ECLI:NL:GHAMS:2025:1648

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
200.347.377/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep van een vader tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, die op 23 juli 2024 een zorgregeling en kinderalimentatie had vastgesteld. De vader, die in principaal hoger beroep is gegaan, verzoekt om wijziging van de zorgregeling en om de kinderalimentatie op nihil te stellen. De moeder, die in incidenteel hoger beroep is gegaan, verzoekt om geen reguliere zorgregeling meer tussen de vader en de kinderen. De rechtbank had de zorgregeling gewijzigd en de alimentatie vastgesteld op € 147,- per kind per maand. Het hof heeft de zaak op 17 juni 2025 behandeld, waarbij de vader en moeder beiden aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de zorgregeling aangepast, zodat de kinderen in week 1 en week 3 bij de vader verblijven, met een eindtijd op zondag van 18.30 uur. De alimentatie is verlaagd naar € 118,- per kind per maand, met terugwerkende kracht tot 16 maart 2022. Het hof heeft de verzoeken van de vader en moeder in hun incidentele en principaal hoger beroep beoordeeld en heeft de beschikking van de rechtbank in zoverre vernietigd en opnieuw beslist.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.347.377/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/326273 / FA RK 22-1273
Beschikking van de meervoudige kamer van 17 juni 2025 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. G. Öntaş te Amsterdam,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.E. Oud te Krommenie.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] , en
- de minderjarige [minderjarige 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en over de bijdrage die de vader voor hen dient te betalen
.
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) heeft op 23 juli 2024, kort gezegd, de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gewijzigd en een door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna gezamenlijk: de kinderen) gewijzigd naar € 147,- per kind per maand met ingang van 16 maart 2022 (hierna: de bestreden beschikking).
De vader is het daarmee niet eens en wil dat de zorgregeling aangepast wordt. De moeder wil op haar beurt dat er geen reguliere zorgregeling meer geldt tussen de vader en de kinderen.
De vader meent daarnaast dat de kinderalimentatie op nihil moet worden gesteld.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 21 oktober 2024 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 18 december 2024 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vader heeft op 10 februari 2025 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep van de moeder ingediend.
2.4
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- het proces-verbaal van de behandeling bij de rechtbank, ingediend door de vader op 11 november 2024;
- een bericht van de zijde van de vader van 10 februari 2025 met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de moeder van 11 februari 2025 met bijlage, en
- een bericht van de zijde van de vader van 12 februari 2025 met bijlage.
2.5
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de kinderen gesproken. Ter zitting heeft de voorzitter een samenvatting van dit gesprek gegeven.
2.6
De zitting heeft op 17 februari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de raad, vertegenwoordigd door A. Touber.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige 1] , geboren [in] 2014 en [minderjarige 2] , geboren [in] 2016.
De ouders zijn gehuwd geweest en zijn op 22 oktober 2018 gescheiden. Zij oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen wonen bij de moeder.
3.2
Bij de echtscheidingsbeschikking van 3 oktober 2018 is, voor zover hier van belang, een zorgregeling vastgesteld tussen de vader en de kinderen volgens het volgende vierwekelijkse rooster:
- week 1: omgang op woensdag waarbij de vader [minderjarige 1] van school ophaalt en waarbij partijen in onderling overleg afspreken waar de vader [minderjarige 2] ophaalt en om 18.00 uur de kinderen bij de moeder terugbrengt;
- week 2: omgang op vrijdag waarbij de vader [minderjarige 1] van school ophaalt en waarbij partijen in onderling overleg afspreken waar de vader [minderjarige 2] ophaalt en om 18.00 uur de kinderen bij de moeder terugbrengt:
- week 3: omgang op zaterdag waarbij de vader de kinderen bij de moeder om 10.00 uur ophaalt en om 18.00 uur bij de moeder terugbrengt;
- week 4: omgang op zaterdag waarbij de vader de kinderen bij de moeder om 10.00 uur ophaalt en op zondag om 18.00 uur bij de moeder terugbrengt.
Verder is een regeling getroffen voor de vakanties en feestdagen.
Daarnaast is een door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld van € 189,- per kind per maand met ingang van 3 oktober 2018. Ingevolge de wettelijke indexering bedroeg per 1 januari 2024 de door vader te betalen bijdrage € 227,75 per kind per maand.
3.3
Bij beschikking van 7 april 2020 van dit hof is met betrekking tot de zomervakantie een nieuwe verdeling bepaald, met vernietiging van de beschikking van 3 oktober 2018 in zoverre. De beschikking van 3 oktober 2018 is bekrachtigd ten aanzien van de reguliere zorgregeling.
3.4
Partijen zijn bij proces-verbaal van 2 september 2022 doorverwezen naar het Uniform Hulpaanbod om te werken aan de doelen 'oudercommunicatie' en 'psycho-educatie’.
Het lokaal team van de gemeente [gemeente] heeft op 1 mei 2023 laten weten dat het traject bij Altra niet van de grond is gekomen. Partijen zijn aangemeld voor het traject Ouderschap Blijft. De vader staat niet open voor dit traject en wil deelnemen aan Parallel Solo Ouderschap. Daarop heeft de raad besloten een onderzoek te starten.
In zijn rapport van 1 maart 2024 heeft de raad geadviseerd een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen twee weekenden in de maand bij de vader zijn. De raad heeft twee voorstellen gedaan voor de praktische invulling van een dergelijke regeling.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, met wijziging van de beschikking van 3 oktober 2018 van de rechtbank en de beschikking van 7 april 2020 van dit hof in zoverre, een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen bij de vader verblijven volgens een vierwekelijks schema:
- in week 1 van vrijdag na schooltijd tot zondag 16.00 uur, waarbij de vader de kinderen op vrijdag uit school haalt, [minderjarige 1] op zaterdag naar voetbal brengt en de kinderen op zondag terug naar de moeder brengt;
- in week 3 van vrijdag na schooltijd tot zondag 16.00 uur, waarbij de vader de kinderen op vrijdag uit school haalt, [minderjarige 1] op zaterdag naar voetbal brengt en op zondag naar Arabische les en waarbij de moeder de kinderen op zondag ophaalt bij de vader.
Daarbij heeft te gelden dat het de verantwoordelijkheid van de vader is om de kinderen naar activiteiten te brengen wanneer zij bij de vader verblijven, of daar een oplossing voor te vinden
als dit de vader niet lukt. De vader kan hier in overleg met de moeder een derde voor regelen.
Deze derde dient een bekende van de moeder te zijn en bij de overdracht op zondag dient dit iemand anders dan de echtgenote van de vader te zijn.
Verder heeft de rechtbank een regeling getroffen voor de vakanties en feestdagen.
Deze beslissing is genomen op de verzoeken van zowel de vader als de moeder om de reguliere zorgregeling te wijzigen.
Daarnaast heeft de rechtbank, met wijziging van de beschikking van 3 oktober 2018 in zoverre, de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald op € 147,- per kind per maand met ingang van 16 maart 2022, met dien verstande dat de moeder hetgeen zij teveel had ontvangen sinds 16 maart 2022 niet aan de vader hoeft terug te betalen.
Deze beslissing is gegeven op het verzoek van de vader om de bijdrage op nihil te stellen.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre en – naar het hof begrijpt – met wijziging van de beschikking van 3 oktober 2018 van de rechtbank en de beschikking van 7 april 2020 van dit hof in zoverre -, een zorgregeling te bepalen waarbij:
- de kinderen in week 1 en week 3 tot zondag om 18.30 uur bij de vader verblijven, welk eindtijdstip elk jaar met een half uur wordt verlengd tot 20.00 uur en dat in week 1 de moeder de kinderen bij de vader ophaalt;
- wanneer de kinderen bij de vader zijn, de moeder de kinderen naar hun activiteiten brengt (zoals [minderjarige 1] naar voetbal en de kinderen op zondag naar Arabische les), waarbij de moeder de kinderen bij de vader ophaalt en hen naar de activiteit brengt en terugbrengt naar de vader en indien de vader de overdracht op zondag zelf niet kan doen dat dan zijn echtgenote de overdracht van de kinderen zal doen.
Daarnaast verzoekt hij de onderhoudsbijdrage op nihil te stellen, althans op een zodanig bedrag als het hof juist zal achten.
4.3
De moeder verzoekt de verzoeken van de vader af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt zij, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre en – naar het hof begrijpt – met wijziging van de beschikking van 3 oktober 2018 van de rechtbank en de beschikking van 7 april 2020 van dit hof in zoverre -, te bepalen dat er geen reguliere omgang meer zal plaatsvinden tussen de vader en de kinderen (alleen tijdens vakanties en feestdagen).
4.4
De vader verzoekt het verzoek van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

In principaal en incidenteel hoger beroep
Zorgregeling
5.1
Partijen hebben met hun grieven beiden de zorgregeling aan de orde gesteld. Hun grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Activiteiten
5.2
Een belangrijk punt van geschil tussen partijen is gelegen in de activiteiten die de kinderen in het weekend hebben. [minderjarige 1] gaat op zaterdag naar voetbal en beide kinderen gaan op zondag naar Arabische les. In het weekend waarin de kinderen bij de vader zijn, is de vader naar eigen zeggen niet in staat om de kinderen naar hun activiteiten te brengen, vooral omdat zijn echtgenote ernstig ziek is en de vader haar niet alleen kan laten met hun gezamenlijke kinderen. Hij heeft niemand in zijn netwerk die de kinderen kan brengen en halen. De vader stelt dat de omgang met hem van groter belang is voor de kinderen dan hun activiteiten en dat de moeder de kinderen maar moet brengen en halen als zij veel waarde hecht aan voetbal en Arabische les. De moeder stelt op haar beurt dat vooral [minderjarige 1] dermate veel plezier haalt uit voetbal dat hij inmiddels liever niet meer naar de vader gaat.
5.3
Het hof constateert dat de verstandhouding tussen partijen uitermate moeizaam verloopt. Volgens de vader is Parallel Solo Ouderschap (PSO) nog de enige mogelijkheid om samen ouders van de kinderen te zijn, maar het is (nadat de raad in zijn rapport van 1 maart 2024 PSO had geadviseerd) niet gekomen tot een traject om PSO in te voeren, anders dan dat partijen (uitsluitend) via een schriftje met elkaar communiceren. Ook de zorgregeling loopt niet optimaal en in het omgangsweekend voorafgaand aan de zitting zijn de kinderen niet bij de vader geweest. Een factor van belang daarbij lijkt te zijn dat de vader de kinderen niet naar hun activiteiten brengt en dat ook het halen bij en brengen naar de moeder problemen geeft. Het hof ziet dat er praktische bezwaren kleven aan het door de vader faciliteren van de activiteiten van de kinderen, maar dat gegeven is onvoldoende om te oordelen dat een tweewekelijkse zorgregeling niet langer in het belang van de kinderen is. Ook de raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd dit verzoek van de moeder in incidenteel hoger beroep af te wijzen. Het is aan beide ouders om hulp te zoeken en met behulp van PSO afspraken te maken. Tot er PSO is, adviseert de raad de zorgregeling in te korten tot één dag in het weekend; bij de vader zijn is in het belang van de kinderen, maar activiteiten ondernemen is dat ook. Het hof is dat met de raad eens. Zowel uit de stukken als uit het kindgesprek met [minderjarige 1] blijkt dat [minderjarige 1] veel voldoening haalt uit voetbal. Aannemelijk is dat het missen van wedstrijden op zaterdag gevolgen zal hebben voor zijn plek in het team (uitsluiting van wedstrijden). Hoewel contact met de vader belangrijk is, is het hebben van sport/hobby’s dat evengoed, ook als uitlaatklep voor [minderjarige 1] . Nu de vader [minderjarige 1] niet kan brengen naar en kan halen van voetbal en er ook niemand in zijn omgeving is die dat voor zijn of haar rekening kan nemen, komt het hof tot de slotsom dat de zorgregeling dient te worden ingekort in die zin dat die (eens per twee weken) aanvangt op zaterdag na voetbal, in plaats van op vrijdag na school. Aangezien de wedstrijden niet steeds op hetzelfde tijdstip plaatsvinden, zal het hof bepalen dat de zorgregeling uiterlijk anderhalf uur na voetbal begint. Als er geen voetbal is, vangt de zorgregeling wel al op vrijdag na school aan. Dit geldt voor beide kinderen, omdat het hof het niet wenselijk acht verschillende regelingen voor de kinderen vast te stellen.
Het hof ziet in dat de kinderen bij deze regeling nog steeds hun Arabische les moeten missen, maar het gaat niet aan om de zorgregeling nog verder te beperken. Daarbij komt dat de kinderen de achterstand die zij oplopen door de helft van de lessen te missen (enigszins) kunnen inlopen door het doen van huiswerk.
Eindtijd
5.4
Het hof zal de eindtijd op zondag wijzigen naar 18.30 uur in plaats van 16.00 uur. Op die manier hebben de vader en de kinderen op zondag meer tijd samen en kunnen zij mogelijk nog gezamenlijk eten met de echtgenote en de jongste kinderen van de vader. Dat de kinderen daardoor mogelijk wat later naar bed gaan is niet ideaal, maar kan gezien de frequentie en omvang van de zorgregeling wel van hen worden gevergd.
Het hof zal geen uitbreiding met een half uur per jaar bepalen, maar het staat de ouders uiteraard vrij om op termijn (als de kinderen ouder zijn) afspraken te maken over een later tijdstip.
Halen en brengen en overdracht
5.5
Het hof laat de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het halen bij en brengen naar de moeder in stand. De moeder draagt al het leeuwendeel van de zorg en opvoeding van de kinderen en het is dan ook niet meer dan redelijk dat de vader een groter deel van het halen en brengen op zich neemt. De omstandigheden dat zijn persoonlijke situatie dat wellicht lastig maakt en dat de moeder ter zitting bij de rechtbank had ingestemd met het gelijkelijk verdelen van het halen en brengen, maken dat niet anders.
De vader heeft verder verzocht te bepalen dat indien hij de overdracht op zondag zelf niet kan doen dat dan zijn echtgenote de overdracht van de kinderen zal doen. Dit verzoek zal het hof afwijzen. Niet alleen ziet het hof niet in waarom de vader de overdracht niet zelf zou kunnen doen, maar daarnaast is gebleken dat de verstandhouding tussen de moeder en de echtgenote getroebleerd is. Alleen al om die reden dient de vader de overdracht niet aan haar (of een van haar kinderen) over te laten. In dat verband merkt het hof nog op dat de kinderen er blijk van hebben gegeven meer aandacht van de vader te willen krijgen. Het zou dan ook goed zijn als de vader tijdens het weekend van de zorgregeling zo beschikbaar mogelijk is (en niet hoeft te werken).
Tot slot herhaalt het hof het advies van zowel de raad als de rechtbank aan partijen om zich aan te melden voor PSO.
Kinderalimentatie
5.6
De vader heeft drie grieven tegen de vaststelling van de onderhoudsbijdrage voor de kinderen gericht. Daarin heeft hij de aflossing op een schuld, het inkomen van zijn echtgenote en de draagkracht van de moeder aan de orde gesteld.
Het hof stelt vast dat de behoefte van de kinderen van € 294,- per kind per maand (na indexering in 2024) niet wordt betwist en dus vaststaat. Ook de ingangsdatum (16 maart 2022) is niet in geschil.
Draagkracht vader
5.7
De vader is sinds 2007 als beveiliger in loondienst werkzaam bij [bedrijf 1] BV. De rechtbank is bij de bepaling van de draagkracht van de vader uitgegaan van de berekening die de vader als bijlage 23 bij zijn brief van 19 maart 2024 in het geding had gebracht, nu ook uit de salarisstroken van de vader van 2024 volgde dat zijn basissalaris € 2.726,- bruto per vier weken bedraagt exclusief vakantiegeld. Deze berekening komt uit op een netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van € 3.317,- per maand
Aangezien tegen dit uitgangspunt geen grief is gericht, zal ook het hof de draagkracht van de vader op grond van dit inkomen berekenen.
Aflossing schuld
5.8
In zijn vierde grief voert de vader aan dat de rechtbank bij de bepaling van zijn draagkracht ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn schuld aan de ABN AMRO Bank waarop hij € 210,- per maand aflost. Uit de echtscheidingsbeschikking blijkt dat de schuld uit het huwelijk stamt. Ook het hof heeft in de beschikking van 7 april 2020 rekening gehouden met de schuld. De vader heeft de schuld bovendien met stukken onderbouwd.
5.9
Volgens de moeder moet er geen rekening worden gehouden met de schuld. Niet alleen betreft het van oorsprong een schuld die de vader al vóór hun huwelijk had, maar bovendien had hij de schuld inmiddels afgelost kunnen hebben.
5.1
Het hof overweegt dat niet in geschil is dat de schuld aanvankelijk een flexibel krediet betrof; er werd (tijdens het huwelijk) niet alleen afgelost, maar ook weer opgenomen. Na het uiteengaan betaalden partijen hun dubbele lasten ervan. In 2020, derhalve na het uiteengaan van partijen, is het flexibel krediet door de ABN AMRO Bank omgezet in een vaste lening waarop alleen nog kon worden afgelost. De vader heeft die aflossing van € 210,- per maand voor zijn rekening genomen. Uit het dossier blijkt inderdaad dat het saldo steeds afneemt tot het krediet (naar verwachting) in de tweede helft van 2027 in zijn geheel zal zijn afgelost. Nu het een niet-vermijdbare, niet-verwijtbare schuld is, zal het hof de aflossing in mindering brengen op de draagkracht van de vader.
Draagkracht echtgenote
5.11
De vader is [in] 2021 gehuwd met [X] (hierna: [X] ). Uit hun huwelijk zijn drie thans nog minderjarige kinderen geboren. [X] heeft uit een eerder huwelijk twee kinderen die vier dagen per week bij de vader en [X] verblijven.
[X] is sinds 2009 werkzaam in loondienst bij [bedrijf 2] B.V. Nederland. Gezien de jaaropgave van 2023 bedroeg haar fiscaal loon dat jaar € 45.570,-. Per 1 april 2024 heeft zij haar uren aangepast van 36 uur per week naar 12 uur per week. Gezien de jaaropgave van 2024 bedroeg haar fiscaal loon € 16.713,-.
5.12
Bij haar berekening heeft de rechtbank de beschikbare draagkracht van de vader door vijf kinderen gedeeld. Met de onderhoudsplicht van de vader jegens de oudste twee kinderen van [X] heeft de rechtbank geen rekening gehouden. Tot zover is de vader het eens met de rechtbank, althans heeft hij daartegen geen grief geformuleerd. Hij is het wel oneens met de overweging van de rechtbank ten aanzien van de draagkracht van [X] . Hij meent dat het onterecht is dat die draagkracht is gebaseerd op de jaaropgave van 2023, omdat [X] – genoodzaakt door haar ziekte – minder uren is gaan werken. Het hof stelt echter vast dat de rechtbank weliswaar een overweging heeft gewijd aan de draagkracht van [X] , maar dat haar inkomen niet lijkt te zijn betrokken bij de vaststelling van de behoefte van de drie kinderen van de vader en [X] samen en haar draagkracht evenmin bij het aandeel dat zij in die kosten dient te leveren. Deze grief van de vader faalt dan ook bij gebrek aan belang.
Draagkracht moeder
5.13
De moeder was werkzaam in loondienst bij [bedrijf 3] B.V. Per 6 mei 2022 ontving zij een ZW-uitkering gedurende een jaar. Daarna ontving zij een WW-uitkering tot 6 juni 2024. Intussen is de moeder op 16 oktober 2023 in dienst getreden van [bedrijf 4] Nederland BV. Haar salaris bedraagt € 427,- bruto per vier weken exclusief vakantiegeld en meeruren gezien de drie overgelegde loonstroken van 2024. De moeder ontvangt een aanvullende bijstandsuitkering en een kindgebonden budget.
5.14
De vader voert aan dat de moeder (weer) drie dagen per week kan gaan werken. De moeder stelt dat zij daartoe thans niet in staat is. Zij werkt twee dagen per week van 9.00 uur tot 13.00 uur en dat is voor haar het maximaal haalbare gezien haar burn-outklachten als gevolg van haar conflict met de vader en de mantelzorg die zij heeft voor haar dementerende moeder.
5.15
Uit de echtscheidingsbeschikking van 2018 en de beschikking van het hof van 2020 volgt dat de moeder toen een bijstandsuitkering ontving. Bij zijn inleidend verzoek heeft de vader een uitkeringsspecificatie van de moeder van februari 2021 gevoegd. De moeder heeft bij haar verweerschrift in eerste aanleg twee jaaropgaven en enkele loonstroken van [bedrijf 3] B.V. overgelegd waaruit blijkt dat zij in deeltijd werkte en dat haar fiscaal loon in totaal € 11.283,- bedroeg. Van 6 mei 2022 tot 16 oktober 2023 heeft de moeder (wegens ziekte) niet gewerkt. Sinds laatstgenoemde datum werkt de moeder en worden haar inkomsten aangevuld tot bijstandsniveau.
Het hof acht het niet redelijk om van de moeder te vergen dat zij de acht uur per week die zij nu werkt zodanig uitbreidt dat zij geen aanvullende bijstandsuitkering nodig heeft; pas als zij die niet meer krijgt en zij inkomsten heeft op bijstandsniveau (of hoger) zou immers van haar kunnen worden verlangd dat zij een bijdrage levert in de kosten van de kinderen. Gezien haar recente arbeidsverleden (vanaf 2018) heeft de moeder niet een verdiencapaciteit van die hoogte. Daarbij betrekt het hof de omstandigheid dat de zorg voor de kinderen doordeweeks volledig op de moeder aankomt en dat zij bovendien mantelzorger is van haar moeder.
Slotsom
5.16
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt een beschikbare draagkracht van de vader van € 589,- per maand op basis van de draagkrachtformule: 70% van [NBI - (0,3 x NBI + 1.270 + 210)]. Niet in geschil is dat de beschikbare draagkracht van de vader door vijf kinderen wordt gedeeld. Dat brengt mee dat hij een bijdrage voor de kinderen dient te voldoen van € 118,- per kind per maand.
Nu partijen gezamenlijk onvoldoende draagkracht hebben om in de behoefte van de kinderen te voorzien en dit tekort meer dan twee keer zo groot is als de zorgkorting, moet de vader zijn volledige beschikbare draagkracht aanwenden voor de kinderalimentatie.
Terugbetalingsverplichting
5.17
De rechtbank heeft de verlaging van de alimentatie met terugwerkende kracht laten ingaan per 16 maart 2022, met dien verstande dat de moeder hetgeen zij sindsdien teveel had ontvangen niet hoeft terug te betalen. Het hof zal de bijdrage verder verlagen met ingang van 16 maart 2022. Ook het hof is van oordeel dat een terugbetalingsverplichting niet van de moeder kan worden gevergd gezien de hoogte van de behoefte van de kinderen (die aanzienlijk hoger is dan de bijdrage) en haar inkomenssituatie.
5.18
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
In principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de reguliere zorgregeling en, in zoverre opnieuw rechtdoende;
stelt, met wijziging van de beschikking van 3 oktober 2018 van de rechtbank en de beschikking van 7 april 2020 van dit hof in zoverre, een zorgregeling vast waarbij de kinderen bij de vader verblijven volgens een vierwekelijks schema:
- in week 1 van zaterdag anderhalf uur na voetbal tot zondag 18.30 uur, waarbij de vader de kinderen op zaterdag haalt en de kinderen op zondag terug naar de moeder brengt;
- in week 3 van zaterdag anderhalf uur na voetbal tot zondag 18.30 uur, waarbij de vader de kinderen op zaterdag haalt en de moeder de kinderen op zondag ophaalt bij de vader,
- als er geen voetbal is op zaterdag haalt de vader de kinderen vrijdag uit school;
- de overdracht wordt niet door de echtgenote van de vader of haar kinderen gedaan;
vernietigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de onderhoudsbijdrage en, in zoverre opnieuw rechtdoende;
bepaalt de door de vader met ingang van 16 maart 2022 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op € 118,- (EENHONDERD ACHTTIEN EURO) per kind per maand, vanaf heden bij vooruitbetaling te voldoen, met dien verstande dat, voor zover de vader over de periode van 16 maart 2022 tot heden meer heeft betaald en/of er meer op hem is verhaald, de bijdrage wordt bepaald op hetgeen door de vader is betaald en/of op hem is verhaald;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. A.N. van de Beek en mr. A.R. van Wieren, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 17 juni 2025 in het openbaar uitgesproken door mr. F. Kleefmann.