In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 10 februari 2025 was gewezen. De zaak betreft een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die beschuldigd werd van het opzettelijk invoeren van cocaïne. De advocaat-generaal vorderde een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 161 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en structurele dagbesteding. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter bevestigd, maar met enkele aanpassingen. De bewijsoverwegingen zijn aangevuld en de bewijsmiddelen zijn vervangen. Tevens is de organisatie die toezicht houdt op de naleving van de bijzondere voorwaarden aangepast. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaring van de verdachte niet verifieerbaar was, wat bijdroeg aan de beslissing om de verdachte schuldig te verklaren. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. I.A. de Bruijne, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.