Uitspraak
Procesgang
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Inleiding en grondslag van de vordering
Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict betreffende [bedrijf 1] BV en [betrokkene]’ van 6 juli 2018 (hierna: het rapport) [1] . In dit rapport is het voordeel berekend aan de hand van een transactieberekening op basis van transporten van digestaat in de bewezen verklaarde periode en in de periode daaromheen, van 1 januari 2011 tot en met 1 maart 2017.
Standpunten van partijen
- buiten de bewezenverklaarde periode in de strafzaak geen sprake is van soortgelijke zaken, zodat transporten die buiten die periode vallen niet kunnen worden meegenomen in de ontnemingsberekening;
- de transacties met [bedrijf 5] BV en [bedrijf 6] BV niet ter zake doen bij de indirecte export en buiten beschouwing dienen te blijven;
- aan de zijde van [bedrijf 1] BV noodzakelijke kosten zijn gemaakt die bij de berekening ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten. Daarbij is gewezen op de wijze van samenwerking tussen [bedrijf 2] Gmbh en [bedrijf 1] BV en hun onderlinge rekening-courantverhouding tot 2016, over welke periode tussen beide BV’s pas later met terugwerkende kracht facturen zijn opgemaakt; volgens de verdediging heeft [bedrijf 1] BV aan [bedrijf 3] BV gefactureerd, [bedrijf 2] Gmbh aan [bedrijf 1] BV en is bij [bedrijf 1] BV enkel een provisie van € 0,50 per ton digestaat overgebleven; de door [bedrijf 4] BV uitgevoerde transporten voor [bedrijf 2] Gmbh zijn betaald door [bedrijf 2] Gmbh met gelden die [bedrijf 1] BV aan [bedrijf 2] Gmbh had betaald;
- door de verdediging ingebrachte facturen uit 2018 en 2019 aan [bedrijf 6] BV en [bedrijf 3] BV eveneens in mindering dienen te worden gebracht op het beweerdelijke voordeel; hoewel deze facturen niet zien op de ontnemingsperiode, betreffen dit openstaande facturen die de beide BV’s niet willen betalen ter compensatie van schade die zij stellen te hebben geleden door de strafbare gedragingen van [bedrijf 1] BV, zodat sprake is van een directe link met de feiten en de daarmee gemoeide kosten;
- zo al enig voordeel zou zijn verkregen, dit enkel aan [bedrijf 1] BV dient te worden toegerekend; door het openbaar ministerie is niet aangetoond dat het beweerdelijke voordeel aan [betrokkene] als natuurlijk persoon is toegekomen en evenmin waarom dit voordeel in dat geval niet ook aan zijn broer, die over dezelfde kwalificaties beschikt als [betrokkene] , wordt toegerekend.
Het oordeel van het hof
[bedrijf 2] heeft in de tenlastegelegde periode digestaat van [bedrijf 3] BV laten lossen in de mestopslagen in Reuver en Posterholt, die daartoe door [bedrijf 1] BV ter beschikking werden gesteld. Het doel van het opslaan van het digestaat was dat dit digestaat op enig moment naar Duitsland zou worden vervoerd teneinde het daar als meststof aan Duitse boeren af te leveren. Het digestaat was dus bedoeld om als meststof te worden gebruikt. (…)
- in de periode van 1 juni 2016 tot en met 1 oktober 2016 in de mestopslagen in Posterholt en Reuver digestaat heeft laten brengen dat niet voldeed aan de eisen van artikel 4 van de Meststoffenwet (MSW) en daarmee heeft gehandeld in strijd met artikel 5 van de MSW;
- dit digestaat in die mestopslagen heeft vermengd met digestaat afkomstig van [bedrijf 5] BV en haar rechtsopvolger [bedrijf 6] BV (hierna: [bedrijf 5] BV/ [bedrijf 6] BV);
- dit gemengde digistaat naar Duitsland heeft afgevoerd, daarbij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 oktober 2016 gebruik makend van valse Vervoersbewijzen Dierlijke Meststoffen (VDM’s) en aldus in strijd met artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) heeft gehandeld.
III.2 De transportstromen – behaalde opbrengsten
nietde door [bedrijf 4] BV verrichte transporten van [bedrijf 3] zijn opgenomen, “
[i]mmers dit transport wordt door [bedrijf 4] uitgevoerd en gefactureerd aan [bedrijf 2]”, zo stelt de verdediging.