ECLI:NL:GHAMS:2025:1752

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
200.347.977/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot nakoming van zorgregeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van de moeder tot nakoming van een zorgregeling voor haar minderjarige kinderen. De moeder was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, die haar vordering had afgewezen. De moeder en de vader zijn gescheiden en hebben samen twee minderjarige kinderen. De moeder vorderde dat de vader zou worden veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling die was vastgesteld in een eerdere beschikking van de rechtbank. De vader voerde verweer en stelde dat de kinderen geen contact meer wilden met de moeder, wat door het hof werd erkend. Het hof oordeelde dat de omstandigheden zodanig waren veranderd dat nakoming van de zorgregeling niet in het belang van de kinderen werd geacht. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en wees de vorderingen van de moeder af. Tevens werd de vader aangespoord om de ontwikkeling van de banden tussen de kinderen en de moeder te bevorderen, ondanks de huidige situatie. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.347.977/01 KG
zaaknummer rechtbank: C/15/354237 / KG ZA 24-371
arrest van de meervoudige familiekamer van 8 juli 2025
inzake
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
appellante,
advocaat: mr. M.D. Balesar te Heerhugowaard,
tegen
[de vader] ,
wonende op een geheim adres,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.M. Diesfeldt te Heiloo.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Partijen worden hierna respectievelijk de moeder en de vader genoemd.
1.2
De moeder is bij dagvaarding van 6 november 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter), van 9 oktober 2024, in kort geding gewezen tussen de moeder als eiseres en de vader als gedaagde (hierna: het vonnis). De appeldagvaarding bevat de grieven.
1.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- memorie van antwoord van de zijde van de vader van 17 december 2024;
- akte hervatting procedure van de zijde van de moeder van 4 maart 2025;
- bezwaar tegen hervatting procedure van de zijde van de vader van 4 maart 2025.
1.4
De moeder heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en haar vorderingen alsnog zal toewijzen, subsidiair een zorgregeling zal vaststellen die het hof juist acht.
1.5
De vader heeft geconcludeerd dat het hof de moeder in haar vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, dan wel haar vordering zal afwijzen, met veroordeling van de moeder in de proceskosten van beide instanties.
1.6
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en (telefonisch) door de heer J. Singh, tolk Hindi;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de vader heeft pleitnotities overgelegd.
De moeder heeft nog producties (genummerd 4 tot en met 16) in het geding gebracht bij bericht van 13 mei 2025.
1.7
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Deze feiten zijn, aangevuld met andere relevante feiten die in dit geding zijn komen vast te staan, de volgende.
2.2
Partijen zijn gehuwd geweest, welk huwelijk is geëindigd op 24 november 2015 door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 28 oktober 2015.
2.3
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2013 te [plaats A] ,
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2013 te [plaats A] .
Het gezamenlijk gezag over de kinderen is na de echtscheiding in stand gebleven.
Beide kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vader.
2.4
De kinderen zijn van 2 september 2014 tot 2 maart 2017 onder toezicht gesteld geweest van de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg.
2.5
Bij beschikking van de rechtbank van 30 januari 2019 is een regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vastgesteld, inhoudende dat:
in de even weken:
- de moeder de kinderen op woensdag om 8.30 uur naar school brengt;
- de vader de kinderen op woensdag om 12.30 uur uit school haalt;
- de vader de kinderen op zaterdag om 17.00 uur bij de moeder brengt waarna de kinderen bij de moeder eten;
- de moeder de kinderen tot donderdag bij zich heeft;
in de oneven weken:
- de moeder de kinderen op donderdag om 8.30 uur naar school brengt;
- de vader de kinderen op donderdag om 14.30 uur uit school haalt;
- de vader de kinderen op maandagochtend om 8.30 uur naar school brengt;
- de kinderen vervolgens tot woensdag bij de moeder verblijven.
2.6
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 5 april 2022 zijn de kinderen opnieuw onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling telkens is verlengd, laatstelijk tot 5 april 2024.
2.7
Op 5 april 2022 heeft de voorzieningenrechter in het kader van een kortgedingprocedure zowel de vordering van de moeder, strekkende tot veroordeling van de vader tot nakoming van de in de beschikking van 30 januari 2019 vastgestelde zorgregeling, waarbij de kinderen eerst één maand aaneengesloten bij de moeder zullen verblijven, als de vordering van de vader strekkende tot opschorting van de zorgregeling totdat in de bodemprocedure is beslist, afgewezen. Overwogen is dat dit betekent dat de zorgregeling vastgesteld bij de beschikking van de rechtbank van 30 januari 2019 blijft gelden en moet worden uitgevoerd. De voorzieningenrechter heeft voorts geoordeeld dat herstel van het contact tussen de moeder en de kinderen moet plaatsvinden onder professionele begeleiding in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling.
2.8
Bij beschikking van de rechtbank van 17 april 2023 is, voor zover nu van belang, met wijziging van de beschikkingen van 28 oktober 2015 en 30 januari 2019, bepaald dat (ook) de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de vader zal zijn en dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] tenminste één keer per week omgang met de moeder hebben onder professionele begeleiding gedurende 1,5 uur en minimaal één keer per week een videobelmoment, waarbij de frequentie, uitbreiding en de vorm van toezicht of begeleiding in overleg met – en onder regie van – de GI zal plaatsvinden, met als streven een kwalitatief en kwantitatief goede omgang tussen de moeder en de kinderen.
2.9
De kinderen hebben sinds 17 oktober 2023 geen contact meer met hun moeder gehad.
2.1
Dit hof heeft bij beschikking van 6 februari 2024 de hiervoor genoemde beschikking van 17 april 2023 bekrachtigd.

3.[hier]

3.1
In de procedure bij de voorzieningenrechter heeft de moeder gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
- de vader te veroordelen tot nakoming van de zorgregeling zoals vastgesteld bij beschikking van de rechtbank van 17 april 2023, waarin is bepaald dat de kinderen tenminste één keer per week voor de duur van 1,5 uur onder professionele begeleiding omgang met de moeder zullen hebben en minimaal één keer per week een videobelmoment tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal plaatsvinden:
- te bepalen dat de vader een dwangsom verbeurt van € 250,- per dag dan wel per dagdeel dat hij geheel of gedeeltelijk in gebreke zal blijven de zorgregeling zoals vastgesteld hij beschikking van de rechtbank van 17 april 2023 jegens de moeder na te komen, met een maximum van € 5.000,-;
- met veroordeling van de vader in de kosten van het geding.
3.2
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de moeder afgewezen en de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.3
Tegen de afwijzing van haar vordering en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt de moeder met één grief op. De voorzieningenrechter heeft volgens de moeder ten onrechte geoordeeld dat nieuwe feiten en omstandigheden maken dat de door haar gevorderde nakoming van de zorgregeling niet langer in het belang van de kinderen is. De vader zet de kinderen tegen de moeder op en stimuleert hen niet (voldoende) om omgang met haar te hebben. Doordat de vader zich tegenover de kinderen continu negatief over de moeder uitlaat, willen zij momenteel niet meer naar haar toegaan. De kinderen verkeren in een loyaliteitsconflict. De kinderen hebben nog niet de leeftijd waarop geen enkele dwang vanuit de vader tot omgang met de moeder gerechtvaardigd is. De moeder kan geen WhatsAppberichten naar de kinderen sturen, omdat zij geblokkeerd is. Zij mist de kinderen en vreest dat zij, indien deze situatie te lang voortduurt, niet meer de kans zal krijgen om een goede (hechtings)band met hen op te bouwen, waardoor zij hen uiteindelijk zal kwijtraken. De moeder hoopt dat de omgang langzaam kan worden opgebouwd en staat open voor hulpverlening en begeleiding om dit te bewerkstelligen. De vader dient te voldoen aan de informatieplicht tegenover de moeder, zodat zij beter bij de kinderen kan aansluiten als contactherstel plaatsvindt. Nadat de moeder op 30 augustus 2024 een zeer summier bericht van de vader had ontvangen, heeft zij van hem geen informatie meer over de kinderen ontvangen.
3.4
De vader voert verweer. Hij heeft de kinderen gestimuleerd om naar de moeder te gaan en met haar te beeldbellen, maar dit heeft niet tot een positief resultaat geleid. Tijdens de videobelmomenten is er geen contact tussen haar en de kinderen. Zo laat zij de kinderen niet uitpraten en begint zij Hindi te praten, terwijl de kinderen haar herhaaldelijk vragen om Nederlands te praten. Ook herhaalt zij vragen waarop de kinderen al antwoord hebben gegeven. De vader heeft bij e-mail van 18 maart 2024 een gedetailleerd voorstel gedaan voor een plan van aanpak met betrekking tot het contact tussen de moeder en de kinderen. Daarbij heeft hij in het belang van de kinderen een aantal voorwaarden gesteld, zoals een veilige omgeving, communicatie bij voorkeur in het Nederlands en een verslag van elk bezoek. De moeder heeft echter haar eigen plan getrokken en de kinderen hebben steeds meer afstand van haar genomen. De kinderen hebben een leeftijd waarop zij zich niet laten dwingen om naar de moeder te gaan of contact met haar op te nemen. De rechtbank heeft als voorwaarde voor de omgang gesteld dat er toezicht is, maar dit toezicht is komen te vervallen omdat de ondertoezichtstelling is geëindigd. De vader betwist dat hij niet aan de informatieplicht voldoet.
Zorgregeling
Spoedeisend belang
3.5
Uit de stukken in het dossier en wat is besproken op de zitting in hoger beroep is gebleken dat de moeder contact wil hebben met de kinderen, maar dat er tussen hen nu geen enkel contact is. Het laatste contact tussen de moeder en de kinderen dateert van 17 oktober 2023. Gelet op deze omstandigheid is het hof van oordeel dat de moeder voldoende spoedeisend belang heeft bij het door haar gevorderde.
Beoordeling door het hof
3.6
Het hof overweegt als volgt. Bij de beoordeling van een vordering van de moeder geldt dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling in beginsel moet worden nagekomen, zolang deze haar kracht niet heeft verloren, tenzij sprake is van dusdanige ernstige of bijzondere omstandigheden dat niet-nakoming gerechtvaardigd is.
3.7
Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat sinds de beschikking van de rechtbank van 17 april 2023 sprake is van een wijziging van omstandigheden die meebrengt dat vooralsnog onverkorte nakoming van de zorgregeling niet in het belang van de kinderen moet worden geacht. Hierbij neemt het hof het volgende in aanmerking. De kinderen wonen bij de vader. De moeder en de kinderen hebben elkaar op 17 oktober 2023 voor het laatst gezien. De moeder is vervolgens naar India op vakantie gegaan. De kinderen hebben sindsdien geen enkel contact meer met haar gehad. De inzet van gedwongen hulpverlening (omgangsbegeleiding) in het kader van de ondertoezichtstelling heeft er niet toe geleid dat de moeder en de kinderen nader tot elkaar zijn gekomen. De ondertoezichtstelling is op 5 april 2024 geëindigd. De raad is op 21 mei 2024 een nieuw onderzoek gestart naar de haalbaarheid en wenselijkheid/noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel voor de kinderen. Uit het raadsrapport van 29 juli 2024 blijkt dat zorgelijk is dat de moeder tijdens de gesprekken met de raad maar ook eerder met de betrokken hulpverleners maar moeilijk de belangen van de kinderen voorop kon stellen, zij lijkt er niet naar te handelen en denkt vanuit haar eigen belang. Zij zegt letterlijk dat de kinderen “geherprogrammeerd” moeten worden. Vader zegt dat de kinderen naar moeder toe mogen en/maar dat hij ze niet kan dwingen. De vraag is echter of hij dit daadwerkelijk uitdraagt als de hulpverlening uit beeld is. Uit het raadsrapport blijkt verder dat de kinderen prettig wonen bij de vader, dat zij zich goed ontwikkelen en dat het op school goed gaat. De kinderen hebben tegenover de raad aangegeven dat zij op geen enkele wijze contact met de moeder willen. De raad acht het tot slot zorgelijk dat er al zo lang zoveel gevraagd wordt van de kinderen en dat er steeds gekeken wordt naar wat er haalbaar is in het contact met moeder, maar dat er niet echt geluisterd wordt naar de kinderen. Er dient rust te komen in het leven van de kinderen zodat zij zich optimaal kunnen richten op persoonlijke ontwikkeling en het kind zijn. In het gesprek met de voorzieningenrechter op 28 augustus 2024 hebben zij daarin volhard. Ook op dit moment wijzen de kinderen nog steeds iedere vorm van contact met hun moeder af. De vader heeft ter zitting in hoger beroep onweersproken gesteld dat [minderjarige 2] in een telefoongesprek met haar moeder twee weken vóór de zitting in hoger beroep heeft uitgelegd waarom zij niet meer naar haar moeder toe wil gaan en dat zij en [minderjarige 1] niets met haar te maken willen hebben. De kinderen zijn inmiddels een lange periode consistent in hun standpunt. Aannemelijk is dat het dwingen van de kinderen tot omgang met de moeder op dit moment contraproductief zal werken. Het hof is met de raad van oordeel dat het op dit moment beter is dat de kinderen rust en ruimte wordt gegund, zodat zij zich op hun persoonlijke ontwikkeling kunnen richten. Hoewel het hof begrijpt dat de moeder de kinderen mist, en dat het haar veel verdriet doet dat zij geen contact met de kinderen heeft en zij alles eraan wil doen om contact met de kinderen te kunnen hebben, behoort gelet op het hiervoor overwogene omgang volgens de beschikking van 17 april 2023 dan wel een andere door het hof passend geachte omgangsregeling op dit moment niet tot de mogelijkheden. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof zowel de primaire als de subsidiaire vordering van de moeder zal afwijzen en het bestreden vonnis op dit punt zal bekrachtigen.
3.8
Het hof benadrukt dat afwijzing van de vorderingen van de moeder de vader niet ontslaat van zijn (wettelijke) verplichting om de ontwikkeling van de banden van de kinderen met de moeder te bevorderen. Dat geldt ook als de kinderen tegen de vader zeggen dat zij daar niet voor openstaan. Het hof acht denkbaar dat de vader samen met de kinderen af en toe een kaartje stuurt aan de moeder, bijvoorbeeld op verjaardagen of met feestdagen.
Informatieplicht
3.9
De moeder stelt zich op het standpunt dat de vader de informatieplicht niet nakomt en dat hij aan die plicht wel dient te voldoen. De vader betwist dat hij niet aan zijn informatieplicht voldoet.
Omdat de moeder geen daartoe strekkende vordering heeft ingediend, kan het hof geen beslissing geven over de nakoming van de informatieplicht door de vader. Dit neemt niet weg dat het hof het – net als de voorzieningenrechter – in het belang van de kinderen wenselijk acht dat de vader de moeder eenmaal per twee maanden schriftelijk of per e-mail informeert over de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen en over belangrijke zaken die hen betreffen, waaronder in ieder geval hun schoolgang, vrijetijdsbezigheden, gezondheid en medische zaken en dat hij daarbij een recente foto van de kinderen aan haar verstrekt. Een enkele zin dat het met de kinderen goed gaat volstaat niet. Hierdoor kan de moeder op de hoogte blijven van de ontwikkeling van de kinderen en kan zij beter bij hen aansluiten als op enig moment alsnog contactherstel plaatsvindt. Hierbij merkt het hof op dat het, om strijd tussen de ouders te voorkomen, niet de bedoeling is dat de moeder reageert op de berichten van de vader met informatie over de kinderen, zoals de voorzieningenrechter ook heeft overwogen.
Proceskostenveroordeling
3.1
De vader vordert de moeder te veroordelen in de kosten van het geding, zowel in de procedure bij de voorzieningenrechter als in hoger beroep.
3.11
Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter op goede gronden de proceskosten tussen partijen heeft gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof zal de kostencompensatie in eerste aanleg dan ook bekrachtigen. Ook in hoger beroep zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren, omdat deze procedure van familierechtelijke aard is.
3.12
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. Alt-van Endt, H.A. van den Berg en M.C. Schenkeveld en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2025.