over het aanpassen bij ziekte of overlijden en zou in het dossier gewijzigd worden. Hij heeft dat mij verteld. Ik weet niet hoe dat zou worden gewijzigd. Ik ben er zelf van uitgegaan dat de meerwaardeclausule ook zou gaan gelden bij overlijden. Over die meerwaardeclausule is eerder tijdens de bijeenkomst gesproken.
Ik heb ook van [naam 5] gehoord dat mijn ouders de overeenkomst zouden aanpassen naar aanleiding van onze besprekingen en de opmerkingen van [naam 5] .
(…) Ik heb ook van [naam 5] begrepen dat het geregeld is en niet hoe. Dat zijn de punten waarvan je denkt dat het geregeld is als je ouders dat zo zeggen.
(…)
U vraagt mij of ik weet hoe [naam 1] op de bezwaren van [naam 5] heeft gereageerd. Nee, dat weet ik niet. Ik kan me ook niet herinneren hoe hij daarop reageerde tijdens de bespreking.
Ik heb er nooit met hem over gesproken. Ik kan me niet herinneren of wij als gezin later de aanpassingen met elkaar hebben besproken.
U vraagt mij of ik er nog naar heb gevraagd hoe het uiteindelijk is geregeld in het kader van ziekte en overlijden nu het zo’n belangrijk punt voor ons zussen was. Nee, ik denk niet dat ik het heb gevraagd. Ik denk dat [naam 5] er meer op is teruggekomen dan ik.
(…)
U houdt mij voor dat tijdens de zitting door [bewindvoerder] is gezegd dat [naam 1] zou hebben gezegd de hele boel te willen verkopen als het niet door zou gaan zoals hij wilde. Dat weet ik niet, maar zo was [naam 1] wel.
(…)
Op vragen van mr. Ursem antwoord ik als volgt:
U vraagt mij waarom ik niet met [naam 1] heb besproken hoe hij tegen de bezwaren van [naam 5] aankeek. Ik denk dat we geen praters waren.
U vraagt mij of vader en [naam 1] de overeenkomst zouden hebben getekend als ziek, zeer en overlijden niet zou zijn geregeld. Nee, mijn vader zou dat niet hebben gedaan. Ziek en zeer was aanwezig in de familie, hij wist dondersgoed hoe het kon lopen en dat het [naam 1] ook kon overkomen.
De raadsheer-commissaris vraagt mij of dit ook geldt voor [naam 1] . Ja, ik denk het wel.
[naam 1] heeft ook alles met mijn vader meegemaakt. Dit was het voorbeeld zoals het kan lopen. [naam 1] kennende wilde hij onze ouders goed achterlaten. Dat is mijn gevoel, zoals ik [naam 1] ken. Hij heeft me dat nooit verteld.
(…)
Op vragen van mr. Van de Kroon antwoord ik als volgt:
U vraagt mij of mij bekend is dat de notaris de meerwaardeclausule zou hebben gewijzigd. Ik weet dat er meerdere concepten zijn geschreven. Dat heb ik van mijn vader vernomen.
(…)”.
3.8.
[eiser] heeft bij memorie na enquête gesteld te zijn geslaagd in het leveren van bewijs. Daarnaast heeft zij naar voren gebracht dat ten aanzien van het punt van de wijze waarop de tekst in de akte is gekomen, geen waarde kan worden gehecht aan wat de notaris al dan niet logisch of waarschijnlijk lijkt, te minder nu in rechte vast staat dat in de akte aan de meerwaardeclausule is toegevoegd de zinsnede “en/of juridisch in eigendom mocht overdragen”.
3.9.
[naam ] heeft zich in haar antwoord memorie na enquête op het standpunt gesteld dat [eiser] niet is geslaagd in het leveren van bewijs. In dat kader heeft [naam ] aangevoerd dat uit de onder 3.4 vermelde brief van de notaris blijkt dat de notaris de tekst van de meerwaardeclausule niet heeft aangepast; de tekst is namelijk exact gelijk aan de model-tekst die hij in de akte heeft opgenomen. Gelet hierop klopt de vaststelling van het hof zoals gedaan in r.o. 3.5. van het tussenarrest van 11 juni 2024, te weten dat in de definitieve akte aan de meerwaardeclausule is toegevoegd de zinsnede: “en/of juridisch in eigendom mocht overdragen” niet. Daarnaast heeft [naam ] erop gewezen dat uit de door [eiser] overgelegde brief van [naam 8] blijkt dat “de overige condities ten aanzien van de meerwaardeclausule” ongewijzigd zijn gebleven. [naam ] heeft het hof verzocht daarom alsnog te overwegen dat niet is komen vast te staan dat de zinsnede “en/of juridisch in eigendom mocht overdragen” later door partijen zou zijn aangepast en in de definitieve akte is toegevoegd aan de meerwaardecausule.
3.10.
Het hof overweegt als volgt. Uit de verklaringen van [naam 5] en [naam 6] komt naar voren dat (met name) [naam 5] zich tekort gedaan voelde door de wijze van verdeling van het vermogen van de maatschap tussen [vader] en [naam 1] . Volgens [naam 5] was het niet goed geregeld voor de zussen en zij wilde dat daarom het een en ander zou worden aangepast. Ook verklaart [naam 5] dat zij aan de orde heeft gesteld wat er zou gebeuren in het geval er sprake zou zijn van “ziek en zeer, en sterven” aan de zijde van [naam 1] en dat dit ertoe heeft geleid dat er aanpassingen zijn gedaan. [naam 5] heeft niet aangeven of die aanpassingen concreet zagen op de meerwaardeclausule en dan in het bijzonder op het geval dat [naam 1] zou komen te overlijden; zij spreekt slechts over aanpassingen in het kader van de bedrijfsovername. [naam 6] heeft het over aanpassingen bij ziekte en overlijden en dat die in het dossier zouden worden gewijzigd. Zowel [naam 5] als [naam 6] hebben verklaard niet te weten welke aanpassingen precies zijn gedaan, maar dat zij van hun ouders hebben gehoord dat ‘het geregeld zou zijn’. Dat, zoals [eiser] betoogt, aan de oorspronkelijke meerwaardeclausule is toegevoegd “en/of juridisch in eigendom mocht overdragen” blijkt in ieder geval niet uit de verklaringen van [naam 5] en [naam 6] .
3.11.
Een en ander blijkt evenmin uit de door [eiser] als productie 14 overgelegde brief van 11 september 2001 van accountant [naam 8] aan [naam 9] Notariskantoor. Uit deze brief blijkt weliswaar dat bepaalde zaken in het kader van de bedrijfsovername door [naam 1] nog aanpassing behoefden - met name de waarde van de grond en de bij het bedrijf gelegen privéwoning -, maar niet dat het daarbij ging om een wijziging van de meerwaardeclausule in het geval van overlijden van [naam 1] . In tegendeel, [naam 8] schrijft in de desbetreffende brief: “
De overige condities ten aanzien van de meerwaardeclausule (….) blijven ongewijzigd”. Van eerdere concepten van de akte Verdeling Vennootschapsvermogen is bovendien niet gebleken; deze zijn in ieder geval niet overgelegd.
3.12.
Dat de meerwaardeclausule zou zijn aangevuld met de zinsnede “en/of juridisch in eigendom mocht overdragen” opdat deze ook van toepassing zou zijn bij overlijden van [naam 1] , laat zich tot slot ook lastig verenigen met de verklaring van notaris [naam 10] . Het hof stelt vast dat de model-tekst die de notaris bij zijn verklaring heeft gevoegd inderdaad grotendeels gelijkluidend is aan de meerwaardeclausule die in de akte Verdeling Vennootschapsvermogen is opgenomen, en dat in de model-tekst de zinsnede is opgenomen “
en/of juridisch in eigendom mocht overdragen”. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat op grond van de hiervoor geciteerde getuigenverklaringen, de door partijen na het tussenarrest overgelegde producties alsmede het tussen partijen gevoerde debat, onvoldoende aannemelijk is geworden dat de zinsnede “en/of juridisch in eigendom mocht overdragen” op enig moment door [vader] en [naam 1] zelf, althans hun boekhouder, aan de meerwaardeclausule in de concept-akte Verdeling Vennootschapsvermogen is toegevoegd. In het licht hiervan gaat het hof ook voorbij aan de stellingen van [eiser] dat bij de uitleg van door [eiser] gestelde toevoeging van “en/of juridisch in eigendom mocht overdragen” aansluiting moet worden gezocht bij het dagelijks spraakgebruik, omdat [vader] en [naam 1] deze tekst zelf aan de akte zouden hebben laten toevoegen.
3.13.
Het voorgaande betekent echter wel dat de eerdere beslissing in rechtsoverweging 3.5 van het tussenarrest, inhoudende dat vast staat dat in de definitieve akte Verdeling Vennootschapsvermogen van 19 oktober 2001 aan de meerwaardeclausule is toegevoegd de zinsnede “en/of juridisch in eigendom mocht overdragen”, is gebaseerd op een onjuiste feitelijke grondslag. Dat partijen dit onder ogen hebben gezien, volgt uit hun memories na enquête, waarin zij zich over de desbetreffende rechtsoverweging hebben uitgelaten, mede in het licht van de brief van de notaris en de gevolgen hiervan voor deze procedure. Het hof zal dan ook terugkomen van de in rechtsoverweging 3.5 van het tussenarrest gegeven beslissing voor zover daarbij is overwogen dat vast staat dat in de akte aan de meerwaardeclausule is toegevoegd de zinsnede “en/of juridisch in eigendom mocht overdragen”.
3.14.
Dat het de bedoeling van [naam 1] en [vader] was dat de in de akte opgenomen meerwaardeclausule ook van toepassing zou zijn op de situatie dat [naam 1] zou komen te overlijden, althans dat [naam 1] die clausule zo heeft moeten begrijpen, heeft [eiser] evenmin aannemelijk gemaakt. [naam ] heeft deze stelling van [eiser] gemotiveerd bestreden en uit de verklaringen van [naam 5] en [naam 6] blijkt dat niet. [naam 5] zegt zelf dat [naam 1] het er niet mee eens was dat er wijzigingen in het oorspronkelijke voorstel van WLTO zouden worden aangebracht. In het oorspronkelijke voorstel (productie 1 bij dagvaarding) was in ieder geval geen regeling opgenomen in geval van overlijden van [naam 1] . Wel heeft [naam ] gesteld dat om aan de bezwaren van met name [naam 5] tegemoet te komen er uiteindelijk aanpassingen zijn gedaan ten aanzien van de waarde van de woning aan de [A-straat] , die [naam 1] en [naam ] in privé zouden overnemen van [vader] en [eiser] - [naam 1] en [naam ] hebben volgens [naam ] een veel hoger bedrag betaald dan eerst de bedoeling was - en bij testament is vastgelegd dat de woning van [eiser] en [vader] bij overlijden van de langstlevende alleen naar de dochters zou gaan. Zoals reeds overwogen, is echter niet gebleken dat de aanpassingen zagen op de meerwaardeclausule.
3.15.
Ook het handelen van [vader] na het overlijden van [naam 1] is onvoldoende om te kunnen concluderen dat het de bedoeling van [naam 1] en [vader] is geweest om de meerwaardeclausule ook van toepassing te laten zijn bij overlijden van [naam 1] . Uitgangspunt is immers wat de wederzijds kenbare bedoelingen van partijen zijn geweest bij het sluiten van de overeenkomst. Het handelen van [vader] na het overlijden van [naam 1] kan een rol spelen bij de vraag wat deze bedoelingen zijn geweest, maar in dit geval staat vast dat na het overlijden van [naam 1] de verhoudingen tussen de ouders van [naam 1] ( [vader] en [eiser] ) enerzijds en [naam ] anderzijds ernstig verstoord zijn geraakt. Onder die omstandigheden zijn de handelingen van [vader] na het overlijden van [naam 1] niet doorslaggevend voor het antwoord op de vraag welke uitleg aan de meerwaardeclausule dient te worden gegeven, zeker niet wanneer daarbij ook de onder rechtsoverweging 3.10 geschetste feiten en omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
3.16.
Gelet op al het vorenstaande is het hof van oordeel dat [eiser] niet is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat [vader] en [naam 1] bij het ondertekenen van de akte de bedoeling hadden dat de meerwaardeclausule van toepassing zou zijn bij het overlijden van [naam 1] . Er is dan ook geen aanleiding de akte uit te leggen volgens de door [eiser] bedoelde zin.
3.17.
Dit alles leidt tot de slotsom dat grief 1 faalt. Het hof komt dan ook niet toe aan de overige verweren in eerste aanleg van de zijde van [naam ] . Het hof heeft bij tussenarrest reeds overwogen dat grief 2 geen doel treft. Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden bekrachtigd.
3.18.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat de aard van het geschil in deze procedure zich niet leent voor een kostenveroordeling. Gelet hierop zal het hof de compensatie van kosten in eerste aanleg in stand laten, en zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.Beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
4.2.
bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten dragen;
4.3.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Troost, mr. A.R. Sturhoofd en mr. T.M. Subelack en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.