ECLI:NL:GHAMS:2025:1594
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot opheffing mentorschap in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot opheffing van het mentorschap van de betrokkene. De betrokkene, geboren in 1938, verzocht om het mentorschap op te heffen, omdat hij meende dat de noodzaak daartoe niet meer bestond. De kantonrechter had eerder in beschikkingen van 25 oktober 2024 en 6 januari 2025 het verzoek van de betrokkene afgewezen en een nieuwe mentor benoemd, omdat de betrokkene geen vervangende mentor had aangedragen. De huidige mentor en de familieleden van de betrokkene steunden de beslissing van de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 7 mei 2025 heeft de betrokkene zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij in staat was zijn niet-vermogensrechtelijke belangen te behartigen en dat hij geen last had van dementie, zoals eerder was vastgesteld. De dochter van de betrokkene, die ook aanwezig was, betoogde echter dat het mentorschap noodzakelijk was, omdat de betrokkene niet in staat was om zijn belangen goed waar te nemen en dat hij niet begreep dat hij medicatie nodig had. De huidige mentor bevestigde dat het mentorschap van belang was voor de betrokkene, gezien zijn gedrag en de medische diagnose.
Het hof heeft de bestreden beschikkingen bekrachtigd, waarbij het oordeelde dat de noodzaak voor het mentorschap aanwezig was, gezien de cognitieve stoornissen van de betrokkene en het gebrek aan ziekte-inzicht. Het hof concludeerde dat de huidige mentor, als professionele buitenstaander, in staat was om de betrokkene te ondersteunen bij het aanvaarden van de noodzakelijke behandeling. De beslissing van het hof bevestigt de eerdere uitspraken van de kantonrechter en onderstreept het belang van het mentorschap in deze situatie.