ECLI:NL:GHAMS:2025:160

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
23-000710-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van bedreiging met een mes

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van bedreiging met een mes jegens twee hulpverleners, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], op 26 september 2022. De rechtbank had eerder een veroordeling uitgesproken, maar de verdachte heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep op 9 januari 2025 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat er geen opzet was om de aangevers te bedreigen. De verdachte verklaarde dat hij het mes had gepakt om zichzelf te verwonden, niet om anderen te bedreigen. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en de getuigen zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor de opzet van de verdachte om de aangevers te bedreigen. De gedragingen van de verdachte, hoewel potentieel bedreigend, waren niet voldoende om aan te nemen dat hij zich bewust was van de kans dat zijn gedrag als bedreigend zou worden ervaren. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000710-23
datum uitspraak: 23 januari 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-269072-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1987,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
ter terechtzitting opgegeven postadres en met toestemming van zijn raadsvrouw: Tolstraat 125 H, 1074 VJ te Amsterdam (kantooradres raadsvrouw).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 september 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], beiden werkzaam als hulpverlener bij RGOA/ACO, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (in uiterlijk verwarde toestand en/of onder invloed van medicijnen) een mes, althans een soortgelijk voorwerp ter hand genomen en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (tot op zeer korte afstand, ongeveer 1 meter) genaderd en/of benaderd en/of (vervolgens) dat mes aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] getoond en/of voorgehouden en/of (vervolgens) met dat mes zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van en/of naar het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Vrijspraak

De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, onder meer omdat niet kan worden bewezen dat hij opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke vorm op het bedreigen van de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Van opzet is volgens de raadsvrouw geen sprake geweest, omdat de verdachte met het pakken en tonen van het mes niet de intentie had om de aangevers te bedreigen, maar om zichzelf te snijden of pijn te doen, zoals de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard.
Het hof acht, met de raadsvrouw, niet bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Uit de verklaringen van de verdachte kan niet worden afgeleid dat hij aangevers willens en wetens heeft bedreigd. Voor het bewijs van opzet is voldoende dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat een ander zich door de gedragingen van de verdachte bedreigd zou voelen en deze kans ook heeft aanvaard. Ook aan het criterium voor het bewijs van dit zogenoemde voorwaardelijk opzet is echter niet voldaan.
Het hof stelt vast dat de verdachte een mes heeft gepakt en aan [slachtoffer 1] heeft getoond, terwijl [slachtoffer 1] op korte afstand van de verdachte stond. Daardoor bestond de aanmerkelijke kans dat de aangever zich bedreigd zou voelen. De inhoud van het dossier en van het verhandelde ter terechtzitting bieden echter onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de verdachte zich daarvan bewust is geweest.
In het algemeen kan het toegelaten zijn om de bewustheid van het risico af te leiden uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm namelijk worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. In de onderhavige zaak is het onduidelijk gebleven welke gedragingen de verdachte precies heeft begaan. Er kan worden aangenomen dat hij een mes heeft vastgehad, waarvan de punt op enig moment in de richting van [slachtoffer 1] wees. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte met het mes dreigende bewegingen heeft gemaakt. Uit haar verklaring blijkt echter niet waaruit deze bewegingen feitelijk hebben bestaan, waardoor het hof niet kan vaststellen of de conclusie dat deze bewegingen een bedreigend karakter hadden, gerechtvaardigd is. [slachtoffer 1] heeft niet over bedreigende bewegingen verklaard.
Wanneer van algemene bekendheid is dat een gedraging een aanmerkelijk risico oplevert, mag in beginsel worden aangenomen dat de verdachte zich ten tijde van het begaan van het strafbare feit bewust is geweest van dit risico. Hoewel het van algemene bekendheid is dat het pakken en tonen van een mes door anderen als bedreigend kan worden ervaren, is in de onderhavige zaak sprake van contra-indicaties om aan te nemen dat de verdachte zich daarvan ten tijde van het pakken en tonen van het mes bewust is geweest. De verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep stellig ontkend anderen te hebben willen bedreigen. Hij heeft verklaard dat hij zichzelf heeft willen verwonden of pijn heeft willen doen, iets wat hij daarvóór al vaker had gedaan. De verdachte heeft tevens verklaard dat hij zijn medicatie gedurende langere tijd niet had ingenomen. Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] blijkt dat de verdachte een grote hoeveelheid (verdovende) medicatie heeft ingenomen voordat hij het mes pakte. Het hof acht het aannemelijk dat hij daardoor niet in staat was om als een gemiddelde persoon te denken. Het hof acht het op grond van het voorgaande aannemelijk dat de verdachte het mes heeft gepakt om zichzelf iets aan te doen en dat hij zich niet bewust is geweest van de bedreiging die uit het vastpakken van het mes naar de aangevers is uitgegaan.
Naar het oordeel van het hof is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O. Mooy, mr. R.A.E. van Noort en mr. B. de Wilde, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 januari 2025.
Mr. De Wilde is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.