ECLI:NL:GHAMS:2025:1602

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
200.346.100/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een toegevoegd gerechtsdeurwaarder inzake betekening en loonbeslag

In deze zaak heeft klaagster een klacht ingediend tegen een toegevoegd gerechtsdeurwaarder. Klaagster was veroordeeld tot nakoming van een omgangsregeling op verbeurte van een dwangsom. De gerechtsdeurwaarder heeft op verschillende momenten loonbeslag gelegd onder de werkgever van klaagster. Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij niet correct heeft betekend, omdat hij een afschrift van het vonnis in plaats van een grosse heeft betekend. De klacht is behandeld in hoger beroep, waarbij het hof de feiten van de eerste aanleg heeft overgenomen. Het hof heeft vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder op 26 juli 2022 en op 23 oktober 2023 beslag heeft gelegd, maar dat dit niet rechtsgeldig was omdat de grosse van het vonnis van 29 april 2022 niet was betekend. De kamer voor gerechtsdeurwaarders had eerder de klacht van klaagster deels gegrond verklaard en een berisping en geldboete opgelegd. Het hof heeft echter geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder terecht heeft aangevoerd dat de grosse van het vonnis haar kracht heeft verloren door een herstelvonnis. Het hof heeft de klacht van klaagster op alle onderdelen ongegrond verklaard en de beslissing van de kamer vernietigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.346.100/01 GDW
nummers eerste aanleg : C/13/738944 / DW RK 23/313 en C/13/744345 / DW RK 23/469
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 24 juni 2025
inzake
[appellant],
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaats A] ,
appellant,
gemachtigde: mr. J.J.M. Saelman, advocaat te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [plaats B ] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna de gerechtsdeurwaarder en klaagster genoemd.

1.De zaak in het kort

Klaagster is veroordeeld tot nakoming van een omgangsregeling op verbeurte van een dwangsom. Daarna zijn op verschillende momenten aan klaagster dwangsommen aangezegd. In vervolg hierop heeft de gerechtsdeurwaarder eerst in 2022 en later opnieuw in 2023 loonbeslag gelegd onder de werkgever van klaagster. In deze tuchtprocedure verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarder dat hij diverse keren niet juist zou hebben betekend, omdat hij telkens een afschrift van het vonnis in plaats van een grosse heeft betekend. Ook zou de gerechtsdeurwaarder in 2023 opnieuw loonbeslag hebben gelegd hoewel eerder was toegezegd dat de zitting in het hoger beroep inzake de omgangsregeling zou worden afgewacht.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 20 september 2024 een beroepschrift – met bijlage – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 2 september 2024 tussen partijen gegeven onder bovengenoemde nummers (ECLI:NL:TGDKG:2024:117).
2.2.
Klaagster heeft op 15 oktober 2024 een verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 10 april 2025. De gerechtsdeurwaarder, vergezeld van zijn gemachtigde, en klaagster zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3.Feiten

Het hof verwijst naar de feiten die de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling daarvan geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, zijn die feiten de volgende.
3.1.
Bij vonnis van 29 april 2022 van de rechtbank te Zwolle is klaagster veroordeeld tot nakoming van de op 3 februari 2022 vastgestelde omgangsregeling op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat klaagster nalaat uitvoering te geven aan de veroordeling.
3.2.
Bij (herstel)vonnis van 16 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter te Zwolle de tekst in het vonnis van 29 april 2022 onder het kopje “De beslissing” gewijzigd van “voor het eerst op 27 mei 2022” in “voor het eerst op 10 juni 2022”.
3.3.
Op 1 juli 2022 is een afschrift van het vonnis van 29 april 2022 en een grosse van het herstelvonnis van 16 juni 2022 aan klaagster betekend.
3.4.
Op 18 juli 2022 zijn aan klaagster dwangsommen van in totaal € 5.500,- aangezegd en opgeëist voor de periode 13 mei 2022 tot en met 8 juli 2022.
3.5.
Op 26 juli 2022 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd onder de werkgever van klaagster.
3.6.
Bij brief van 6 augustus 2022 heeft klaagster een (eerste) klacht bij (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder ingediend over diens werkwijze. Er zou volgens klaagster onjuist betekend zijn, aangezien een afschrift en niet de grosse van het vonnis is betekend en/of niet tot het leggen van loonbeslag mocht worden overgegaan.
3.7.
Hierop heeft een jurist van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder op 10 augustus 2022 als volgt gereageerd:

(…) Voor het verbeuren van dwangsommen is niet vereist dat een grosse wordt betekend. Wij zijn van mening dat het leggen van beslag op basis van een grosse van een herstelvonnis en een afschrift van een vonnis mogelijk moet kunnen zijn. Hier kan verschillend over gedacht worden. Om verdere discussie hieromtrent te voorkomen, zal het beslag worden opgeheven.
3.8.
Op 10 augustus 2022 is het beslag opgeheven.
3.9.
Op 10 augustus 2022 zijn aan klaagster dwangsommen voor een bedrag van in totaal € 8.500,- aangezegd en opgeëist voor de periode 13 mei 2022 tot en met 5 augustus 2022.
3.10.
Op 29 september 2022 zijn aan klaagster dwangsommen voor een bedrag van in totaal € 4.500,- aangezegd en opgeëist voor de periode 19 augustus 2022 tot en met 16 september 2022.
3.11.
Op 10 oktober 2022 heeft de gerechtsdeurwaarder opnieuw executoriaal derdenbeslag gelegd onder de werkgever van klaagster.
3.12.
Bij vonnis van 1 maart 2023 van de rechtbank te Zwolle heeft de voorzieningenrechter de in het vonnis van 29 april 2022 (hersteld op 16 juni 2022) opgelegde dwangsom met ingang van 1 december 2022 opgeschort voor de duur van het hoger beroep inzake de omgangsregeling.
3.13.
Op 26 mei 2023 is het beslag opgeheven.
3.14.
Op 1 juni 2023 heeft een incassomedewerkster van de gerechtsdeurwaarder aan klaagster laten weten dat het dossier van klaagster hiermee is/wordt afgesloten.
3.15.
Bij e-mail van 16 juni 2023 heeft de incassomedewerkster het volgende aan klaagster geschreven:

Nadat wij dossier 20224537 hebben gesloten werden wij door onze opdrachtgever geattendeerd op het feit dat de dwangsommen in de periode 30 september 2022 t/m 27 november 2022 niet zijn aangezegd. De dwangsommen van de periode 13 mei 2022 t/m 18 september 2022 zijn aangezegd, gestuit en middels het loonbeslag voldaan.
Wij hebben een nieuw dossier aangemaakt en zullen de onderstaande dwangsommen binnen korte tijd moeten aanzeggen. Middels deze mail stellen wij u in de gelegenheid om over te gaan tot betaling van de dwangsommen zonder dat wij kosten maken voor het aanzeggen hiervan.
(…)
Uw betaling, ad € 7.500, dient te worden overgemaakt op (…).
3.16.
Naar aanleiding hiervan heeft klaagster op 23 juni 2023 een (tweede) klacht ingediend bij (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder.
3.17.
Een jurist van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder heeft bij brief van 27 juli 2023 de klacht van klaagster – kort gezegd – afgewezen. Ook heeft de jurist nog het volgende geschreven:

Met betrekking tot de verbeurde dwangsommen tot 1 december 2022 nog het volgende.
Nu ik opdracht heb gekregen om deze formeel op te eisen zal ik deze per exploot aanzeggen. Ik zal echter het hoger beroep afwachten alvorens deze zonodig te executeren. Naar ik van u begreep zou dit eind september 2023 het geval zijn. Mocht die noodzaak tot executie ontstaan, dan zal ik u vooraf informeren.
3.18.
Bij brieven van 13 en 15 augustus 2023 heeft de jurist klaagster geïnformeerd dat hij van zijn opdrachtgeefster had begrepen dat pas in november 2023 een zitting voor het hoger beroep gepland zou staan en dat hij klaagster zal informeren als eerder de noodzaak of opdracht tot executie zou ontstaan.
3.19.
Bij exploot van 18 augustus 2023 heeft de gerechtsdeurwaarder dwangsommen van in totaal € 7.500,- aangezegd aan klaagster en opgeëist voor de periode van 30 september 2022 tot en met 27 november 2022. Bij het exploot is een afschrift van het vonnis van 1 maart 2023 gevoegd.
3.20.
Bij brief van 20 oktober 2023 heeft de jurist klaagster geïnformeerd dat hij opdracht had gekregen om de executie middels loonbeslag ter hand te nemen, nu een uitspraak niet op korte termijn te verwachten was.
3.21.
Op 23 oktober 2023 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd onder de werkgever van klaagster. Daarbij was een afschrift van het vonnis van 29 april 2022 gevoegd en een grosse van het herstelvonnis van 16 juni 2022.
3.22.
Bij brief van 14 november 2023 heeft klaagster een (derde) klacht bij (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder ingediend over niet rechtsgeldige beslaglegging op 23 oktober 2023.
3.23.
Hierop heeft de jurist van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder op 8 december 2023 gereageerd. Hij heeft de klacht deels gegrond geoordeeld en laten weten aan zowel klaagster als aan haar werkgever de grosse van het vonnis van 29 april 2022 toe te sturen.
3.24.
Op 12 december 2023 heeft de jurist de grosse van het vonnis van 29 april 2022 aan de werkgever van klaagster en aan klaagster verstrekt.
3.25.
Op 26 januari 2024 is het beslag opgeheven.

4.De klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder – samengevat – het volgende.
a. De gerechtsdeurwaarder heeft op 26 juli 2022 beslag gelegd, waarbij niet de grosse maar een afschrift van het vonnis van 29 april 2022 is betekend en aan het exploot gehecht. De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat de grosse van het herstelvonnis doorwerking kan hebben op het eerste vonnis, maar dit is een foute aanname.
Vanaf augustus 2022 is loonbeslag gelegd. Dit loonbeslag is op 26 mei 2023 opgeheven met als reden dat alle dwangsommen betaald waren. Toch is op 23 oktober 2023 opnieuw beslag gelegd, terwijl eerder was toegezegd dat de zitting in het hoger beroep zou worden afgewacht. Toen bleek dat de zitting pas later in het jaar zou plaatsvinden is toch gekozen om weer loonbeslag te leggen, zonder klaagster hierover op correcte wijze te berichten.
Op 18 augustus 2023 is een aanzegging dwangsommen gedaan met een afschrift van een kortgedingvonnis, te weten dat van 1 maart 2003, maar zonder een grosse.
De beslaglegging van 23 oktober 2023 is niet rechtsgeldig aangezien beslag is gelegd met een afschrift en niet met een grosse. Pas drie maanden later is de grosse van het vonnis van 29 april 2022 aan klaagster en haar werkgever verstrekt.
Klaagster ziet door de bomen het bos niet meer en heeft het gevoel dat zij niet wordt gehoord door de gerechtsdeurwaarder en de medewerkers van het kantoor en dat niet wordt ingegaan op haar klachten.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing klachtonderdelen a., c. en d. gegrond verklaard en voor het overige de klacht ongegrond verklaard. Voor het gegronde deel van de klacht heeft de kamer aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd alsmede een geldboete van € 2.500,-. Daarnaast heeft de kamer de gerechtsdeurwaarder veroordeeld tot betaling aan klaagster van een bedrag van € 50,- aan griffierecht en een bedrag van € 50,- aan proceskosten alsmede tot betaling van € 1.500,- in verband met de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.
Betekening van een afschrift in plaats van een grosse van het vonnis van 29 april 2022 (klachtonderdelen a., c. en d.)
5.2.
Het hof zal de klachtonderdelen a., c. en d. gezamenlijk behandelen omdat in de kern deze klachtonderdelen telkens zien op de betekening van een afschrift van het vonnis van 29 april 2022 in plaats van een grosse van dit vonnis.
5.3.
De kamer heeft overwogen dat een gerechtsdeurwaarder alleen tot executie van een vonnis mag overgaan indien hij beschikt over een grosse van de titel. De titel voor de executie was in dit geval het vonnis van 29 april 2022. Van dit vonnis is door de gerechtsdeurwaarder niet de grosse, maar een afschrift betekend. Wel is de grosse van het herstelvonnis van 16 juni 2022 (mee)betekend, maar volgens de kamer is het herstelvonnis geen op zichzelf staande executoriale titel. De kamer heeft vervolgens geoordeeld dat de op 26 juli 2022 en op 23 oktober 2023 onder de werkgever van klaagster gelegde derdenbeslagen nietig zijn en dat de onder deze beslagen geïnde bedragen niet rechtsgeldig zijn geïnd. Omdat in de aanzegging van dwangsommen van 18 augustus 2023 ook is verwezen naar het onjuist betekende vonnis van 29 april 2022, heeft de kamer klachtonderdelen a., c. en d. gegrond verklaard.
5.4.
In zijn beroepschrift heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat het herstelvonnis van 16 juni 2022 niet op zichzelf staat. Het herstelvonnis verbetert de voorafgaande uitspraak van 29 april 2022. De verbetering wordt aangetekend op de minuut en het herstelvonnis wordt aan de minuut gehecht. Wanneer vervolgens de griffier een grosse afgeeft, verstrekt hij een afschrift van de minuut met daaraan gehecht het herstelvonnis. De uitgifte voor grosse kan volgens de gerechtsdeurwaarder dus niet op iets anders slaan dan op de gehele uitspraak. Ook heeft het er volgens de gerechtsdeurwaarder alle schijn van dat de kamer heeft overwogen dat van beide vonnissen een grosse is afgegeven en in ieder geval de grosse van 29 april 2022 had moeten worden betekend. Dat is echter niet correct, want de grosse die op 29 april 2022 is afgegeven heeft door het herstelvonnis zijn kracht verloren (vergelijk artikel 31 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)), aldus de gerechtsdeurwaarder.
5.5.
Het hof is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder terecht heeft aangevoerd – onder verwijzing naar artikel 31 lid 3 Rv – dat de grosse van het vonnis van 29 april 2022 haar kracht heeft verloren door het herstelvonnis van 16 juni 2022. Door de verbetering treedt de verbeterde uitspraak – met terugwerkende kracht – in de plaats, met handhaving van de oorspronkelijke uitspraakdatum. Betekening van de grosse van het vonnis van 29 april 2022, wat de gerechtsdeurwaarder volgens de kamer had moeten doen, was na 16 juni 2022 dus niet meer nodig, zo dat al mogelijk zou zijn. Op grond van artikel 31 lid 3 Rv had de grosse van het vonnis van 29 april 2022 immers bij de griffie moeten worden ingeleverd op het moment van afgifte van de grosse van het herstelvonnis van 16 juni 2022. Het hof is echter ermee bekend dat dit in de praktijk niet altijd gebeurt. Naar het oordeel van het hof heeft de gerechtsdeurwaarder op 26 juli 2022 en op 23 oktober 2023 dus op een juiste wijze de grosse van het (herstelde) vonnis van 29 april 2022 betekend aan de werkgever van klaagster. Het hof acht daarom, anders dan de kamer, klachtonderdelen a. en d. ongegrond.
5.6.
Klachtonderdeel c. bestaat uit twee delen. Op grond van wat hiervoor onder 5.5 is overwogen, is het hof, anders dan de kamer, van oordeel dat in de aanzegging van dwangsommen van 18 augustus 2023 wordt verwezen naar de juiste executoriale titel. Als klaagster heeft bedoeld erover te klagen dat de gerechtsdeurwaarder slechts een afschrift van het kortgedingvonnis heeft betekend, faalt die klacht omdat de executoriale titel al eerder was betekend en het kortgedingvonnis van 1 maart 2023 alleen ter informatie van klaagster was bijgevoegd. Van dit kortgedingvonnis hoefde dus geen grosse te worden betekend.
Wat betreft de vermelding van een onjuist jaartal in de datum van het kortgedingvonnis in de aanzegging van dwangsommen van 18 augustus 2023 sluit het hof zich aan bij de overweging van de kamer dat een gerechtsdeurwaarder die een vergissing begaat zich in het algemeen daarmee niet zonder meer schuldig maakt aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft, tenzij sprake is van grote onzorgvuldigheden of handelen tegen beter weten in. Net als de kamer is het hof hiervan niet gebleken.
Gezien het vorenstaande acht het hof, anders dan de kamer ook klachtonderdeel c. ongegrond.
Opnieuw loonbeslag leggen zonder zitting in hoger beroep af te wachten (klachtonderdeel b.)
5.7
De kamer heeft dit klachtonderdeel ongegrond verklaard omdat klaagster voldoende op de hoogte was gesteld dat loonbeslag zou worden gelegd. De kamer heeft hierbij overwogen dat het niet vreemd is dat klaagster naar aanleiding van het bericht van 1 juni 2023 heeft geconcludeerd dat de verschuldigde dwangsommen waren voldaan, maar dat zij die conclusie slechts kon trekken ten aanzien van het desbetreffende dossier. Uit het kortgedingvonnis van 1 maart 2023 had klaagster kunnen opmaken dat de dwangsommen tot 1 december 2022 waren verbeurd. Ook is klaagster volgens de kamer geïnformeerd dat de verbeurde dwangsommen tot 1 december 2022 niet geëxecuteerd zouden worden in afwachting van het hoger beroep, tenzij eerder de noodzaak of opdracht tot executie zou ontstaan. Vervolgens zijn de dwangsommen aangezegd en is klaagster daarna geïnformeerd dat loonbeslag zou plaatsvinden omdat een uitspraak op korte termijn niet te verwachten was.
5.8.
Het hof sluit zich aan bij deze overwegingen en het oordeel van de kamer. Het beroepschrift van de gerechtsdeurwaarder, het verweerschrift van klaagster en de behandeling van de zaak ter zitting in hoger beroep hebben geen ander licht op de zaak geworpen en geven het hof geen aanleiding tot een andere beoordeling dan die van de kamer of tot een nadere motivering. Net als de kamer acht het hof het klachtonderdeel b. dus ongegrond.
Niet ingaan op klachten van klaagster (klachtonderdeel e.)
5.9.
Over dit klachtonderdeel heeft de kamer overwogen de frustratie van klaagster te begrijpen (mede nu in hoger beroep het verzoek om een omgangsregeling is afgewezen), maar dat de gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht heeft op grond waarvan hij verplicht is een opdracht die hij krijgt uit te voeren. Bovendien blijkt uit de overgelegde correspondentie dat door de jurist van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder is ingegaan op klachten van klaagster. Omdat klaagster niet nader heeft toegelicht op welke klachten de gerechtsdeurwaarder niet is ingegaan, heeft de kamer klachtonderdeel e. ongegrond verklaard.
5.10.
Het hof verenigt zich met dit oordeel van de kamer. Ook in hoger beroep heeft klaagster niet nader toegelicht op welke klachten de gerechtsdeurwaarder niet is ingegaan. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door de gerechtsdeurwaarder is het hof dan ook niet gebleken, zodat klachtonderdeel e. ongegrond is.
Conclusie
5.11.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hof, anders dan de kamer, van oordeel is dat de klacht tegen de gerechtsdeurwaarder op alle onderdelen ongegrond is. Het hof zal de beslissing van de kamer daarom vernietigen.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2025 door de rolraadsheer.