ECLI:NL:GHAMS:2025:1649

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
200.355.471/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van het verschoningsverzoek in de strafzaak Marengo

Op 24 juni 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam in de zaak met registratienummer 200.355.471/01 een beslissing genomen over een verschoningsverzoek van mr. M.J.A. Plaisier, raadsheer in de meervoudige strafkamer. Dit verzoek was ingediend in het kader van het onderzoek 'Marengo', waarin meerdere verdachten betrokken zijn. De verdediging van verdachte [verdachte 10] had eerder verzocht om de raadsheer te laten verschonen, wat leidde tot een heroverweging van de situatie door verzoeker. De verschoningskamer oordeelde dat een mondelinge behandeling niet nodig was en dat het verzoek op 10 juni 2025 in raadkamer kon worden behandeld.

De verschoningskamer heeft vastgesteld dat er omstandigheden zijn die de schijn van partijdigheid kunnen wekken. Dit is gebaseerd op het feit dat verzoeker eerder betrokken was bij een andere strafzaak, de 'wapenzaak', waarin de verdachte in het huidige onderzoek ook een rol speelt als kroongetuige. De kamer benadrukte dat de eisen van artikel 6 van het EVRM, die een eerlijk proces waarborgen, in het geding zijn. De beslissing om het verzoek tot verschoning toe te wijzen, is genomen om de objectieve vrees voor partijdigheid te ondervangen. Het hof heeft de beslissing op 24 juni 2025 genomen en deze is medegedeeld aan de betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN(inz. de parketnummers 23-000579-24 en 23-000601-24)
Wrakings- en verschoningskamer
registratienummer : 200.355.471/01
datum beslissing : 24 juni 2025
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van een verschoningsverzoek van het gerechtshof Amsterdam
op het schriftelijk verzoek zich te mogen verschonen als bedoeld in artikel 517 van het
Wetboek van Strafvordering van:
mr. M.J.A. Plaisier,
raadsheer in de meervoudige strafkamer,
hierna ook te noemen: verzoeker,
belast met de behandeling van de volgende strafzaken in het onderzoek ‘Marengo’ onder de parketnummers: 23-000591-24 ( [verdachte 1] ); 23-000579-24 ( [verdachte 2] ); 23-000592-24 ( [verdachte 3] ); 23-000601-24 ( [verdachte 3] ); 23-000587-24 ( [verdachte 4] ); 23-000561-24 ( [verdachte 5] ); 23-000609-24 ( [verdachte 6] ); 23-000594-24 ( [verdachte 7] ); 23-000586-24 ( [verdachte 8] ); 23-000584-24 ( [verdachte 9] ); 23-000565-24 ( [verdachte 10] ); 23-000595-24 ( [verdachte 11] ); 23-000573-24 ( [verdachte 12] ); 23-000545-24 ( [verdachte 13] ) en 23-000583-24 ( [verdachte 14] ).

1.Procesverloop

1.1.
De verdediging van de verdachte [verdachte 10] heeft bij bericht van 12 mei 2025 mr. Plaisier verzocht zich te verschonen. Ter terechtzitting van 3 juni 2025 heeft de verdediging van de verdachte [verdachte 10] en de verdachte [verdachte 9] mr. Plaisier (wederom) verzocht zich te verschonen.
1.2.
Verzoeker heeft op 21 mei 2025 een brief verzonden aan de procespartijen en daarin – kort gezegd – medegedeeld geen aanleiding te zien een verzoek tot verschoning in te dienen.
1.3.
Bij brief van 10 juni 2025 heeft verzoeker een schriftelijk verzoek ingediend bij de verschoningskamer, strekkende tot verschoning van zichzelf van de behandeling in voornoemde zaken. Blijkens de inhoud van de brief heeft het verhandelde ter terechtzitting van 3 juni 2025 geleid tot een heroverweging van het eerdere afzien van het doen van een verzoek tot verschoning.
1.4.
De verschoningskamer is van oordeel dat een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege kan blijven. Het verzoek is op 10 juni 2025 in raadkamer behandeld.

2.De beoordeling van het verzoek

2.1.
Ingevolge artikel 517, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan elk van de raadsheren die een zaak behandelt, verzoeken zich te mogen verschonen op grond van feiten of omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Het verzoek kan zowel schriftelijk als mondeling ter terechtzitting geschieden.
2.2.
Vooropgesteld dient te worden dat een raadsheer uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM en artikel 14, eerste lid, IVBPR, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de raadsheer jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de deze partij dienaangaande bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. De vraag of er reden kan zijn voor verschoning moet aldus worden beoordeeld aan de hand van een subjectieve toets, waarbij het gaat om de persoonlijke overtuiging van een raadsheer in een bepaalde zaak, en aan de hand van een objectieve toets, waarbij moet worden vastgesteld of bij een partij de vrees voor partijdigheid van een raadsheer kan ontstaan, rekening houdend met de uiterlijke schijn.
2.3.
Verzoeker heeft deel uitgemaakt van de hof-combinatie die heeft geoordeeld in een eerdere strafzaak tegen de verdachte in de zaak van Gerechtshof Amsterdam, 20 september 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3362. Deze zaak is bekend als de ‘wapenzaak’. Die verdachte is toen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden wegens het voorhanden hebben van een Glock model 26, een Zastava M83/91, munitie en een jammer. De verdachte in de ‘wapenzaak’ is in het onderhavige onderzoek ‘Marengo’ zowel verdachte als kroongetuige.
2.4.
De enkele omstandigheid dat de zaken van de verdachten in hoger beroep worden behandeld door een kamer van het gerechtshof waarvan een lid zitting heeft gehad in een kamer van het gerechtshof die voordien heeft geoordeeld over een eerdere zaak tegen thans een medeverdachte, levert geen zwaarwegende aanwijzing op als hiervoor bedoeld. Het is immers de normale, wettelijke taak van de raadsheer die heeft te beslissen omtrent de in de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde vragen, daarbij uitsluitend te oordelen op de grondslag van het aan iedere verdachte tenlastegelegde en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting dienaangaande in de zaak van die verdachte(n), en daarbij hetgeen hij heeft beslist in andere zaken, van een andere verdachte, buiten beschouwing te laten (vgl. bijv. HR 26 mei 1992,
NJ1992, 676 en HR 18 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5050 ten aanzien van – anders dan i.c. – medeverdachten
in dezelfde zaak).
2.5.
Dit kan echter anders zijn indien bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die een zwaarwegende aanwijzing opleveren om te oordelen dat er bij een verdachte een objectief gerechtvaardigde vrees kan bestaan dat de raadsheer jegens hem een vooringenomenheid koestert.
2.6.
De inhoudelijke behandeling van de ‘wapenzaak’ (2.3) heeft op 6 september 2018 deels achter gesloten deuren plaatsgevonden.
2.7.
Verzoeker heeft, wegens ontstentenis van de voorzitter en de oudste raadsheer, eerst onlangs het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 september 2018 opgemaakt en vastgesteld aan de hand van de aantekeningen van de griffier. Uit het verschoningsverzoek van 10 juni 2025 blijkt dat verzoeker: “
Met het opmaken van het proces-verbaal (…) aldus (alsnog)(heeft)
kennisgenomen van de aantekeningen van de griffier. Deze aantekeningen strekken zich ook uit tot het besloten deel van de terechtzitting in de ‘wapenzaak’.”
2.8.
De verschoningskamer is van oordeel dat, gegeven het feit dat verzoeker deel uitmaakt van de kamer belast met de behandeling van de strafzaken in het onderzoek ‘Marengo’, de omstandigheden genoemd in 2.3, 2.6 en 2.7 tezamen in strijd zijn met de eisen die artikel 6 EVRM stelt aan de interne openbaarheid als onderdeel van het recht op een eerlijk proces. Het beginsel van interne openbaarheid ziet op de toegankelijkheid van het onderzoek voor alle procesdeelnemers. Het houdt in dat de procespartijen in elk geval tijdens het onderzoek ter terechtzitting alle processtukken kennen en ook dat voor een procespartij geen (op onderdelen) geheim proces plaatsvindt. Dat impliceert dat een zittingsrechter niet over meer en/of andere informatie aangaande de zaak mag beschikken dan de procespartijen. Bovendien vereist het onmiddellijkheidsbeginsel dat een zittingsrechter recht doet op basis van het materiaal dat ter zitting door hemzelf of ten overstaan van hem naar voren is gebracht. Het onmiddellijkheidsbeginsel ziet daarbij op de zittingsrechter, waar het beginsel van interne openbaarheid vooral betrekking heeft op de informatiepositie van procespartijen. De wetenschap van een zittingsrechter over hetgeen zich tijdens het besloten deel van een terechtzitting in een andere zaak heeft plaatsgevonden, vindt niet zijn grondslag in het onderzoek ter terechtzitting.
2.9.
Gelet op het vorenstaande en het in licht van voornoemde beginselen beschikt verzoeker – als raadsheer aanwezig bij de behandeling van de ‘wapenzaak’ die deels achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden – over meer en/of andere informatie en kennis omtrent (de persoon van) de verdachte/kroongetuige dan de bij het onderzoek ‘Marengo’ betrokken procespartijen. Dat vormt naar het oordeel van de verschoningskamer een (objectieve) omstandigheid die de schijn kan wekken dat het verzoeker aan onpartijdigheid ontbreekt. Het verzoek om verschoning is daarom toewijsbaar.
2.10.
Nu het verschoningsverzoek in de kern is gebaseerd op de hiervoor in aanmerking genomen omstandigheden behoort het te worden toegewezen. Hetgeen verzoeker overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking.
De beslissing
Het hof, de verschoningskamer:
- wijst het verzoek tot verschoning toe;
- beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, alsmede aan de aan voornoemde zaken betrokken raadslieden en advocaten-generaal.
Deze beslissing is gegeven te Amsterdam op 24 juni 2025 door mr. J.W. van Rijkom, voorzitter, mr. C.N.M. Antens en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. A.S. van Middelkoop en mr. T.H.J. Menting, griffiers.
mr. T.H.J. Menting is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.