Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het verdere geding in hoger beroep
3.Feiten
Artikel 14
4.Eerste aanleg
5.Beoordeling
- i) de schoenenvoorraad zou bij helfte worden verdeeld,
- ii) er zou tot een afwikkeling worden gekomen. Het zou zes maanden duren en € 5.000 kosten om de afrekening op te maken en bij de afrekening zou ook worden gekeken naar het verlies en naar de andere aspecten die voor de afrekening van belang waren, of
- iii) er werd een te betalen bedrag afgesproken dat [appellant] binnen drie jaar aan [geïntimeerde] moest betalen.
omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden’ als bedoeld in artikel 3:196 lid 1 BW. De in artikel 347 lid 1 Rv besloten tweeconclusieregel beperkt de aan de oorspronkelijke eiser in conventie of reconventie toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van de eis in hoger beroep, in die zin dat deze in beginsel zijn eis niet later dan in zijn memorie van grieven of antwoord mag veranderen of vermeerderen. Dit geldt ook als de verandering of vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijke eiser is gesteld. Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard. Zodanige uitzondering doet zich hier naar het oordeel van het hof echter niet voor.
Voor zover ik me kan herinneren hebben partijen afgesproken dat [appellant] aan [geïntimeerde] 15000 euro zou betalen’. Het betoog van [geïntimeerde] dat € 15.000 is afgesproken vindt dus steun in de getuigenverklaring van [naam 1] en in objectief bewijs, de WhatsApp-correspondentie. Dat geldt niet voor het standpunt van [appellant] dat € 11.000 is afgesproken. Aan het voorgaande doet niet af dat [appellant] betwist dat hij € 1.000 cash aan [geïntimeerde] heeft voldaan. Als dat juist is, zou de onder 3.4 vermelde WhatsApp-correspondentie betekenen dat het afgesproken bedrag € 14.000 was. [appellant] betwist immers niet dat hij € 5.000 had voldaan toen [geïntimeerde] hem aanschreef nog € 9.000 te betalen. € 14.000 is echter niet het bedrag van € 11.000 dat [appellant] als afgesproken bedrag noemt. De stelling dat € 11.000 is afgesproken, strookt ook niet met de verklaring van [naam 1] als getuige dat zij zeker weet dat het ging om een bedrag van een meervoud van € 5.000.
2.428(tarief II × 2 punten)