ECLI:NL:GHAMS:2025:1750

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
200.351.628/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een hoger beroep

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige] Dekker. De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft op 30 december 2024, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, besloten om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers voor de duur van een jaar. De moeder van [minderjarige] is het niet eens met deze beslissing en heeft op 26 februari 2025 hoger beroep aangetekend. De Raad en de vader steunen de beslissing van de kinderrechter. Tijdens de zitting op 21 mei 2025 is de moeder bijgestaan door haar advocaat en een tolk, terwijl de Raad en de vader ook aanwezig waren. De GI was niet verschenen. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve manier met elkaar te communiceren over de opvoeding van [minderjarige]. De moeder betoogt dat er geen ontwikkelingsbedreiging is, maar het hof oordeelt anders. De minderjarige ervaart een loyaliteitsconflict tussen haar ouders, wat leidt tot een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft en bekrachtigt de eerdere beschikking van de kinderrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.351.628/01
zaaknummer rechtbank: C/15/359333 / JU RK 24-1755
beschikking van de meervoudige kamer van 8 juli 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
hierna: de raad.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- [de vader] , hierna: de vader;
- de minderjarige [minderjarige] Dekker, hierna: [minderjarige] ;
- de gecertificeerde instelling Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers, hierna: de GI.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna: de kinderrechter) heeft, op verzoek van de raad, in een beschikking van 30 december 2024 (hierna: de bestreden beschikking) [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, te weten tot 30 december 2025.
De moeder is het daar niet mee eens en vindt dat het inleidende verzoek van de raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen alsnog moet worden afgewezen.
De raad en de vader zijn het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 26 februari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De raad heeft op 7 april 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.
2.4
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 11 maart 2025 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 14 mei 2025 met bijlage; en
- een bericht van de zijde van de moeder van 18 mei 2025 met bijlage.
2.5
Het hof heeft [minderjarige] de gelegenheid gegeven om te laten weten wat zij van de zaak vindt. Het hof heeft op 25 april 2025 een brief van [minderjarige] ontvangen, waarvan de voorzitter op de zitting een samenvatting heeft gegeven.
2.6
De zitting heeft op 21 mei 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en door C. Smits, een tolk in de Franse taal;
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop;
- de vader.
Het hof heeft bijzondere toegang verleend aan de vertrouwenspersoon van de moeder.
De GI is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter zitting.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2016 te [gemeente] .
3.2
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad. In juli 2018 zijn de ouders uit elkaar gegaan. [minderjarige] woont bij de moeder.
3.3
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, te weten tot 30 december 2025.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat het inleidende verzoek van de raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen alsnog wordt afgewezen.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder in hoger beroep ongegrond te verklaren, dan wel af te wijzen.
4.4
De vader sluit zich aan bij het standpunt van de raad.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
De standpunten
5.2
De moeder betoogt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking niet aanwezig waren en op dit moment niet aanwezig zijn. De moeder stelt dat er geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. Voor zover het hof toch van oordeel is dat hier sprake van is, meent de moeder dat deze kan worden weggenomen met hulpverlening in het vrijwillig kader. De moeder is zelf actief op zoek gegaan naar hulp. De moeder vindt dat de GI niet voldoende regie voert en als gevolg hiervan kan het belang van [minderjarige] niet gediend worden. De ondertoezichtstelling heeft op deze manier geen toegevoegde waarde. Indien de ondertoezichtstelling toch noodzakelijk is, dan is zes maanden voldoende voor de inzet van de hulpverlening, aldus de moeder.
5.3
De raad betoogt dat de kinderrechter terecht en op goede gronden heeft besloten om [minderjarige] voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen. De raad vindt dat er nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . [minderjarige] heeft een angst ontwikkeld om één van haar ouders af te vallen en probeert de wereld van haar vader en de wereld van haar moeder zo gescheiden mogelijk te houden. Het is in het belang van [minderjarige] dringend noodzakelijk dat een gezinsvoogd in het kader van een ondertoezichtstelling regie kan voeren, opdat de hulpverlening met betrekking tot de communicatie tussen de ouders daadwerkelijk van de grond komt. De raad is van mening dat niet kan worden volstaan met een ondertoezichtstelling voor een kortere duur dan is verleend. Gelet op de aard en de complexiteit van de al jaren voortdurende strijd tussen de ouders wordt hulpverlening in het gedwongen kader voor de duur van een jaar noodzakelijk geacht.
5.4
De vader is het eens met het standpunt van de raad. Hij heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de hulpverleningstrajecten in het vrijwillige kader niet goed zijn verlopen. De vader stelt dat de slechte communicatie tussen hem en de moeder de oorzaak is van de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] .
De beoordeling
5.5
Aan het hof ligt de vraag voor of de kinderrechter op goede gronden de ondertoezichtstelling van [minderjarige] heeft uitgesproken voor de duur van een jaar en of de gronden daarvoor nog steeds aanwezig zijn.
5.6
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep blijkt dat de ouders tot op heden niet in staat zijn om op ouderniveau met elkaar te communiceren en te overleggen over [minderjarige] . De moeder stelt primair dat [minderjarige] niet in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Het hof ziet dit anders. Zowel uit de stukken in het dossier als het verhandelde ter zitting in hoger beroep blijkt dat [minderjarige] klem zit tussen de ouders. Het hof constateert dat [minderjarige] , door de verstoorde verstandshouding van de ouders, geen onbelast contact kan hebben met beide ouders. [minderjarige] lijkt de kant te kiezen van één ouder, in dit geval de moeder, om met het loyaliteitsconflict om te gaan. Dit wordt bevestigd door haar brief aan het hof van 25 april 2025 waarin zij aangeeft dat zij het niet leuk vindt om naar de vader te gaan, terwijl de vader ter zitting in hoger beroep aangeeft dat [minderjarige] het bij hem thuis naar haar zin lijkt te hebben. Dit laatste wordt ook bevestigd in het raadsrapport van 26 november 2024. Hierin staat dat te zien is dat [minderjarige] het naar haar zin heeft bij beide ouders, maar dat het voor haar moeilijk is om op het moment dat ze heeft verteld over hoe het is bij de ene ouder en haar wordt gevraagd naar de thuissituatie bij de andere ouder, te schakelen. Ze valt dan stil. Het hof is met de raad van oordeel dat [minderjarige] de spanning die zij ervaart, doordat ze klem zit tussen de ouders, lijkt te internaliseren en dat dit maakt dat er bij [minderjarige] sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging.
5.7
Naar het oordeel van het hof zijn de ouders momenteel nog onvoldoende in staat om zelfstandig en zonder hulp in een gedwongen kader de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen en de juiste hulpverlening ter verbetering van hun communicatie te accepteren en te continueren. De ouders hebben al zes jaar lang strijd met elkaar en de hulpverlening in het vrijwillige kader is ontoereikend geweest. De ouders hebben verschillende hulpverleningstrajecten gestopt of afgewezen. Om die reden is het hof van oordeel dat hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk is.
Het hof ziet geen aanleiding de duur van de ondertoezichtstelling te beperken, omdat de doelen van de ondertoezichtstelling nog niet zijn behaald. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat in de periode na de bestreden beschikking de uitvoering van de ondertoezichtstelling zeer traag op gang is gekomen en dat de nodige hulp nog niet is ingezet om de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] weg te nemen. Van de GI mag worden verwacht dat deze hulpverlening alsnog zo spoedig mogelijk opgestart wordt, waarbij er niet alleen aandacht moet zijn voor verbetering van de communicatie tussen de ouders, maar ook moet worden gekeken hoe het met [minderjarige] gaat en wat zij nodig heeft.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook nog aanwezig zijn.
5.8
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Alt-van Endt, mr. J.M. van Baardewijk en
mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 8 juli 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.