ECLI:NL:GHAMS:2025:1594

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
200.350.538/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing mentorschap in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot opheffing van het mentorschap van de betrokkene. De betrokkene, geboren in 1938, verzocht om het mentorschap op te heffen, omdat hij meende dat de noodzaak daartoe niet meer bestond. De kantonrechter had eerder in beschikkingen van 25 oktober 2024 en 6 januari 2025 het verzoek van de betrokkene afgewezen en een nieuwe mentor benoemd, omdat de betrokkene geen vervangende mentor had aangedragen. De huidige mentor en de familieleden van de betrokkene steunden de beslissing van de kantonrechter.

Tijdens de zitting op 7 mei 2025 heeft de betrokkene zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij in staat was zijn niet-vermogensrechtelijke belangen te behartigen en dat hij geen last had van dementie, zoals eerder was vastgesteld. De dochter van de betrokkene, die ook aanwezig was, betoogde echter dat het mentorschap noodzakelijk was, omdat de betrokkene niet in staat was om zijn belangen goed waar te nemen en dat hij niet begreep dat hij medicatie nodig had. De huidige mentor bevestigde dat het mentorschap van belang was voor de betrokkene, gezien zijn gedrag en de medische diagnose.

Het hof heeft de bestreden beschikkingen bekrachtigd, waarbij het oordeelde dat de noodzaak voor het mentorschap aanwezig was, gezien de cognitieve stoornissen van de betrokkene en het gebrek aan ziekte-inzicht. Het hof concludeerde dat de huidige mentor, als professionele buitenstaander, in staat was om de betrokkene te ondersteunen bij het aanvaarden van de noodzakelijke behandeling. De beslissing van het hof bevestigt de eerdere uitspraken van de kantonrechter en onderstreept het belang van het mentorschap in deze situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.350.538/01
zaaknummer rechtbank: 11130106 MB VERZ 24-499 jb
beschikking van de meervoudige kamer van 17 juni 2025 in de zaak van
[betrokkene] ,
verblijvende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de betrokkene,
advocaat: mr. A.M. Verbrugge te Heemstede.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- [echtgenote] , hierna: de echtgenote;
- [dochter] , hierna: de dochter;
- [zoon] , hierna: de zoon;
- [mentor 1] h.o.d.n. [mentor 1] , gevestigd te Heemstede, hierna: de huidige mentor;
- [mentor 2] h.o.d.n. [mentor 2] , gevestigd te Heiloo, hierna: de voormalige mentor.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de vraag of het mentorschap over betrokkene moet worden opgeheven.
1.2
De kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter) heeft in beschikkingen van 25 oktober 2024 en 6 januari 2025 (hierna: de bestreden beschikkingen) het verzoek van de betrokkene om het mentorschap op te heffen afgewezen en nadat de betrokkene zelf geen vervangende mentor had aangedragen, een nieuwe mentor benoemd.
De betrokkene is het daarmee niet eens en wil dat het mentorschap alsnog wordt opgeheven. De huidige mentor en de familieleden van de betrokkene zijn het wel eens met de bestreden beschikkingen.
Het hof zal de bestreden beschikkingen in stand laten en legt hierna uit waarom.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De betrokkene is op 27 januari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikkingen.
2.2
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een brief van de zijde van de huidige mentor van 15 maart 2025;
- een brief van de zijde van de betrokkene van 25 april 2025 met bijlagen.
2.3
De zitting heeft op 7 mei 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
- de dochter, in aanwezigheid van haar echtgenoot;
- de huidige mentor.
De advocaat van de betrokkene heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.
De echtgenote en de voormalige mentor zijn met bericht van afwezigheid niet verschenen.
De zoon is zonder bericht van afwezigheid niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De betrokkene is geboren [in] 1938 te [plaats B] . Bij beschikking van 1 september 2022 is door de rechtbank Den Haag een rechterlijke machtiging verleend tot opname en verblijf van betrokkene in een accommodatie. Bij beschikking van 10 maart 2023 is op verzoek van het [X] door de rechtbank Den Haag een opvolgende machtiging verleend tot voortzetting van het verblijf in een accommodatie tot 1 maart 2028.
3.2
De kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden, heeft op 4 april 2023 ten behoeve van de betrokkene een mentorschap ingesteld, met benoeming van de voormalige mentor tot mentor.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking van 25 oktober 2024 de behandeling van de zaak aangehouden, maar heeft daarbij overwogen dat het verzoek van de betrokkene om het mentorschap op te heffen zal worden afgewezen. De kantonrechter heeft de betrokkene de gelegenheid gegeven om een opvolgend mentor voor te stellen. Daarvan heeft de betrokkene geen gebruik gemaakt.
Bij de bestreden beschikking van 6 januari 2025 heeft de kantonrechter, voor zover hier van belang, het verzoek van de betrokkene om het mentorschap op te heffen afgewezen, de voormalige mentor ontslagen en de huidige mentor benoemd.
4.2
De betrokkene verzoekt de bestreden beschikkingen te vernietigen en alsnog het mentorschap op te heffen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:462, tweede lid, Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter het mentorschap kan opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het mentorschap niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de mentor of van degene die gerechtigd is het mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:451, eerste en tweede lid, BW, dan wel ambtshalve.
De standpunten
5.2
De betrokkene vindt dat het mentorschap kan worden opgeheven omdat de noodzaak daartoe niet meer bestaat, althans de voortzetting daarvan niet meer zinvol is gebleken. De betrokkene is in staat zelf zijn niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Hij bestrijdt de diagnose dat hij dementie zou hebben, in die zin dat sprake zou zijn van cognitieve dementie. Hij heeft geen last van vergeetachtigheid. De diagnose is ingegeven door een suggestie van GGZ Ingeest. Ten onrechte is hiernaar geen nader onderzoek gedaan.
Voor zover betrokkene geestelijke of lichamelijke gebreken heeft, noodzaken die niet tot een mentorschap. Als gevolg van de CIZ-indicatie woont betrokkene sinds 2022 tegen zijn wil niet meer thuis bij zijn echtgenote maar woont hij onder beschermd wonen met begeleiding. Uit woede en machteloosheid over zijn situatie is de betrokkene zich dwingend gaan gedragen. Het gaat echter goed met de betrokkene. Hij is zelfstandig en zorgt goed voor zichzelf en zijn huishouden. Enkel zijn eten wordt voor hem verzorgd en zijn was wordt voor hem gedaan. Hij is in staat om zijn eigen diabetesmedicatie te nemen. Bovendien oefent de mentor nagenoeg geen daadwerkelijke mentortaken uit.
De betrokkene is van mening dat er dus geen noodzaak meer is voor het mentorschap. Het mentorschap kan dan ook worden opgeheven, aldus de betrokkene.
5.3
De dochter heeft zich ter zitting in hoger beroep, mede namens haar moeder en haar broer, op het standpunt gesteld dat het mentorschap noodzakelijk is, omdat de betrokkene niet in staat is om zijn niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. De betrokkene kan zijn leven in relatieve vrijheid inrichten door de hulp die hij van de zorginstelling waar hij verblijft ontvangt. De betrokkene wil graag weer thuis wonen met zijn echtgenote maar zij kan dat niet aan. Zij is fysiek en mentaal niet in staat om de betrokkene de nodige zorg te bieden. Ook de kinderen van de betrokkene zijn niet in staat om de betrokkene bij te staan omdat hij geen ziekte inzicht heeft en niet begrijpt dat hij de medicatie die hij voorgeschreven krijgt, nodig heeft. Daarnaast is de betrokkene ook tegen zijn familieleden verbaal agressief wanneer het over zijn ziekte-inzicht gaat. Daarom hebben zij het mentorschap verzocht en vinden zij dit nog steeds noodzakelijk, aldus de dochter.
5.4
De huidige mentor heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij denkt dat de betrokkene baat heeft bij het mentorschap. De betrokkene accepteert de diagnoses en de daarbij behorende medicatie niet. Ook wordt de huidige mentor regelmatig aangesproken op het grensoverschrijdende gedrag van de betrokkene in het verzorgingstehuis waar de betrokkene verblijft. De huidige mentor ervaart het contact met de betrokkene als een prettige samenwerking en hoopt dit ten goede te kunnen voortzetten. Naast gesprekken met de betrokkene, neemt hij deel aan het Multi Disciplinair Overleg binnen de instelling.
De beoordeling door het hof
5.5
Het hof is van oordeel dat de bestreden beschikkingen bekrachtigd dienen te worden.
Uit de gespreksverslagen van de heer Wijmans, de behandelend arts van de betrokkene (specialist ouderengeneeskunde) is voldoende komen vast te staan dat bij de betrokkene sprake is van een uitgebreide cognitieve stoornis. De heer Wijmans vermeldt ook dat bij een MRI-scan afwijkingen zijn geconstateerd. De betrokkene krijgt onder andere een antipsychoticum voorgeschreven (Risperdal). Op grond van een rechterlijke machtiging verblijft de betrokkene in ieder geval tot 1 maart 2028 in het verzorgingshuis. Uit de verslagen kan worden opgemaakt dat de betrokkene geen ziekte-inzicht heeft. Zo accepteert hij het deskundige oordeel van de heer Wijmans dat de rechterlijke machtiging en het mentorschap nodig zijn, niet. Het hof ziet echter geen redenen om te twijfelen aan de constateringen van de heer Wijmans.
Gelet op de medische diagnose enerzijds en de opvatting van de betrokkene over deze diagnose en de daarvoor noodzakelijke behandeling anderzijds, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de vereisten voor een mentorschap.
Hoewel sprake is van een rechterlijke machtiging, is het hof van oordeel dat daarnaast ook een mentorschap noodzakelijk is om de regie te voeren bij de behartiging van de (niet-vermogensrechtelijke) belangen van de betrokkene. Gebleken is dat zijn familieleden hiertoe niet (meer) in staat zijn. De echtgenote van de betrokkene niet, gelet op haar eigen zwakke gezondheid, en de kinderen evenmin. Van de kinderen kan ook niet worden verwacht dat zij als aanspreekpunt fungeren, omdat de betrokkene ook tegenover hen ontremd gedrag vertoont wanneer de noodzaak van zijn behandeling ter sprake komt. Dit blijkt niet alleen uit de stukken, maar heeft het hof ook zelf ter zitting in hoger beroep kunnen waarnemen. De mentor is als professionele buitenstaander in staat om met enige afstand een vertrouwensband met de betrokkene te behouden en hem te ondersteunen bij het aanvaarden van de noodzakelijke behandeling.
Het hof zal de bestreden beschikkingen daarom bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. M.C. Schenkeveld en mr. M.C. Braak, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 17 juni 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.