ECLI:NL:GHAMS:2025:1850

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
200.349.116/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer inzake klacht tegen notaris

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van klaagster tegen een beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer, waarbij het verzet van klaagster ongegrond is verklaard. Klaagster had op 16 december 2024 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer van 18 november 2024, waarin haar klacht tegen de notaris werd afgewezen. De kamer had geoordeeld dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk was. Klaagster stelde dat zij een redelijk belang had bij de klacht en dat de kamer ten onrechte had beslist dat zij geen doorbrekingsgrond had aangevoerd. Het hof oordeelt echter dat er geen rechtsmiddel openstaat tegen de beslissing van de kamer, zoals bepaald in artikel 99 lid 19 van de Wet op het notarisambt. Klaagster heeft in haar beroepschrift geen feiten of omstandigheden aangevoerd die wijzen op een schending van fundamentele rechtsbeginselen. Het hof concludeert dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat er geen grond is om de uitsluiting van het rechtsmiddel te doorbreken. De beslissing van het hof is op 22 juli 2025 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.349.116/01 NOT
nummers eerste aanleg : SHE/2024/17 en SHE/2024/5
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 22 juli 2025
inzake
[De stichting] ,
gevestigd te [plaats] ,
appellante,
gemachtigde: [naam] ,
tegen
[geïntimeerde] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. J. Mencke, advocaat te Amsterdam.
Partijen worden hierna klaagster en de notaris genoemd.

1.De zaak in het kort

Klaagster komt in hoger beroep van een beslissing van de kamer waarbij het door klaagster ingediende verzet ongegrond is verklaard. Op grond van artikel 99 lid 19 Wet op het notarisambt (Wna) staat hiertegen geen hoger beroep open. Het hof beslist dat klaagster geen beroep heeft gedaan op een doorbrekingsgrond en niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klaagster heeft op 16 december 2024 een beroepschrift – met een bijlage – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 18 november 2024 tussen partijen gegeven onder bovengenoemd nummer (ECLI:NL:TNORSHE:2024:23). Op 12 maart 2025 heeft klaagster dit beroepschrift – met producties – aangevuld. Bij genoemde beslissing heeft de kamer het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 27 mei 2024 ongegrond verklaard.
2.2.
De notaris heeft op 19 maart 2025 een verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is, voor zover het de ontvankelijkheid van klaagster in haar hoger beroep betreft, behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 15 mei 2025. Namens klaagster is verschenen de voorzitter (tevens secretaris) van het bestuur van de stichting [naam] (hierna: [naam] ). [naam] heeft het woord gevoerd aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. De gemachtigde van de notaris is eveneens verschenen en heeft het woord gevoerd. De notaris is met berichtgeving vooraf niet verschenen.

3.Ontvankelijkheid

3.1.
Klaagster heeft bij de kamer op 16 februari 2024 een klacht ingediend tegen de notaris. De voorzitter van de kamer heeft bij beslissing van 27 mei 2024 de klacht afgewezen omdat deze kennelijk niet-ontvankelijk is. Tegen die beslissing heeft klaagster tijdig verzet ingesteld bij de kamer. De kamer heeft bij beslissing van 18 november 2024 het verzet ongegrond verklaard.
3.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 1 Wna staat tegen een beslissing van de kamer op een klacht het rechtsmiddel van hoger beroep bij dit hof open. Artikel 99 Wna bepaalt echter in de leden 11, 15 en 19 - verkort weergegeven en voor zover hier van belang - dat (i) de voorzitter van de kamer klachten die naar zijn oordeel kennelijk niet-ontvankelijk, dan wel kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht zijn, kan afwijzen, (ii) tegen een dergelijke beslissing van de voorzitter verzet kan worden gedaan bij de kamer en (iii) tegen de beslissing van de kamer dat het verzet niet-ontvankelijk of ongegrond is, geen rechtsmiddel openstaat. Uit genoemde bepalingen van de Wna volgt derhalve dat er geen rechtsmiddel, zoals hoger beroep, tegen de bestreden beslissing open staat. Dit is slechts anders indien bij de totstandkoming van de beslissing een zo fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken (doorbrekingsgrond).
3.3.
Klaagster is het niet eens met de beslissing van de kamer; volgens klaagster heeft de kamer ten onrechte beslist dat zij geen redelijk belang bij de klacht heeft. Het hof stelt vast dat klaagster in haar beroepschrift geen doorbrekingsgrond heeft gesteld waarom zij, ondanks de uitsluiting van de mogelijkheid een rechtsmiddel in te stellen in artikel 99 lid 19 Wna, toch ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen de beslissing van de kamer. De door klaagster aangevoerde bezwaren zien niet op schendingen van fundamentele rechtsbeginselen. Het hof zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken waaruit zou kunnen worden afgeleid dat een zo fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken of dat de uitsluiting van de mogelijkheid een rechtsmiddel in te stellen om andere redenen moet worden doorbroken.
3.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat klaagster niet kan worden ontvangen in haar hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 18 november 2024.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.H. Lieber, A.R.O. Mooy en J.A.H. Bruggemann en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025 door de rolraadsheer.