ECLI:NL:GHAMS:2025:1820

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
200.329.139/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige verkoop van activa door aandeelhouder/bestuurder van Iwitness B.V. zonder instemming van medeaandeelhouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen PTI HOLDING B.V. en SHIELD GROUP HOLDING B.V. (SGH) met betrekking tot de verkoop van activa van Iwitness B.V. door SGH zonder instemming van de andere aandeelhouders. PTI, als medeaandeelhouder, stelde dat deze handeling onrechtmatig was en dat zij schade had geleden. Het hof oordeelde echter dat PTI geen schade had geleden door het gewraakte handelen, en dat de vorderingen van PTI niet toewijsbaar waren. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die eerder had geoordeeld dat SGH tekort was geschoten in de nakoming van de aandeelhoudersovereenkomst, maar dat PTI onvoldoende had onderbouwd dat zij door de activatransactie schade had geleden. De zaak is complex en omvat verschillende juridische en feitelijke elementen, waaronder de financiële situatie van Iwitness, de aandeelhoudersovereenkomst, en de rol van de betrokken partijen in de transacties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.329.139/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/715579 / HA ZA 22-259
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 juli 2025
in de zaak van
PTI HOLDING B.V.,
gevestigd te Woerden,
appellante in principaal appel,
tevens geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. H.J. Hagemans te Amsterdam,
tegen

1.SHIELD GROUP HOLDING B.V.,

gevestigd te Doetinchem,
advocaat: mr. M.H.M. Deppenbroek te Doetinchem,
geïntimeerde in principaal appel,
tevens appellante in incidenteel appel,
2.
[geïntimeerde],
woonplaats te [plaats] ,
advocaat: mr. M.H.M. Deppenbroek te Doetinchem,
geïntimeerde in principaal appel,
3.
MCG HOLDING B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
advocaat: mr. T.J. Teggelaar te Nijmegen,
geïntimeerde in principaal appel.
Partijen zullen hierna PTI, SGH, [geïntimeerde] en MCG worden genoemd, en SGH, [geïntimeerde] en MCG gezamenlijk ook SGH c.s.

1.De zaak in het kort

Aandeelhouder/bestuurder SGH van Iwitness B.V. (hierna: Iwitness) heeft zonder instemming of medeweten van haar medeaandeelhouders – onder wie PTI – de activa van Iwitness door deze doen verkopen en overdragen aan MCG, en daarmee mogelijk gemaakt dat Iwitness een schuld aan haar afloste. Volgens PTI was dit onrechtmatig van MCG, SGH en haar bestuurder [geïntimeerde] . Het hof oordeelt echter, gelijk de rechtbank, dat PTI door het gewraakte handelen geen schade heeft geleden. De vorderingen van PTI zijn niet toewijsbaar.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
PTI is bij dagvaarding van 20 juni 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 22 maart 2023 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen PTI als eiseres en SGH c.s. als gedaagden.
2.2.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties,
- memorie van antwoord van MCG, met producties,
- memorie van antwoord van SGH en [geïntimeerde] , tevens memorie van grieven in incidenteel appel van SGH, met producties,
- memorie van antwoord in incidenteel appel,
- akte houdende overlegging aanvullende productie 46 door PTI.
2.3.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 20 november 2024 laten toelichten door hun advocaten en PTI verder door mr. S.F. Puijk, advocaat te Amsterdam, alle partijen aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen. Ten slotte is arrest gevraagd.
2.4.
PTI heeft in het principaal appel geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis, voor zover bestreden, en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog toewijzing van haar vorderingen, met veroordeling van SGH c.s. in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente, en tot terugbetaling van hetgeen zij op basis van het vonnis aan SGH c.s. heeft voldaan, met rente. In het incidenteel appel heeft zij geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van SGH, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het incidenteel appel, met rente.
2.5.
MCG heeft in principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van PTI in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
2.6.
[geïntimeerde] en SGH hebben in principaal appel, naar het hof begrijpt, geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, voor zover in het principaal hoger beroep bestreden, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van PTI in de kosten van het hoger beroep, en SGH heeft in haar incidenteel appel geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover de rechtbank voor recht heeft verklaard dat SGH tekort is geschoten in de nakoming van de aandeelhoudersovereenkomst en voor zover de rechtbank de proceskosten tussen PTI en SGH heeft gecompenseerd, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van PTI in de kosten van SGH van het geding in eerste aanleg en van het incidenteel hoger beroep.

3.Feiten

Onder 2.1 tot en met 2.29 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten zij is uitgegaan. Met de grieven van PTI wordt deze feitenvaststelling bestreden. Het hof gaat uit van de navolgende feiten.
3.1.
Iwitness is op 22 mei 2017 opgericht door SGH en WPMC B.V. (hierna: WPMC). SGH is en was in de voor deze zaak relevante periode op grond van een managementovereenkomst enig bestuurder van Iwitness. Die overeenkomst bepaalt dat de werkzaamheden worden uitgevoerd door [geïntimeerde] , bestuurder en enig aandeelhouder van SGH. Bestuurder en enig aandeelhouder van WPMC was en is [naam 1] .
3.2.
Iwitness leverde verschillende video-oplossingen aan hulpdiensten, politiediensten en andere wethandhavingsinstanties. Het assortiment bestond onder meer uit een bodycam met speciaal door de onderneming ontwikkelde software.
3.3.
MCG is en was in de voor deze zaak relevante periode bestuurder van de vennootschap Mission Critical Group B.V., die op haar beurt aandeelhouder en bestuurder was en is van [naam 2] Communication Systems (A.C.S.) B.V. (hierna: [naam 2] ). [naam 3] was en is bestuurder van MCG. [naam 2] was een klant van Iwitness.
3.4.
In 2018 heeft SGH 29,99% van de aandelen in Iwitness aan PTI geleverd, tegen een agiostorting op de aandelen Iwitness van € 250.000,-. Sindsdien houdt SGH 55,01%, PTI 29,99% en WPMC 15% van de aandelen in Iwitness. [naam 4] is en was in de voor deze zaak relevante periode indirect bestuurder en aandeelhouder van PTI.
3.5.
In schema kunnen de verhoudingen tussen partijen, voor zover in deze procedure van belang, als volgt vereenvoudigd worden weergegeven, in welk schema de blauwe pijlen aandeelhouderschap, de gele pijlen (indirect) bestuurderschap en de groene pijl de (toenmalige) klantrelatie weergeven, en waarin met de rode/gestreepte pijl ook reeds de in dit geding gewraakte activatransactie is ingetekend:
3.6.
Een op 18 mei 2018 gesloten aandeelhoudersovereenkomst tussen SGH, PTI en WPMC, waarbij ook Iwitness partij is, bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:

Artikel 5. Bestuurs- en aandeelhoudersbesluiten
5.1.
De Statuten zullen bepalen dat de in Bijlage 4 genoemde besluiten van het Bestuur slechts kunnen worden genomen met een meerderheid van 70% (zegge: zeventig procent) van de uitgebrachte stemmen in een AVA waarin het gehele geplaatste kapitaal van de Vennootschap vertegenwoordigd is, waarbij niet met gebruikmaking van artikel 2:230 lid 3 BW een nieuwe vergadering kan worden bijeen geroepen.
5.2.
De statuten zullen bepalen dat de in Bijlage 5 genoemde besluiten van het Bestuur de voorafgaande schriftelijke unanieme goedkeuring behoeven van de AVA.
5.3.
De Vennootschap en het Bestuur verplichten zich jegens de Aandeelhouders om geen uitvoering te geven aan besluiten waarvoor blijkens deze overeenkomst of de Statuten voorafgaande goedkeuring van de AVA is vereist, zonder dat die goedkeuring is verleend. (…)
Artikel 13 Intercompany verhoudingen
13.1.
Partijen zijn overeengekomen dat alle bestaande intercompany verhoudingen en/of rekening courant verhoudingen tussen de Vennootschap en/of een of meerdere Dochtermaatschappij(en) enerzijds en de Manager en/of aan Manager Gelieerde Personen anderzijds niet opeisbaar zullen zijn, behoudens andersluidende schriftelijk te maken afspraken tussen Partijen.”
3.7.
Bijlage 4 bij de aandeelhoudersovereenkomst bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
Bijlage 4 bestuursbesluiten waarvoor goedkeuring is vereist van de AvA […]
13. het (…) beëindigen of geheel of ten dele overdragen van ondernemingsactiviteiten.
3.8.
Bij brief van 17 juli 2020 heeft PTI aan SGH en [geïntimeerde] meegedeeld dat SGH en [geïntimeerde] tekortschoten in de nakoming van de in de aandeelhoudersovereenkomst opgenomen verplichtingen ten aanzien van de wijze waarop SGH de bestuurstaken bij Iwitness diende uit te voeren.
3.9.
De jaarrekening 2020 van Iwitness vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“5. Continuïteit
Het eigen vermogen van de vennootschap bedraagt per 31 december 2020 € 66.926 negatief als gevolg van aanloopverliezen van de onderneming. De financiering van het vermogen vindt vrijwel geheel plaats met kortlopende schulden aan groepsmaatschappijen en het uitstellen van de betaling van de management fee. De continuïteit van de vennootschap hangt enerzijds af van de bereidheid van de groepsmaatschappijen deze financiering te continueren en is anderzijds afhankelijk van positieve resultaten en kasstromen in komende boekjaren. Naar verwachting zal met ingang van 2021 een positief resultaat en kasstroom worden behaald. De in de onderhavige jaarrekening gehanteerde grondslagen van waardering en resultaatbepaling zijn dan ook gebaseerd op de veronderstelling van continuïteit van de onderneming. (…)
TOELICHTING OP DE BALANS PER 31 DECEMBER 2020 (VERVOLG)
4. kortlopende schulden (vervolg)
31 dec. 2020
31 dec. 2019
Schulden aan groepsmaatschappijen en aandeelhouders
(…) Rekening-courant Shield Securitie & Services B.V.
80.536
79.355
Rekening-courant Shield Group Holding B.V.
78.463
75.72
Rekening-courant Directie
103
103
159.102
155.158
(…)
Overige schulden en overlopende activa
(…) Nog te betalen management fee Shield Group Holding B.V. (…)
105.22
111.475
TOELICHTING OP DE WINST- EN VERLIESREKENING 2020
2020
2019
(…)
8. Lonen en salarissen
(…) Management fee Shield Group Holding B.V.
90
135.900”
3.10.
Vanaf begin 2021 hebben de aandeelhouders van Iwitness met elkaar gesproken over het zoeken van een koper voor Iwitness.
3.11.
Vanaf maart 2021 hebben [geïntimeerde] en [naam 1] met (onder meer) [naam 6] gesproken en gecorrespondeerd over overname door [naam 2] /MCG van de aandelen in Iwitness. Op 25 juni 2021 heeft [geïntimeerde] ( [naam 5] ) aan [naam 6] een voorstel gedaan voor overname van (80% van) de aandelen in Iwitness. In vervolg daarop zijn begin juli 2021 de concept-cijfers van Iwitness over de eerste twee kwartalen van 2021 (met vergelijkende cijfers t/m tweede kwartaal 2020) aan MCG verstrekt. Deze cijfers laten het volgende zien over het eerste halfjaar 2021 respectievelijk per 30 juni 2021:
Omzet: € 157.022,-
Resultaat: -/- € 25.529,-
Rekening-courant groep/directie: € 141.085,-
Nog te betalen management fee Shield Group: € 105.220,-.
3.12.
In een memo van 15 juli 2021, gericht aan [geïntimeerde] , heeft [naam 6] gereageerd op het voorstel tot overname van de aandelen in Iwitness. Daarin valt onder meer het volgende te lezen:
“De cijfers die tot onze beschikking zijn gesteld en het ontbreken van een gedegen plan voor de toekomst boden onvoldoende tot geen aanknopingspunten om te komen tot een waardebepaling anders dan een symbolisch bedrag van € 1,- voor het aandelenpakket. Er is geen onderbouwing dat hetgeen in de toekomst wordt verwacht ook realistisch is. (…)
De cijfers:
  • de omzet 1ste halfjaar is met een bedrag van 157k zeer teleurstellend
  • [naam 2] is voor het overgrote deel verantwoordelijk voor deze omzet
  • De door [naam 7] voor 2021 geprognosticeerde omzet lijkt daarmee niet realistisch
  • Het genormaliseerde resultaat over het eerste halfjaar bedraagt minimaal negatief 50k
  • Het negatieve eigen vermogen bedraagt 80k; dit is incl. een in te toekomst te verrekenen latente belastingclaim van 54k! (…)
Ondanks bovenstaande opmerkingen zijn wij nog steeds geïnteresseerd in een overname van de aandelen van iWitness.”
3.13.
Op 16 juli 2021 heeft een aandeelhoudersvergadering van Iwitness plaatsgevonden waarin aan SGH geen decharge is verleend voor het gevoerde beleid. Blijkens de door SGH c.s. overgelegde notulen is daarbij onder meer het volgende besproken:
“[ [naam 1] ]: (…) Ik denk dat de continuïteit van Iwitness gewoon ernstig in gevaar is (…)
[ [geïntimeerde] ]: ik wil graag even verder met ehm.
[naam 2] , de partner voor de Benelux waar we nu al mee bezig zijn en wat gewoon hartstikke goed gaat, evt. aangevuld met andere Europese landen waar zij zich gaan ontplooien. Ze zijn zelf een software platform aan het bouwen voor hun communicatiemiddelen, en daar worden bodycams in de toekomst in geïntegreerd he, dus dat wordt de partner voor de Benelux en wat andere Europese landen. Daarnaast zoals je weet ben ik met MSS in gesprek. MSS gaat diverse regio’s de sales doen en ehm zij hebben gewoon bewezen dat ze erg veel ervaring hebben in de markt en dat ze een hebben een trackrecord met Zepcam opgebouwd en ze hebben in een jaar tijd de omzet bij Zepcam van 1,2 of 1,3 naar 2,9 miljoen gebracht. En zij gaan hun netwerk dan voor iWitness inzetten. Ze zijn met Zepcam gebrouilleerd en nu willen ze graag met ons verder en ze gaan hun netwerk daarvoor inzetten. Daarnaast gaan we op zoek naar een nieuwe sales man. En wel iemand.. het blijkt dat je gewoon echt wel iemand met euh meer technische kennis nodig hebt. Moet kennis vd markt hebben, van aanbestedingen en van internationaal zaken doen.
Dus daar gaan we zorgvuldig naar op zoek om die te vinden. Er wordt gewerkt aan een nieuwe website; die komt er. Daarnaast heb ik een afspraak gemaakt met een marketing bedrijf, dat bedrijf gaat euh meekijken meehelpen hoe we nou IWitness beter in de markt kunnen zetten. Hoe is onze positionering, hoe bereiken we onze doelgroep het beste en daarnaast denk ik dat het belangrijk is dat we goed, op website en andere uitingen die vertaalslag meer te maken van solution provider naar buiten toe, ipv camera’s verkopen. Ze zijn/hebben een bedrijf een veiligheids en oplossingen verkoopt dus ik ga hen vragen mij te helpen met die vertaalslag en euh hoe en hoe we dat beter in de markt kunnen zetten. Naast die partners is het natuurlijk zo dat we zelf ook kunnen verkopen, dus naast [naam 2] etc kunnen we zelf ook de markt bewerken. We gaan het aantal partners uitbreiden daar was toen al inzet voor gedaan, we gaan met de RVO, gaan we samen partners selecteren en de huidige goede partners onder de loep nemen en indien nodig doorselecteren naar betere en meer partners. En ehm uiteraard blijf ik jullie informeren zoals overeengekomen in de aandeelhouders overeenkomst. De kwartaal cijfers sturen en ook als er echt belangrijke dingen te melden zijn zal ik dat zeker blijven doen en zal ik ook blijven doen, dat is zeker mijn bedoeling. Dat zijn eigenlijk beetje.. toelichting op de koers die IWitness aan het varen is. Ik hoop dat dat meer, houvast geeft.
(…)
[ [naam 8] ]: Ik denk dat wij, dat dit bedrijf eigenlijk afstevent op een faillissement. En ik ga daar ook niet meer in investeren. Ik ga daar ook geen tijd meer instoppen, ik ga gewoon rustig als aandeelhouder afwachten wat er gebeurd, en als het er op aankomt stel ik je wel aansprakelijk voor euh..voor wat er allemaal gebeurd is, want ja…het enige wat je echt wel gedaan hebt is je management fee vergoedingsfacturen sturen, (…)
En euh ik ben nog steeds aandeelhouder. Wij mij betreft mag je mij ook uitkopen. Voor het bedrag dat we betaald hebben… dan zijn we weg. Dus, als je dat geld bij elkaar kunt krijgen dan zijn we weg. Maar ik ga hier in ieder geval niet meer in investeren.
(…)
[ [naam 8] ]: Ik hoop dat dit bedrijf volgend jaar nog bestaat en dat we volgend jaar met cijfers zitten die euh… ik zou de eerste zijn die zal zeggen “ik heb mij vergist…je hebt gelijk.”
(…)
[ [geïntimeerde] ]: Wat heeft dit met punt 4 te maken?
[ [naam 1] ]: Nou.. het heeft te maken met het functioneren als CEO en daar gaat het over. Waarbij ik aantoon, en ik er iets over wil zeggen…dat jij als CEO euhh euhh ongeschikt ben. Dat heb je zelf ook al een paar keer geroepen..
[ [geïntimeerde] ]: ja, maar dat euh..
[ [naam 1] ]: Als je het dan weet…dan is mijn vraag…Waarom wil je het dan nog zijn? En waarom stuur je dan nog die nota van 10 duizend euro…? He wat [naam 9] ook al zegt..
[ [geïntimeerde] ]: Ohhja.. dat is goed dat je daar over begint..want daar wil ik nog wel wat over zeggen.. dat is namelijk niet waar.. dat ik elke maand euhh die nota stuur. Ik heb over de afgelopen 2,5 jaar 80 duizend euro kwijtgescholden.
[ [naam 1] ]: Ja
[ [geïntimeerde] ]: Dan, daarnaast…. dus ik heb regelmatig niet gefactureerd.. daarnaast heb ik nog nooit, he, mijn verzekeringspremie, waar ik gewoon recht op heb… ik ben onverzekerd… ik heb geen inkomensverzekering waar ik wel recht op heb… nee maar dat…
(…)
[ [geïntimeerde] ]: He, die heb ik nog nooit gefactureerd. Ehm daarnaast zijn er nog heel veel maandelijkse kosten die ik euh…omdat ..van IWitness is er geen credit card die ik gewoon van andere bedrijf ..heb. die kosten betaal ik gewoon. He, kosten die ik ook niet factureer. Dus de indruk die wordt gewekt… dat ik mij zou verrijken aan IWitness en hiervoor niet zou en hoeven doen….
[ [naam 1] ]: Nee maar dat zeggen wij niet.
(…)
[ [naam 1] ]: Jij heb “recht” op die 10 duizend euro. Dat is afgesproken in de management overeenkomst die met jou is overeengekomen.
(…)
[ [naam 1] ]: Dus nu is aan mij de vraag of ik aandelen Iwitness zou willen kopen?
Haha
[ [geïntimeerde] :] Haha en?
[ [naam 1] :] Het antwoord is “nee”.
(…)
[ [naam 1] :] In ieder geval… de waarde van “dit bedrijf”. Zit in de toekomst en die omzet die niet gerealiseerd is de afgelopen jaren, komt voor een deel… is ie nog niet gerealiseerd. Die zit nog wel ergens in de euhh in de pijplijn. Die is niet weg.. en dat is het verhaal dat je ze moet vertellen.
[ [geïntimeerde] ]: Nou ja laten we gewoon hun euh ding afwachten en dan met elkaar reageren.
[ [naam 1] ]: Maar als je nou de laatste kwartaal cijfers kijkt ja dan is dat geen enkele reden om een bedrijf te waarderen.
[ [geïntimeerde] ]: Ja.
[ [naam 1] ]: Dus ja, dat heb jij ze ook al verteld dus euh we gaan het zien. Maar stel… de deal gaat niet door, wat gaan we dan doen?
[ [geïntimeerde] ”]: Nou ja, dan ga ik vol knallen met hetgeen wat ik bij agenda punt twee heb gemerkt, gaan we gewoon dat plan uitvoeren en gaan we euh op zoek. Naar wellicht een andere “geschikte” koper. Dat euh … als [naam 2] niks wordt waar we euh wel euhh fiducie in hebben.”
(…)
[ [geïntimeerde] ]: Voorlopig zitten we qua liquiditeit prima en ik wil dat wel gedegen doen. En ik heb natuurlijk nog wel wat dingen te regelen. Dus euhh .
3.14.
Op 27 juli 2021 heeft tussen [geïntimeerde] , [naam 1] en [naam 8] een telefoongesprek plaatsgevonden waarin het aanbod van MCG is besproken. Een van dat telefoongesprek gemaakt verslag vermeldt onder meer:
“[ [naam 1] ]: Ik vind het een buitengewoon slecht bod
[ [geïntimeerde] ]: Ja het is inderdaad niet waar we op gehoopt hadden. Dat ben ik zeker met je eens ja. Dat is zeker ook niet wat ik verwacht had. Mee eens. [naam 9] wat vindt jij?
[ [naam 8] ]: Nou ja ik had dit wel verwacht. Ik heb dit al een paar keer gezegd en ik denk dat ze ook redelijk hebben kunnen analyseren wat Iwitness nu is. Als ik nu hun argumentatie lees dan denk ik van ja ze zitten niet ver van de waarheid af dus. Ik ben vanaf het begin al heel sceptisch geweest van ik kan mij niet voorstellen nou ja als je zegt 1 euro dan zeggen ze eigenlijk het is niks waard. Ze willen dan misschien jouw kennis hebben [naam 10] en jou in dienst nemen en dat is eigenlijk het enige. Maar voor de aandeelhouders zit er niks in.
(…)
[ [naam 1] ]: Dus de is dus eigenlijk gewoon een belediging. Als je iets voor een euro wil kopen dan zeg je inderdaad [naam 9] , het is niks waard.
[ [naam 8] ]: Wat zij willen is zij willen wellicht het merk hebben, maar daar hebben ze niet veel voor over. En eigenlijk ze bieden [naam 10] wellicht een baan aan van wel of niet een goed salaris en dat is het dan. Maar nogmaals voor de aandeelhouders is er niks. Is het een belediging en het is wat het is. Ik wil geen negatief gesprek voeren dus laten we gewoon maar aan het werk. Gas vooruit en laten we dan maar hopen dat wat jij van de week ook zei [naam 10] weet je als er een keer wel een grote order valt dan hebben we allemaal hele andere gesprekken met elkaar. Succes. Ik hoop dat je ons het komende jaar een keer gaat verrassen met zoiets.”
3.15.
De adviseur van [geïntimeerde] , J. [naam 11] , heeft in een e-mail van 5 augustus 2021 aan [naam 8] en [naam 1] onder meer meegedeeld dat er een bod van [naam 2] lag van € 1,- voor 100% van de aandelen, dat [geïntimeerde] overwoog de activiteiten van Iwitness te staken en dat in dat geval de activiteiten en activa zouden worden verkocht en dat met de opbrengst daarvan de openstaande vorderingen en schulden zouden worden vereffend. Aan [naam 8] en [naam 1] werd daarbij aangeboden de activiteiten van Iwitness over te nemen.
3.16.
Bij e-mail van 23 augustus heeft PTI gereageerd op dit bericht en bij e-mail van 28 augustus 2021 heeft WPMC dat gedaan. PTI heeft onder meer gemeld dat onduidelijk is waarom het pad van een aandelenverkoop door [geïntimeerde] is verlaten en nu wordt aangestuurd op staken van de vennootschap. PTI schrijft verder onder meer:
“Tijdens de laatste aandeelhoudersvergadering (medio juli) gaf [naam 10] (…) nog aan de toekomst rooskleurig in te zien (…) Jouw mededeling dat [naam 10] vervolgens bij de uitwerking van het plan heeft geconstateerd dat er “behoorlijke nieuwe investeringen nodig zijn” staat haaks op de eerdere mededelingen en wordt op geen enkele wijze onderbouwd.
Ook is de aanname onjuist dat de onderneming niet in staat zou zijn om de voor die investeringen noodzakelijke gelden aan te trekken. Wij zien daartoe wel degelijk mogelijkheden, maar achten daarbij een herstructurering (en wijziging van bestuurder en aandeelhoudersverhoudingen) wel noodzakelijk.(…)
3.17.
Begin september 2021 zijn verkennende gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van SGH/ [geïntimeerde] , PTI en MCG.
3.18.
Per e-mail van 9 september 2021 aan [naam 11] heeft PTI benadrukt dat zij – parallel aan het meedenken over een benadering van [naam 2] – nog steeds half september het plan van [geïntimeerde] verwacht zoals afgesproken op de aandeelhoudersvergadering van 16 juli 2021.
3.19.
In de periode tot begin oktober 2021 is onderzocht of met [naam 2] overeenstemming zou kunnen worden bereikt over een transactie die de toestemming van de aandeelhouders zou kunnen krijgen. In een e-mail van 7 oktober 2021 heeft de advocaat van PTI aan [naam 11] meegedeeld dat een transactie van de activa en passiva van Iwitness de goedkeuring van PTI behoeft en dat naar het zich laat aanzien die goedkeuring niet zal worden gegeven.
3.20.
Bij e-mail van 8 oktober 2021 heeft MCG een bod van € 250.000,- op de activa van Iwitness gedaan.
3.21.
In een e-mail van 8 oktober 2021 heeft [naam 11] aan de advocaat van SGH het volgende meegedeeld:
“Bijgaand stuur ik je op verzoek van [naam 10] [ [geïntimeerde] , hof] het bod van [naam 2] [lees: MCG, hof]. [naam 10] zou dit voorstel als bestuurder en aandeelhouder willen accepteren.
Kan jij ons aangeven wat de stappen zouden moeten zijn die [naam 10] kan nemen als PTI niet bereid is om dit voorstel te accepteren? En dan is daarin te overwegen dat er geen andere kopers zijn en een faillissement dan zeer waarschijnlijk te achten is (en financieel onderbouwd kan worden - dat is nog niet gedaan). Specifiek: kan [naam 10] zich dan op het vennootschappelijk belang beroepen boven de aandeelhoudersafspraken? En hoe zou dat proces dan vormgegeven moeten worden?”
3.22.
Op 11 oktober 2021 heeft [geïntimeerde] aan [naam 8] en [naam 1] meegedeeld dat bij gebreke van andere kopers of bereidheid van de aandeelhouders verder in Iwitness te investeren of gebruikmaking door PTI en WPMC van de mogelijkheid om de aandelen van SGH te kopen, het aanbod van MCG diende te worden geaccepteerd. [naam 8] en [naam 1] werd daarbij verzocht voor 16.00 uur die dag mee te delen dat zij het aanbod van [naam 2] onvoorwaardelijk accepteren.
3.23.
In reactie op deze e-mail heeft [naam 8] bij e-mail van eveneens 11 oktober 2021 [geïntimeerde] verzocht te bevestigen dat zonder de goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouder er geen transactie met [naam 2] zal worden aangegaan.
3.24.
Bij brief van 11 oktober 2021 heeft [geïntimeerde] [naam 8] geschreven dat PTI boetes moet betalen en haar aandelen in Iwitness moet aanbieden.
3.25.
Op 15 oktober 2021 heeft [naam 6] aan [geïntimeerde] een conceptovereenkomst inzake de koop door MCG van de activa van Iwitness gezonden. In die e-mail staat onder meer het volgende:
“Voor wat betreft jouw vraag over toekomstige opbrengsten worden de activiteiten overgenomen en hebben wij de lusten maar ook de lasten. Met deze transactie komt de totale verkoopprijs ten gunste van Iwitness. Jij hebt vervolgens nu ook jouw vordering laten vallen dus feitelijk kun je als grootste schuldeiser die 250k (met aftrek van mogelijke nog te verwachten kosten) ten gunste van jezelf laten vallen, een mooi bedrag als het mij vraagt ”
3.26.
In e-mail van 26 oktober 2021, gericht aan [naam 6] , heeft [geïntimeerde] gereageerd op de door MCG opgestelde conceptkoopovereenkomst. In die e-mail staat onder meer het volgende:
“ 7.4 (iii) ik kan deze vrijwaring zo niet geven zoals je hopelijk begrijpt. We weten immers beide van “het gedoe” met PTI en WPMC.
 8.5 om dezelfde reden
 (…)
 9.1 zegt tevens dat ik er voor zorg dat de andere aandeelhouders dit stuk ook gaan tekenen? Dat zie ik niet gebeuren zoals je zult begrijpen. Dit kan ik dan ook niet beloven.”
3.27.
Bij e-mail van 28 oktober 2021 heeft [naam 12] , werkzaam bij Falcon Accountants B.V., in vervolg op de daags ervoor door [naam 13] aan [geïntimeerde] toegezonden rapportage tot en met het derde kwartaal 2021, aan [geïntimeerde] meegedeeld dat de cijfers van Iwitness er niet goed uitzagen en dat er, ten opzichte van het eerste en het tweede kwartaal, een verdere verslechtering had plaatsgevonden van het resultaat en dat de solvabiliteit en liquiditeit van de onderneming zeer slecht waren te noemen. Verder schreef [naam 13] dat de continuïteit van de onderneming in gevaar was en wanneer er niets werd gedaan een faillissement op korte termijn onafwendbaar leek.
3.28.
Op 4 november 2021 heeft MCG de activa van Iwitness voor een bedrag van € 250.000,- gekocht. Uit artikel 2.2 van de koopovereenkomst blijkt dat de activa van Iwitness bestonden uit de software, de voorraden, de intellectuele-eigendomsrechten, de klanten en de goodwill. [geïntimeerde] heeft de koopovereenkomst mede voor zichzelf ondertekend, doch uitsluitend in verband met het bepaalde in artikel 2.5 (de levering van een merk door [geïntimeerde] ) en artikel 9 (non-concurrentiebeding).
3.29.
Op 5 november 2021 heeft er een aandeelhoudersvergadering van Iwitness plaatsgevonden. Voorafgaande daaraan is PTI in een e-mail van 4 november 2021 de toegang tot die vergadering ontzegd, omdat PTI als ‘bad leaver’ in de zin van de aandeelhoudersovereenkomst op grond van artikel 14, vijfde lid van de statuten van Iwitness geen vergaderrecht en geen stemrecht meer zou hebben. Op deze aandeelhoudersvergadering heeft SGH bekendgemaakt met MCG te zijn overeengekomen dat die vennootschap de activa en passiva van Iwitness overneemt.
3.30.
Op 10 november 2021, direct na ontvangst van de koopprijs, heeft Iwitness € 179.893,91 betaald aan SGH en € 15.762,92 aan Shield Security & Services (hierna: SSS).
3.31.
Per brief van 7 februari 2022 zijn [geïntimeerde] en MCG door PTI aansprakelijk gesteld voor de schade die PTI als gevolg van de koopovereenkomst heeft geleden en zijn zij gesommeerd tot betaling van een schadevergoeding ter grootte van € 1.342.855,-.
3.32.
Op 27 januari 2022 heeft PTI ten laste van SGH en [geïntimeerde] conservatoir derdenbeslag gelegd onder ING Bank N.V. en MCG.
3.33.
Bij vonnis van 13 juni 2022 heeft de rechtbank Amsterdam vorderingen van SGH tegen PTI afgewezen die strekten tot het betalen van boetes en het overdragen van haar aandelen in Iwitness aan SGH.
3.34.
Op verzoek van PTI heeft [bedrijf] Corporate Finance B.V. (hierna: [bedrijf] ) in een rapport van 28 oktober 2022 de waarde van 100% van de aandelen in Iwitness per 1 juli 2021 bepaald. In dat rapport staat onder meer het volgende:
“4.3. DCF-waardering
(…)
 De waarde van de onderneming wordt bepaald op basis van de geprognotiseerde Free Cash Flows over de jaren H2-2021, 2022, 2023 en het restjaar, rekening houdend met een WACC (Weighted Average Cost of Capital, (…)) van 16,9% in de prognoseperiode en 18,1% in het restjaar, en een lange termijn inflatoire groei van circa 2,0%.
 Op basis van voornoemde uitgangspunten bedraagt de ondernemingswaarde (cash-and-debt-free) van Iwitness B.V. circa € 3,2 miljoen per 1 juli 2021.
 De aandeelhouderswaarde is berekend als de ondernemingswaarde verminderd met (de marktwaarde van) het vreemd vermogen en vermeerderd met niet aan de onderneming dienstbare activa (vorderingen) en overtollige liquide middelen.
 Op basis van de gehanteerde uitgangspunten bedraagt de waarde van de aandelen in Iwitness B.V. circa € 2,8 miljoen per 1 juli 2021.”

4.Eerste aanleg

4.1.
PTI heeft in eerste aanleg gevorderd, samengevat:
verklaring voor recht dat SGH en/of [geïntimeerde] wanprestatie hebben gepleegd onder de aandeelhoudersovereenkomst en dat SGH c.s. onrechtmatig heeft gehandeld tegenover PTI;
hoofdelijke veroordeling van SGH c.s. tot betaling aan PTI van de door haar geleden schade van primair € 1.166.100,- en subsidiair € 837.200,-, althans een bedrag nader te bepalen in een schadestaatprocedure, vermeerderd met rente vanaf 4 november 2021;
hoofdelijke veroordeling van SGH c.s. tot betaling van de door PTI gemaakte buitengerechtelijke incassokosten, beslagkosten en proceskosten, met rente.
4.2.
Aan haar schadevordering legde PTI onder meer ten grondslag dat zij als aandeelhouder van Iwitness schade had geleden doordat, door toedoen van SGH c.s. en in strijd met de aandeelhoudersovereenkomst, de activa van Iwitness beneden de waarde aan MCG zijn verkocht, en de onderneming is gestaakt.
4.3.
De rechtbank heeft voor recht verklaard dat SGH is tekortgeschoten in de nakoming van de aandeelhoudersovereenkomst, en de overige vorderingen afgewezen, met compensatie van de proceskosten tussen PTI en SGH, en veroordeling van PTI in de proceskosten van [geïntimeerde] en MCG. Haar afwijzing van de schadevordering baseerde de rechtbank op het oordeel dat PTI tegenover de gemotiveerde betwisting van SGH c.s. onvoldoende had onderbouwd dat zij door de activatransactie schade had geleden.

5.Beoordeling in principaal hoger beroep

Grieven PTI
5.1.
Met haar grieven voert PTI onder meer aan dat (de rechtbank heeft miskend dat) SGH en [geïntimeerde] onrechtmatig tegenover haar hebben gehandeld en/of wanprestatie hebben gepleegd met, samengevat, de volgende gedragingen die volgens PTI ieder afzonderlijk en in onderling verband tot toewijzing van haar vorderingen dienen te leiden:
(i) Het ten onrechte en op gefingeerde gronden buitenspel zetten van PTI;
(ii) Het zonder medeweten van PTI onderhandelen over een overeenkomst met MCG terwijl er evident sprake was van een belangenverstrengeling aan de zijde van MCG/ [geïntimeerde] ;
(iii) Het daadwerkelijk en zonder de vereiste instemming van PTI verkopen en overdragen van de onderneming van Iwitness;
(iv) Het op grond van gefingeerde beschuldigingen PTI de toegang ontzeggen tot de aandeelhoudersvergadering van 5 november 2021;
(v) het zonder toestemming van PTI en WPMC overgaan tot uitkering aan zichzelf van een bedrag van € 195.656,83.
5.2.
Aan MCG verwijt PTI dat MCG bewust heeft meegewerkt aan de onrechtmatige liquidatie van Iwitness door MCG en [geïntimeerde] , en daarmee op onrechtmatige wijze van die wanprestatie/onrechtmatige daad heeft geprofiteerd.
5.3.
Volgens PTI heeft zij door dit gewraakte handelen van SGH c.s. aanzienlijke schade geleden (en heeft de rechtbank ook dat miskend).
Beoordeling hof
5.4.
De stellingen van PTI onder (i) tot en met (iii) van 5.1.Deze stellingen komen in de kern erop neer dat het MCG/ [geïntimeerde] niet vrijstond op grond van de aandeelhoudersovereenkomst (hiervoor, 3.6-3.7), de bij de aandeelhoudersvergadering van 16 juli 2021 gemaakte afspraken, en/of vanwege zijn eigen al dan niet tegenstrijdig belang als crediteur van Iwitness, zonder instemming van één of beide andere aandeelhouders, en zonder dat voorafgaand een waardering was opgesteld van de aandelen van Iwitness en/of de activa, de activa van Iwitness voor € 250.000,- aan MCG te verkopen. Verondersteld dat dit juist is, dan moet de vraag of PTI daardoor schade heeft geleden worden vastgesteld door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is, met de hypothetische situatie, dat wil zeggen de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien het gewraakte handelen niet zou hebben plaatsgevonden. De toestand zoals deze in werkelijkheid is, is de verkoop van de activa voor € 250.000,-. De hypothetische situatie is wat er zou zijn gebeurd zonder het aan SGH c.s. verweten gedrag. Dat zal hierna worden onderzocht. Bij de beoordeling strekt verder tot uitgangspunt dat PTI – als aandeelhouder van Iwitness – alleen voor vergoeding vatbare schade heeft geleden indien blijkt dat de
werkelijkeen ook realiseerbare verkoopwaarde van de aandelen van Iwitness zo hoog was, dat daarmee werkelijk een opbrengst voor PTI kon worden gerealiseerd dan wel, als bij gebreke van de gewraakte transactie een (andere) activaverkoop zou hebben plaatsgevonden, alle schuldeisers van Iwitness voldaan hadden kunnen worden, zodat nog geld te verdelen zou zijn geweest onder de aandeelhouders.
5.5.
Voor de vraag of PTI in de hypothetische situatie (financieel) beter af zou zijn geweest, zoals PTI meent, moet rekening worden gehouden met de resultaats- en liquiditeitsontwikkeling bij Iwitness, die het hof hierna zal bespreken. De conclusie zal luiden dat er geen perspectief was op voortzetting van de onderneming, zodat verkoop van de activa voor € 250.000,-, of insolventie, de enige reële opties waren, mede gelet op het belang van de schuldeisers van de onderneming, zonder dat dit uiteindelijk tot uitkering van enig bedrag aan de aandeelhouders (in die hoedanigheid) had kunnen leiden. De schade van SGH c.s. dient derhalve te worden begroot op nihil. Daarop stuiten alle vorderingen van PTI af.
5.6.
Financiële positie.In de eerste plaats heeft PTI tegenover het betoog van SGH c.s. onvoldoende concreet gemaakt dat de financiële uitgangspositie van Iwitness (rentabiliteit, liquiditeit, solvabiliteit) medio 2021 niet slecht was. In het bijzonder heeft PTI de algemene teneur van de analyse die [naam 6] hiervan in zijn memo van 15 juli 2021 heeft gegeven (hiervoor, 3.12) onvoldoende betwist. Wel heeft PTI nog aangevoerd dat een factuur van Iwitness aan [naam 2] van 21 juni 2021 ten onrechte niet in de cijfers over het tweede kwartaal 2021 was verwerkt. In de e-mail van 9 september 2021 waarnaar PTI daarvoor verwijst, beredeneert PTI dit door erop te wijzen dat het factuurbedrag al € 76.766,85 is, terwijl de omzet over het tweede kwartaal 2021, volgens de toegezonden cijfers, € 68.054,- was. Deze toelichting is ontoereikend. De factuur zelf is niet overgelegd. Voor het hof is bijvoorbeeld niet kenbaar welk deel van het genoemde factuurbedrag omzet representeert. De enkele omstandigheid dat een factuurdatum in een bepaalde verslaggevingsperiode valt, wil verder bijvoorbeeld niet zeggen dat de (gehele) omzet die die factuur representeert, ook in die verslaggevingsperiode als omzet moet worden geboekt c.q. daaraan moet worden toegerekend. Van PTI had ten aanzien van deze factuur een concretere stellingname mogen worden verwacht, mede doordat zij toegang had of kon krijgen tot Exact, dat wil zeggen de digitale administratie van Iwitness. In hun memorie van antwoord (48) hebben SGH en [geïntimeerde] dit onweersproken aangevoerd, en ook op de mondelinge behandeling in het hoger beroep heeft [naam 8] op vragen van het hof niet weersproken dat hij die toegang had of desgewenst kon krijgen. De factuur is bovendien van onvoldoende gewicht, hetgeen ook uit het volgende volgt.
5.7.
In de e-mail van de accountant van Iwitness van 28 oktober 2021 komt tot uitdrukking dat in het derde kwartaal ten opzichte van het eerste en het tweede kwartaal een verdere verslechtering had plaatsgevonden van het resultaat en dat de solvabiliteit en liquiditeit van de onderneming zeer slecht waren te noemen. Verder schreef de accountant dat de continuïteit van de onderneming in gevaar was en, wanneer er niets werd gedaan, een faillissement op korte termijn onafwendbaar leek. Die bevindingen van de accountant, waarop SGH c.s. een beroep heeft gedaan, heeft PTI niet voldoende gemotiveerd weersproken. Hierbij verdient aantekening dat [geïntimeerde] op de mondelinge behandeling in het hoger beroep heeft verklaard dat hij de (concept)cijfers over het derde kwartaal 2021 op 27 oktober 2021 per e-mail aan [naam 8] (PTI) had gezonden en dat uit zijn e-mailprogramma blijkt – dit heeft hij ter zitting ook getoond op zijn laptop – dat deze e-mail ook bij [naam 8] was bezorgd. [naam 8] heeft daarop bevestigd dat deze e-mail dan inderdaad wel bij hem zal zijn binnengekomen. Tegen die achtergrond had het op de weg van PTI gelegen om in de onderhavige procedure de genoemde bevindingen van de accountant, indien zij daarvoor termen aanwezig achtte, concreet te weerspreken. Nu zij dat onvoldoende heeft gedaan, gaat het hof ervan uit dat de bevindingen van de accountant niet in tegenspraak zijn met de desbetreffende cijfers. Tegen die achtergrond kan de enkele opmerking van PTI dat Iwitness volgens de cijfers per medio 2021 een debiteurenstand van € 193.000,- had (bij een negatief eigen vermogen) (ook) niet afdoen aan de door de accountant gerapporteerde bevindingen.
5.8.
Op zichzelf heeft PTI terecht opgemerkt dat de e-mail van de accountant van 28 oktober 2021 niet van invloed heeft kunnen zijn op de – want: voorafgaande – beslissing van [geïntimeerde] /SGH van begin oktober 2021 om de activa van Iwitness aan MCG te verkopen, maar dat laat onverlet dat uit deze e-mail volgt dat het financieel niet goed ging met Iwitness in het derde kwartaal van 2021. Dat slechte resultaat in het derde kwartaal was bovendien geen incident en de e-mail moet ook in die context worden geplaatst. Met de e-mail bracht de accountant vooral met urgentie onder de aandacht dat ook in het derde kwartaal sprake was van het doorzetten en zelfs versterken van de onderliggende trend die redengevend is geweest voor de verkoopbeslissing, namelijk dat een faillissement snel naderde.
5.9.
Het hof neemt voorts het volgende ernstig aflopende verloop van het banksaldo in aanmerking (steeds het saldo per de datum genoemd in de horizontale as), zoals SGH en [geïntimeerde] dat hebben gepresenteerd en met stukken onderbouwd:
5.10.
Hierbij komt, volgens de onweersproken toelichting van SGH en [geïntimeerde] , dat SGH steeds maar weer bereid moest zijn uitstel van betaling van haar management fee te dulden. SGH factureerde ook slechts voor zover er financiële ruimte was om iets van de verschuldigde management fee te voldoen, aldus haar toelichting. Weliswaar heeft PTI op de mondelinge behandeling op zichzelf terecht aangevoerd dat het banksaldo niet het enige is wat telt voor liquiditeit, maar het had dan wel op haar weg gelegen, gegeven de hiervoor weergegeven markante daling van het banksaldo en tegelijkertijd onbetaald gebleven managementvergoedingen, om een nadere toelichting te geven op haar stelling dat de liquiditeit toch niet een probleem was.
5.11.
In de procedure tussen PTI en MCG is de hiervoor (5.9-5.10) besproken toelichting niet specifiek gegeven, maar had evengoed een nadere onderbouwing van PTI mogen worden verlangd – onder meer tegen de achtergrond van de e-mail van de accountant van 28 oktober 2021 (hiervoor, 5.7) – van haar stelling dat de liquiditeit van Iwitness niet een probleem was.
5.12.
PTI heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat het met de liquiditeit wel goed zat nog verwezen naar een e-mail van [naam 11] van 6 augustus 2021, waarin [naam 11] melding maakt van een banksaldo van op dat moment € 44.685,38, en van debiteuren en crediteuren die min of meer in balans waren (€ 40.000,- versus € 39.000,-), afgezien van een schuld aan SGH (€ 295.000,-). Deze e-mail bevestigt echter niet dat het met de liquiditeit wel goed zat. De e-mail geeft slechts een momentopname, die bovendien met de voorhanden zijnde gegevens op dat moment een negatief werkkapitaal laat zien (de schuld aan SGH bestond (voor een aanzienlijk groter bedrag dan het beschikbare banksaldo) uit managementvergoeding, die gewoon opeisbaar was). Het hiervoor weergegeven verloop van het banksaldo tot en met 29 oktober 2021 laat verder uiteindelijk een dalende lijn tot nagenoeg nihil zien, terwijl tot dat moment evengoed een belangrijk deel van de verschuldigde en nieuwe managementvergoedingen onbetaald bleef.
5.13.
SGH c.s. heeft verder naar voren gebracht, en PTI heeft dat onvoldoende betwist, dat er geen concreet uitzicht was op (verdere) financiering van de activiteiten en ontwikkeling van het product. PTI zelf was niet tot verder investeren bereid, zo had zij op de aandeelhoudersvergadering van 16 juli 2021 duidelijk uitgesproken (hiervoor, 3.13). De toelichting van PTI dat deze uitspraak binnen de context van die vergadering moet worden geplaatst, geeft onvoldoende onderbouwing dat die uitspraak toen ook niet werkelijk zo was bedoeld. Dat de andere aandeelhouders van Iwitness wel bereid tot investeren waren, is niet gebleken (behalve dat SGH feitelijk tot dan toe voortdurend financierde door de niet-uitbetaalde management fee).
5.14.
PTI heeft in deze procedure gesteld dat er nog mogelijkheden waren om ofwel zelf aanvullende investeringen te doen, ofwel financiering elders proberen op te halen. Zij heeft dit echter niet voldoende toegelicht. Zij verwijst naar de producties 34 en 35 bij de memorie van grieven (de hiervoor onder 3.16 genoemde e-mails van PTI en WPMC). Uit de e-mail van PTI volgt slechts dat PTI het niet eens was met de aanname dat de onderneming niet in staat zou zijn om de voor investeringen in de onderneming benodigde gelden aan te trekken, en dat zij daarvoor wel mogelijkheden zag. In het licht van haar eerdere weigering nog verder in Iwitness te investeren (hiervoor, 3.13), kan de enkele mededeling dat zij wel mogelijkheden zag (bovendien onder de voorwaarde van ingrijpende herstructurering), niet afdoen aan de vaststelling dat Iwitness op het gegeven moment een liquiditeitsprobleem had, waarbij geen uitweg in zicht was. Hetzelfde geldt voor de opmerking in de e-mail van WPMC dat het WPMC opportuun lijkt om een longlist op te stellen van potentiële kopers om daaruit een keuze te maken, en dat volgens WPMC PTI al had gemeld dat er wat PTI betreft nog andere, hybride mogelijkheden waren. Voor zover het erom gaat dat PTI de betrokkenheid van SGH/ [geïntimeerde] (als bestuurder/aandeelhouder van Iwitness) als belemmering zag voor (eigen) investeringen, is van belang – zoals hiervoor al overwogen – dat [geïntimeerde] aan PTI heeft aangeboden om de aandelen van SGH in Iwitness voor € 1,- aan PTI te verkopen onder de voorwaarde dat de schuld van Iwitness aan SGH zou worden afgelost. Wat dit betreft was er dus geen onwil van SGH/ [geïntimeerde] . In dit kader is ook van belang dat PTI nu in deze procedure bepleit dat de aandelen per 1 juli 2021 miljoenen waard waren; desondanks ging PTI niet op het aanbod van [geïntimeerde] in. Dat bevestigt dat er geen werkelijke oplossing voor de problemen bij Iwitness was.
5.15.
Commerciële positie.PTI heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door SGH c.s. bovendien onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door PTI genoemde
funnelper medio 2021 of in het najaar van 2021 nog relevante commerciële waarde vertegenwoordigde. De
funnel, die optelt tot ruim € 18 miljoen aan omzet, bestaat voor het overgrote deel uit een optelsom van offertes die in 2019 waren uitgebracht. Daarnaast noemt het overzicht drie aanbestedingen die gedateerd zijn op het jaar 2020 (een paar procent van de totale omzet die de
funnelnoemt). SGH c.s. heeft toegelicht dat deze
funnelgeen relevante waarde meer vertegenwoordigde, en dat uitspraken die bij de aandeelhoudersvergadering van 16 juli 2021 over de funnel zijn gedaan dat niet anders maken. PTI heeft daar onvoldoende tegenovergesteld.
5.16.
Het overgelegde concept sales-marketingplan van september 2020 noopt niet tot een ander oordeel. Dit plan is opgesteld door sales medewerker Weenink die niet voor de onderneming is behouden. Genoemde medewerker heeft op 10 december 2019 aan [naam 1] geschreven:
“Ik wil best een plan maken maar ik zit echt met een behoorlijk “zwart gat” waardoor ik absoluut niet kan inschatten wat er volgend jaar gaat gebeuren. Het enige dat ik 100% zeker weet is dat de kansen en opdrachten gaan toenemen omdat er steeds meer gaat spelen in binnen en buitenland. De conversieratio zal daardoor ook gaan toenemen maar ook hier is het lastig inschatten en naar welk percentage. En dan is de grote vraag, wat zijn onze kansen in de huidige Sales Funnel? Wij hebben geen rechtstreekse contacten met de eindklanten in het buitenland en dus ook geen enkel idee wat de slagingskans zal zijn…
Dat de omzet gaat stijgen is zeker, maar de vraag is of dit Euro 500.000 of Euro 5000.000 zal zijn bij wijze van spreken.
De andere uitdaging is of en hoe wij distributeurs gaan activeren en motiveren om ook buiten de aanbestedingstrajecten naar andere markten te gaan kijken om op deze manier ook klanten te vinden die bereid zijn om kleinere aantallen aan te schaffen. Dat zal in België ook weer iets makkelijker zijn dan in India bijvoorbeeld. Kan ik wat meer inzicht krijgen in de huidige stand van zaken? Marge, kosten, winst/verlies etc.? Ik zal ergens een uitgangspunt moeten nemen.
Ik begrijp heel goed, ook voor JML, dat er een plan moet komen, dus ik ga wel iets in elkaar draaien, maar wat aanvullende informatie zou welkom zijn(…)”
5.17.
PTI benoemt geen concrete elementen uit het overgelegde concept sales-marketingplan van september 2020 dat haar een gerechtvaardigd vertrouwen voor de toekomst kon geven, of elementen waaraan de aandeelhouders überhaupt hun goedkeuring hebben gegeven of die zijn uitgevoerd. Overigens heeft de genoemde medewerker Weenink op de vraag van [naam 1] of hij in staat was om aan te geven wat er nog van de
funnelleeft, op 10 februari 2021 geantwoord:
“Dat is erg lastig inschatten in deze tijd. Ik weet dat er ontzettend veel projecten zijn stilgelegd i.v.m. Covid-19. Ik durf echt niet te zeggen wat nog actueel is en wat niet op dit moment en/of binnen welke termijn de projecten zouden kunnen vallen.”
5.18.
SGH c.s. heeft aangevoerd, en PTI heeft onvoldoende betwist, dat Iwitness feitelijk nog maar één grote klant had, [naam 2] , en die klant had geen vertrouwen meer in de continuïteit van Iwitness, en zag voor Iwitness onvoldoende basis voor een gezonde omzet- en resultaatontwikkeling. Er is ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat de
funnelnog een waarde vertegenwoordigde die realiseerbaar was binnen Iwitness zelf met de bestaande aandeelhouders, binnen de grenzen van haar financiële mogelijkheden, dan wel realiseerbaar door derden die hiervoor zouden willen betalen.
5.19.
Overige omstandigheden.PTI wijst erop dat [geïntimeerde] zich op de aandeelhoudersvergadering van 16 juli 2021 in verschillende opzichten (mede) in positieve bewoordingen had uitgelaten over de mogelijke toekomst van de onderneming, contacten die hij in dit verband had, activiteiten die wat dat betreft gaande waren of die hij in gang wilde zetten, en de liquiditeit. Over die positieve toonzetting heeft [geïntimeerde] op vragen van het hof bij de mondelinge behandeling in het hoger beroep verklaard dat die tegen beter weten in was geweest. Dit komt het hof aannemelijk voor. De bestaande toestand rechtvaardigde geen werkelijke positieve verwachting, gelet op de eerder in dit arrest geschetste omstandigheden.
5.20.
Uitlatingen van [naam 8] op die aandeelhoudersvergadering duiden er bovendien op dat hijzelf c.q. PTI geen, althans weinig vertrouwen had in [geïntimeerde] als ondernemer en bestuurder en in diens hoopvolle voorstelling van zaken. De onderneming stevende af op faillissement, volgens [naam 8] . Hij voegde daaraan toe “ik ga daar ook niet meer in investeren.” Ook [naam 1] zag dat de continuïteit ernstig in gevaar was (hiervoor, 3.13). In het telefoongesprek van 26 juli 2021 was de toonzetting van [naam 8] niet minder pessimistisch. Over de argumentatie van MCG inzake haar bod op de aandelen – kennelijk doelt [naam 8] op het hiervoor in 3.12 aangehaalde memo – zegt [naam 8] dat hij denkt dat die niet ver van de waarheid af zit (hiervoor, 3.14). Weliswaar zeggen de aandeelhouders in dit gesprek ook dat zij de bieding van [naam 6] (€ 1,- voor alle aandelen) vinden tegenvallen, en zelfs als belediging ervaren, maar gelet op hetgeen hiervoor in dit arrest is overwogen, duidt dat eerder op feitelijke teleurstelling dan op strijdigheid met een realistische verwachting. Anders dan PTI in deze procedure suggereert, was Iwitness destijds niet aanzienlijk meer waard. [naam 8] en [naam 1] zelf wilden ook de activiteiten van Iwitness niet overnemen (3.15, hiervoor), noch de aandelen van SGH in Iwitness (3.22, hiervoor), zoals eerder in dit arrest al toegelicht.
5.21.
De situatie waarmee [geïntimeerde] zich geconfronteerd zag, was dat het geld opraakte, terwijl hij (SGH) zich al geen of minder managementvergoeding liet uitbetalen, anders gezegd: dat de onderneming afstevende op faillissement met alle kosten van dien, die in mindering zouden strekken op hetgeen uiteindelijk aan de schuldeisers ten goede kwam. Voor zover PTI meent dat [geïntimeerde] in de periode van 1 juli 2021 tot 4 november 2021 reële (commerciële) kansen heeft laten liggen, is dat onvoldoende onderbouwd. Dat er andere reële kopers waren, kan evenmin worden aanvaard. In het licht van alles wat hiervoor is overwogen, had het op de weg van PTI gelegen ten minste concreet te stellen en toe te lichten dat er in de periode van 1 juli 2021 tot 4 november 2021 nog andere kopers dan MCG bereid waren om de aandelen en/of activa van Iwitness te kopen voor een zodanig bedrag dat na betaling van alle schuldeisers nog aandeelhouderswaarde resteerde. Uit de stukken (vonnis 13 juli 2022) blijkt dat Zepcam, na contact met [naam 8] , zich in oktober 2021 bij Iwitness heeft gemeld voor een demonstratie. Dat Zepcam, met wie de gesprekken begin 2021 waren gestaakt, in het najaar van 2021 opeens (alsnog) een serieuze kandidaat was voor Iwitness, die Iwitness toen nog kon redden, heeft PTI onvoldoende toegelicht. Dat er andere reële kopers (van de aandelen of activa) waren, heeft PTI niet voldoende concreet gemaakt. PTI heeft op dit punt onvoldoende gesteld om tot bewijslevering te worden toegelaten. Bij gebreke van voorhanden alternatieven, lag daarom de activatransactie met MCG voor de hand. Dat zou ook zo zijn geweest in de hypothetische situatie zonder normschending. Zou geen gebruik worden gemaakt van het momentum (de aanbesteding van [naam 2] ), dan bestond het risico, al dan niet in faillissement, dat de activa nog minder zouden opleveren.
5.22.
Waarde aandelen en activa.De slotsom van het voorgaande is dat PTI niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aandelen in Iwitness in het relevante tijdvak (juli-november 2021) een waarde vertegenwoordigden en ook niet dat voortzetting van de activiteiten, met het oog op betere tijden, toen nog een reële optie was. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat de gerealiseerde koopprijs (€ 250.000,-) ( [naam 14] ) was gerelateerd aan de vordering van SGH/ [geïntimeerde] op Iwitness, zoals PTI suggereert, noch dat deze koopprijs in de gegeven situatie beneden de waarde was. Dit alles vloeit voort uit het hiervoor overwogene. Hierbij verdient verder nog het volgende aantekening:
  • De door PTI genoemde omstandigheid dat PTI zich in 2018 tegen een ondernemingswaardering van € 833.611,- bij Iwitness heeft ingekocht, toen de onderneming (ook) verlieslatend was, zegt onvoldoende over de situatie vanaf medio 2021. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat Iwitness in 2020 nog ruim € 100.000,- winst had gemaakt. Overigens vloeide deze winst volgens SGH en [geïntimeerde] voornamelijk voort uit een (eenmalige) incidentele verkoop aan een partij die geen eindklant was, maar die de exclusieve rechten wilde hebben voor haar land.
  • De waardebepaling van [bedrijf] (hiervoor, 3.34) is – in belangrijke mate – gebaseerd op de aanname dat 15% van de
  • In het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld dat niet is gebleken dat MCG de activa onder de prijs heeft verworven (onder 4.11 en 4.16 vonnis). Voor zover in de grieven van PTI al een klacht tegen dit oordeel valt te lezen, heeft PTI geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel over de waarde van de activa kunnen leiden. Overigens heeft MCG op de mondelinge behandeling in het hoger beroep toegelicht dat [naam 2] de aanbesteding (met het oog waarop MCG de activa had gekocht) niet heeft gewonnen, dat [naam 2] de verdere ontwikkeling van de software wegens tekortkomingen heeft stopgezet, en dat de voorraad bodycams is gedateerd en inmiddels onverkoopbaar is geworden. Volgens MCG zijn de activa waardeloos gebleken. Eerder had zij in de stukken al gemeld dat zij genoodzaakt was geweest de software volledig te herontwikkelen. Het voorgaande bevestigt dat de stelling van PTI ongegrond is dat de activa meer waard waren dan € 250.000,-. Aan het niet geconcretiseerde bewijsaanbod om [naam 16] te horen over “de ontwikkelde software” en over de “mogelijk destijds bij Zepcam bestaande interesse” in de software gaat het hof (mede) gelet op het voorgaande voorbij.
  • Tegenover de gemotiveerde betwisting van SGH c.s. heeft PTI voorts onvoldoende onderbouwd dat de waarde van de activa of de onderneming zich (deels) buiten de koopprijs om heeft gerealiseerd. Onweersproken is dat [geïntimeerde] niet bij de onderneming van [naam 6] in dienst is getreden, en daarvoor ook geen andere (betaalde) werkzaamheden heeft verricht. Evenmin is buiten de koopovereenkomst een bonus overeengekomen. PTI stelt wel dat dit mogelijk anders is, omdat in de onderhandelingen tussen SGH en MCG over een bonus is gesproken, maar SGH c.s. heeft toegelicht dat het daarvan niet is gekomen. De enige afspraak tot nabetaling van een deel van de koopsom (een
5.23.
De slotsom van het voorgaande is dat, zowel in de werkelijke als in de hypothetische situatie zonder het gewraakte handelen, er geen perspectief was op voortzetting van de onderneming, en dat verkoop van de activa voor € 250.000,- aan MCG de enige reële optie was. Van voor vergoeding vatbare schade, althans condicio sine qua non-verband tussen het gewraakte handelen en de gestelde schade, is gelet op het voorgaande niet gebleken. Het hof begroot de schade op nihil. Aan een (verdere) schatting van de omvang van de schade, of een verwijzing naar de schadestaatprocedure, wordt niet toegekomen. PTI heeft bij de mondelinge behandeling in het hoger beroep nog aangevoerd dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is om van haar te verwachten dat zij haar schade nader onderbouwt omdat SGH c.s. heeft nagelaten een waardebepaling te laten uitvoeren van de onderneming en/of de activa voorafgaand aan de activatransactie. Dit betoog verwerpt het hof. Mede gegeven de hiervoor al genoemde omstandigheid dat PTI toegang heeft en had of kan en kon krijgen tot de digitale administratie van Iwitness, en de door [geïntimeerde] op de mondelinge behandeling in het hoger beroep genoemde en onweersproken omstandigheid dat Iwitness nog steeds bestaat en jaarlijks jaarrekeningen opmaakt (waaruit de relevante informatie ook moet zijn af te leiden), moet PTI voldoende in staat zijn geweest haar schade te onderbouwen indien daarvan werkelijk sprake was. Bovendien heeft PTI de mogelijkheid gehad om derden te consulteren, hetgeen zij met haar opdracht aan [bedrijf] ook heeft gedaan.
5.24.
Toegang ontzeggen AVA 5 november 2021.PTI voert ook aan dat SGH en [geïntimeerde] onrechtmatig hebben gehandeld door [naam 8] op grond van gefingeerde beschuldigingen de toegang te ontzeggen tot de algemene vergadering van aandeelhouders van Iwitness van 5 november 2021 (haar hiervoor in 5.1 onder (iv) weergegeven stelling). PTI voert in dit verband geen concrete schade aan en de mogelijkheid dat hierdoor schade is geleden acht het hof ook niet aannemelijk, onder meer vanwege het feit dat de activatransactie met MCG toen al was gesloten.
5.25.
Betalingen aan SGH en SSS.PTI stelt tot slot dat de betalingen van 10 november 2021 door SGH/ [geïntimeerde] als bestuurder van Iwitness aan SGH en SSS zonder rechtsgrond zijn verricht (haar hiervoor in 5.1 onder (v) weergegeven stelling). Hierover overweegt het hof als volgt. Deze betalingen tellen op tot € 195.656,83. SGH en [geïntimeerde] hebben facturen die op deze betalingen zien in het geding gebracht:
Factuurdatum
Factuurnummer
Ten name van
Factuurbedrag
Betaald
31 december 2019
0014SS2019
SSS
€ 15.762,92
€ 15.762,92
6 augustus 2021
21700007
SGH
€ 12.847,18
€ 12.847,18
1 oktober 2021
21700008
SGH
€ 12.674,75
€ 6.674,75
14 oktober 2021
21700009
SGH
€ 12.847,18
€ 6.847,18
14 oktober 2021
217000010
SGH
€ 6.624,75
€ 6.624,75
10 november 2021
21700011
SGH
€ 12.100,-
€ 12.100,-
10 november 2021
21700012
SGH
€ 134.800,05
€ 134.800,05
5.26.
PTI wijst erop dat de halfjaarcijfers per 30 juni 2021 een debetpost managementvergoeding van € 105.220,- laten zien; gelet op de overeengekomen management fee kan volgens haar dan van betaling van een management fee van € 195.656,83 geen sprake zijn. Er zijn volgens PTI ten onrechte schulden voldaan die ingevolge artikel 13.1 van de aandeelhoudersovereenkomst achtergestelde vorderingen waren. Ook overigens betwist PTI dat er betalingen zijn verricht waartoe SGH/ [geïntimeerde] gerechtigd en bevoegd waren.
5.27.
Het hof overweegt hierover als volgt. In de eerste plaats tellen de betalingen aan SGH die plaatsvonden in november 2021 niet op tot € 195.656,83, maar tot € 179.893,91. De factuur van SSS betreft blijkens de omschrijving levering van bodycams en multidocs. Dat deze factuur niet verschuldigd zou zijn, heeft PTI niet voldoende toegelicht. Ook overigens is het betoog van PTI ongegrond dat met de betalingen in strijd is gehandeld met artikel 13.1 van de aandeelhoudersovereenkomst of dat SGH ( [geïntimeerde] ) anderszins tot het doen van die betalingen niet gerechtigd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat artikel 13.1 van de aandeelhoudersovereenkomst enkel ziet op de intercompany schulden die ten tijde van het sluiten van de aandeelhoudersovereenkomst bestonden, en niet op de managementvergoedingen die Iwitness aan SGH is verschuldigd (onder 4.5 van het vonnis). PTI heeft geen feiten of omstandigheden gesteld, en die zijn ook niet gebleken, die tot een andere uitleg van artikel 13.1 nopen. Onbetwist is dat SGH nog een aanzienlijk bedrag aan managementvergoedingen van Iwitness te vorderen had. Naar eigen zeggen van PTI lieten de halfjaarcijfers van Iwitness per 30 juni 2021 een debetpost managementvergoeding van € 105.220,- zien. De rechtbank heeft vastgesteld dat die debetpost op 10 november 2021 was opgelopen tot € 134.800,50 (onder 4.5). PTI heeft onvoldoende gesteld voor het oordeel dat het om een lager bedrag ging. SGH en [geïntimeerde] hebben in hoger beroep hun stellingen nader geconcretiseerd, en daarbij verwezen naar (overgelegde) facturen. Volgens SGH en [geïntimeerde] blijkt uit deze facturen dat het bij het gehele bedrag van € 179.893,91 (steeds) gaat om betaling van verschuldigde management fee die eerder nog niet werd gefactureerd, omdat de liquide middelen om die te kunnen betalen bij Iwitness toch ontbraken. PTI heeft hier onvoldoende tegenovergesteld.
5.28.
Overigens zouden de vorderingen van PTI evenmin toewijsbaar zijn indien zou komen vast te staan dat tegenover de uitbetaalde bedragen geen hogere debetpost aan managementvergoedingen stond dan € 134.800,50. Het hof licht dat als volgt toe. PTI was geen schuldeiser van Iwitness, zo heeft SGH/ [geïntimeerde] onbetwist naar voren gebracht. Er zou slechts sprake kunnen zijn van voor vergoeding vatbare schade voor PTI als voor haar een liquidatie-uitkering zou hebben geresteerd. Ook in dit verband is van belang dat naast de verschuldigde fee sprake was van intercompany schulden. De rechtbank heeft vastgesteld dat Iwitness op het moment van de mondelinge behandeling in eerste aanleg (dus een jaar na 10 november 2021) geen schuldeisers meer had, behoudens een schuld aan SGH (onder 4.8 vonnis). Naar eigen zeggen van PTI had de intercompany schuld aan SSS en SGH al op het moment van toetreding van PTI tot Iwitness een beloop van € 104.294,-. PTI heeft niet gesteld dat Iwitness (zelf, dus niet door de betaling van € 195.656,83) heeft afgelost op de rekening-courantschuld aan groep/directie, die medio 2021 was opgelopen tot € 141.085,- (hiervoor, 3.11). Dat die schuld op grond van artikel 13.1 van de aandeelhoudersovereenkomst (wellicht: deels) niet opeisbaar was, doet niet ter zake, want dit staat er niet aan in de weg – zoals bij de mondelinge behandeling in het hoger beroep op vragen van het hof is bevestigd – dat in geval van liquidatie van het vermogen van de vennootschap, na voldoening van de schuldeisers (waartoe ook SGH behoorde voor de fee), eerst nog de intercompany schulden zouden dienen te worden afgelost vóórdat zou worden toegekomen aan uitkering aan aandeelhouders. Dit volgt ook uit artikel 28 lid 4 van de oprichtingsakte van Iwitness, waarnaar SGH en [geïntimeerde] reeds in de stukken hebben verwezen, waarin is vermeld:
“Hetgeen na voldoening van de schulden van de ontbonden vennootschap is overgebleven, wordt overgedragen aan de aandeelhouders, naar evenredigheid van het gezamenlijke nominale bedrag van ieders aandelen.”
Met Iwitness kon geen hogere (liquidatie)opbrengst dan € 250.000,- worden gerealiseerd, zo volgt uit hetgeen eerder in dit arrest is overwogen. PTI heeft onvoldoende toegelicht dat na aflossing van schuldeisers en de intercompany schuld nog iets voor PTI als aandeelhouder overbleef. Ook in zoverre dient de schade van PTI dus te worden begroot op nihil.
5.29.
Gezien al hetgeen hiervoor is overwogen, dienen de vorderingen van PTI te worden afgewezen. Dat geldt ook voor de op misbruik van wanprestatie/onrechtmatige daad gegronde vorderingen. PTI komt evenmin een succesvol beroep op artikel 6:166 BW toe.
5.30.
Bewijsaanbod PTI.PTI heeft aangeboden om door haar genoemde getuigen te horen. Hetgeen PTI te bewijzen heeft aangeboden is echter niet voldoende concreet, althans niet ter zake dienend omdat het niet tot het oordeel kan leiden dat het door haar gevorderde wel toewijsbaar is, zoals in dit arrest is toegelicht. Tot slot heeft PTI bewijs aangeboden van de waarde van Iwitness op 1 juli 2021, dan wel op een door het hof in goede justitie te bepalen moment. Voor zover PTI, naast het vorenstaande, bedoelt dat dit bewijs door het bericht van een door het hof te benoemen onafhankelijke deskundige zou kunnen worden geleverd, ziet het hof geen aanleiding van dat aanbod gebruik te maken.
5.31.
Slotsom, proceskosten.Samenvattend kunnen de feiten die PTI aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd, noch afzonderlijk, noch in onderlinge samenhang bezien, tot toewijzing van de vorderingen van PTI leiden. De grieven van PTI behoeven voor het overige geen bespreking. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de grieven niet slagen. Gegeven het ontbreken van (de mogelijkheid van) schade, heeft PTI geen voldoende belang bij toewijzing van de in eerste aanleg afgewezen verklaringen voor recht. Het hof zal het bestreden vonnis, voor zover dat in het principaal hoger beroep met grieven is bestreden, bekrachtigen. Het gaat hierbij om de afwijzing van: de schadevordering, de gevorderde verklaringen voor recht ten aanzien van [geïntimeerde] en MCG, de gevorderde verklaring voor recht dat SGH onrechtmatig tegenover PTI heeft gehandeld, de vordering tot betaling van beslag- en buitengerechtelijke-incassokosten, en de veroordeling van PTI in de proceskosten van [geïntimeerde] en MCG. Het hof zal PTI als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het principaal hoger beroep, die het hof in hoofdsom als volgt begroot. Het hof neemt in aanmerking dat MCG ook (begroting van) nakosten heeft gevorderd, en wettelijke rente, die het hof ook zal toewijzen.
SGH en [geïntimeerde]
griffierecht
€ 5.689,-
salaris advocaat (2 punten x tarief VIII)
€ 12.434,-
€ 18.123,-
MCG
griffierecht
€ 5.689,-
salaris advocaat (2 punten x tarief VIII)
€ 12.434,-
€ 18.123,-
nasalaris MCG
€ 178,-
extra nasalaris MCG in geval van betekening
€ 92,-

6.Beoordeling in het incidenteel hoger beroep

Grieven SGH
6.1.
SGH heeft in het incidenteel hoger beroep grieven geformuleerd tegen de door de rechtbank uitgesproken verklaring voor recht dat SGH is tekortgeschoten in de nakoming van de aandeelhoudersovereenkomst, en tegen de compensatie van de proceskosten tussen SGH en PTI. SGH voert onder meer aan dat PTI geen voldoende belang heeft bij de door haar gevorderde verklaring voor recht dat SGH als bestuurder van Iwitness in strijd met de aandeelhoudersovereenkomst heeft gehandeld.
Beoordeling hof
6.2.
De grief dat PTI geen voldoende belang heeft bij de door haar gevorderde verklaring voor recht is gegrond. PTI kan op grond van wanprestatie (of onrechtmatige daad) geen vordering tot schadevergoeding doen gelden (zie hiervoor de beoordeling in het principaal hoger beroep), en een ander belang is voor het hof niet in beeld en PTI stelt dat ook niet, zoals SGH in haar memorie van antwoord terecht onder de aandacht heeft gebracht. Dit heeft tot gevolg dat de desbetreffende vordering alsnog moet worden afgewezen. Dat betekent dat geen van de vorderingen van PTI toewijsbaar is. Bij die stand van zaken slaagt ook de grief tegen de gecompenseerde proceskosten van de eerste aanleg tussen PTI en SGH omdat PTI, zelfs als veronderstellenderwijs zou worden aangenomen dat PTI gelijk heeft dat SGH is tekortgeschoten in de nakoming van de aandeelhoudersovereenkomst, bij de beslissing (onder de streep) volledig in het ongelijk wordt gesteld. Het hof zal PTI daarom alsnog veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg van SGH, die het hof begroot op € 2.868,50 voor het griffierecht – waarbij het hof, evenals de rechtbank voor [geïntimeerde] heeft gedaan, uitgaat van (€ 5.737,-:2) – en op € 4.247,- voor het salaris van de advocaat – waarbij het hof, evenals de rechtbank voor [geïntimeerde] heeft gedaan, uitgaat van (2 punten x tarief € 4.247,-:2) –, dus in totaal op € 7.115,50.
6.3.
Het hof zal PTI eveneens veroordelen in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep, die het hof aan de zijde van MCG tot op heden begroot op nihil vanwege de samenhang met het principaal appel.

7.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
7.1.
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover de gevorderde verklaring voor recht dat SGH is tekortgeschoten in de nakoming van de aandeelhoudersovereenkomst is toegewezen, en de proceskosten tussen PTI en SGH zijn gecompenseerd;
7.2.
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
7.3.
wijst de in eerste aanleg toegewezen verklaring voor recht alsnog af;
7.4.
veroordeelt PTI alsnog in de proceskosten van de eerste aanleg van SGH, tot op heden begroot op € 7.115,50;
7.5.
veroordeelt PTI in de kosten van het geding in principaal hoger beroep aan de zijde van SGH en [geïntimeerde] , tot op heden begroot op € 18.123,-;
7.6.
veroordeelt PTI in de kosten van het geding in principaal hoger beroep aan de zijde van MCG tot op heden begroot op € 18.123,-, en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt nadat niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledige voldoening aan het arrest heeft plaatsgevonden, steeds te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest respectievelijk het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
7.7.
veroordeelt PTI in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, aan de zijde van SGH tot op heden begroot op nihil;
7.8.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Frieling, M.M. Korsten-Krijnen en J.M. van den Berg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2025.