Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Beoordeling
“De rechtbank zal bepalen dat de levering niet eerder zal plaats vinden dan zes maanden na onderhavig vonnis, te weten 8 juli 2025. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het over die termijn eens zijn, alleen wenst de vrouw de termijn pas te laten ingaan na het onherroepelijk worden van het vonnis. De rechtbank is echter van oordeel dat dan de uitvoering van dit vonnis, die uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard, mogelijk te veel “op de lange baan zal worden geschoven”, omdat algemeen bekend is dat met een behandeling in hoger beroep van de bodemzaak in zaken als deze veel tijd is gemoeid.”. Anders dan de vrouw betoogt, heeft de rechtbank met deze overweging uiteengezet waarom zij niet mee zal gaan in de wens van de vrouw om de termijn voor levering pas te laten ingaan na het onherroepelijk worden van het vonnis en het vonnis (dus) uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren. De uitvoerbaar bij voorraad verklaring heeft de rechtbank daarmee gemotiveerd met een afweging van de belangen van partijen aan de hand van de daarvoor van belang geachte feiten en omstandigheden.
“daarvoor is vereist dat de waarde van de woning akkoord is en de man de overeenkomst tekent”. Zij heeft deze stelling echter op geen enkele manier geconcretiseerd of onderbouwd terwijl dat, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man, wel op haar weg lag, zodat het hof niet tot de vaststelling komt dat dit een nieuw feit is dat rechtvaardigt dat van de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad wordt afgeweken.