ECLI:NL:GHAMS:2025:1501

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
200.345.485/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de zorgregeling in hoger beroep met betrekking tot de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige]. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2024, waarin was bepaald dat de zorg- en opvoedingstaken tussen hem en de moeder om en om verdeeld zouden worden. De vader verzocht dat de moeder het halen en brengen van de minderjarige voor haar rekening zou nemen, terwijl de moeder de bestreden beschikking wilde bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders beiden de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit hebben en dat de minderjarige bij de moeder woont. De vader heeft aangevoerd dat hij door zijn gezondheidstoestand niet in staat is om de minderjarige op te halen en weer terug te brengen, maar het hof oordeelde dat hij onvoldoende had aangetoond dat hij niet in staat was om dit één keer per maand te doen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. De ouders zijn beiden verantwoordelijk voor het contact met de andere ouder en het hof heeft geoordeeld dat de verdeling van het halen en brengen van de minderjarige om en om redelijk is, gezien de omstandigheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.345.485/01
zaaknummer rechtbank: C/13/732362/FA RK 23-2446
beschikking van de meervoudige kamer van 10 juni 2025 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. A. Sarioglu te Hoofddorp,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente 2] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. M. Cortet te Utrecht.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het halen en brengen van [minderjarige] bij de uitvoering van de zorgregeling.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 3 juni 2024 (hierna: de bestreden beschikking) onder meer een zorgregeling vastgesteld waarbij, voor zover hier van belang, is bepaald dat de vader [minderjarige] eenmaal in de veertien dagen bij zich heeft in het ouderlijk huis van de vader in [plaats C] , waarbij het halen en brengen om en om wordt verdeeld zodat iedere ouder daarvoor eens per maand verantwoordelijk is.
De vader is het daarmee niet eens en vindt dat de moeder het brengen en halen voor haar rekening dient te nemen. De moeder is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 3 september 2024 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 3 juni 2024.
2.2
De moeder heeft op 12 november 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vader van 20 januari 2025 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 21 januari 2025, met bijlagen.
2.4
De zitting heeft op 31 januari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de raad, vertegenwoordigd door V.D. Aelbers.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de vader en de moeder (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) is op 18 april 2024 ontbonden door inschrijving van de beschikking van de rechtbank van 11 januari 2024 (hierna: echtscheidingsbeschikking) in de registers van de burgerlijke stand.
De ouders hebben beiden de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit.
3.2
Tijdens dit huwelijk is geboren:
- [minderjarige] , [in] 2018 te [plaats D] .
De ouders hebben het gezamenlijk gezag over [minderjarige] .
[minderjarige] woont bij de moeder.
3.3
Bij de echtscheidingsbeschikking is als voorlopige zorgregeling, voor zover hier van belang, bepaald dat:
- de vader [minderjarige] met ingang van 21 januari 2024 en totdat de ouders andere afspraken hebben gemaakt bij het Sprintteam van de raad, eenmaal in de veertien dagen bij zich heeft in het ouderlijk huis van de vader in [plaats C] :
• de eerste twee keer gedurende vier uur van 12.00 tot 16.00 uur op zondag;
• vervolgens twee keer gedurende zes uur van 11.00 tot 17.00 uur op zondag;
• waarbij de moeder het halen en brengen op zich neemt.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, op het verzoek van de vader de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus bepaald dat de vader [minderjarige] eenmaal in de veertien dagen bij zich heeft in het ouderlijk huis van de vader in [plaats C] van zaterdag 11.00 uur, of zoveel later als het voetbal van [minderjarige] toelaat, tot zondag 11.00 uur, althans zoveel later als [minderjarige] op zaterdag bij het ouderlijk huis van de vader is aangekomen. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het halen en brengen van [minderjarige] om en om wordt verdeeld zodat iedere ouder daarvoor eens per maand verantwoordelijk is.
De vader had verzocht te bepalen dat de moeder het halen en brengen van [minderjarige] voor haar rekening neemt.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, dat in het kader van de vastgestelde zorgregeling, de moeder [minderjarige] op de dagen dat [minderjarige] bij de vader zal zijn, naar de vader dient te brengen en weer bij de hem dient op te halen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist zal achten, kosten rechtens.
4.3
De moeder verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, althans het door hem in hoger beroep verzochte af te wijzen dan wel ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

De bevoegdheid van de Nederlandse rechter en het toepasselijke recht
5.1
De zaak heeft een internationaal karakter omdat beide ouders ook de Marokkaanse nationaliteit hebben. Het hof stelt vast dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de verzoeken van de ouders kennis te nemen, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast. Daartegen is geen grief gericht, zodat dit ook het hof tot uitgangspunt strekt.
Wettelijk kader
5.2
Uit artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
Standpunten van de ouders
5.3
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat het halen en brengen van [minderjarige] in het kader van de zorgregeling, om en om dient plaats te vinden, zodat iedere ouder daarvoor eens per maand verantwoordelijk is. De moeder is zonder toestemming van de vader, samen met [minderjarige] vertrokken naar de gemeente [gemeente 2] . De moeder dient dan ook de consequenties daarvan te dragen, in dier voege dat zij [minderjarige] naar de vader dient te brengen en hem daar ook weer dient op te halen, bij elk contactmoment tussen de vader en [minderjarige] . De vader is vanwege niet-aangeboren hersenletsel (NAH) niet in staat om [minderjarige] bij de moeder op te halen en weer terug te brengen. Ook financieel lukt hem dat niet, aldus de vader.
5.4
De moeder stelt dat de rechtbank terecht heeft beslist dat het halen en brengen van [minderjarige] om en om tussen de ouders dient te worden verdeeld. De verhuizing van de moeder met [minderjarige] is genuanceerder dan door man is geschetst en is het resultaat van de keuzes die door en tussen de ouders zijn gemaakt. Het verdelen van de verantwoordelijkheid van het halen en brengen is dan ook redelijk en daarnaast in het belang van [minderjarige] . De moeder heeft geen auto, waardoor zij afhankelijk is van familie voor het halen en brengen van [minderjarige] . De vader kan ook een beroep op zijn familie doen voor het halen en brengen. Daarnaast kan de vader, vanwege zijn beperkingen, aanspraak maken op een taxiservice en kan hij een tegemoetkoming in de kosten vragen. De vader heeft in de afgelopen maanden zijn verantwoordelijkheid wel heel makkelijk weggewuifd en de omgang meermaals afgezegd. De moeder is de regeling wel nagekomen, ook al heeft zij het eveneens financieel lastig gezien haar uitkering op bijstandsniveau.
Advies van de raad
5.5
De raad heeft zich ter zitting in hoger beroep onthouden van advies over het halen en brengen van [minderjarige] , nu het geschilpunt tussen de ouders uitsluitend ziet op de door hen aangevoerde praktische (on)mogelijkheden om [minderjarige] te halen en te brengen. Wel heeft de raad naar voren gebracht dat het voor [minderjarige] belangrijk is om beide ouders in zijn leven te hebben en te zien dat zij beiden investeren in de relatie om hem te zien. Beide ouders zijn verantwoordelijk om hier invulling aan te geven binnen hun mogelijkheden, aldus de raad.
Beoordeling door het hof
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en hetgeen is besproken ter zitting in hoger beroep blijkt dat de moeder sinds twee jaar met [minderjarige] in [plaats B] woont. Aan deze verhuizing is het nodige voorafgegaan. Wat daar ook van zij, vaststaat dat de vader niet in rechte is opgekomen tegen dit besluit van de moeder en dat deze situatie nu het uitgangspunt vormt. Hierbij blijven beide ouders als ouder verantwoordelijk voor [minderjarige] en zij moeten er samen voor zorgen dat hij vrij en onbelast contact met de andere ouder kan hebben. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank heeft overwogen: bij het mogelijk maken van vrij en onbelast contact met de andere ouder hoort in beginsel een verdeling van het halen en brengen bij helfte. Het hof neemt als vaststaand aan dat de vader lijdt aan een ernstige vorm van epilepsie en dat hij ten gevolge van een val in maart 2021, NAH heeft. Hierdoor kan hij niet autorijden. Voor zijn vervoer is de vader binnen zijn regio afhankelijk van de regiotaxi en voor langere afstanden van Valys; een collectief vervoerssysteem voor mensen die niet geheel (meer) zelfstandig met het OV kunnen reizen. De vader heeft hiervoor een Persoonlijk Kilometer Budget (PKB) van 700 kilometer per jaar en betaalt daarnaast een eigen bijdrage € 0,277 per kilometer binnen het PKB. Voor kilometers daarbuiten geldt een eigen bijdrage ter hoogte van € 1,653 per kilometer. Voorts staat vast dat beide ouders beschikken over beperkte financiële middelen, dat zij beiden niet beschikken over een auto en dat de reistijd in verband met het vervoer van [minderjarige] tussen [plaats B] en [plaats C] , een afstand van 139 kilometer, voor beide ouders een belemmering vormt. Verder staat vast dat de moeder haar aandeel in het halen en brengen van [minderjarige] sinds de bestreden beschikking is nagekomen, waarbij zij haar netwerk heeft ingezet voor het lenen van een auto. Gezien de omvang van het reistraject en de daarmee gepaard gaande reisduur, acht het hof voldoende aannemelijk dat het reizen met het openbaar vervoer voor [minderjarige] belastend is en dat hij niet in staat is om (deels) zelfstandig van de ene naar de andere ouder te reizen.
5.7
Het hof is, met de moeder, van oordeel dat de vader onvoldoende heeft onderbouwd dat hij niet in staat is om één keer per maand het halen en brengen van [minderjarige] voor zijn rekening te nemen. Niet aannemelijk is geworden dat de vader alle alternatieven voor het vervoer van [minderjarige] heeft onderzocht, bijvoorbeeld het aanvragen van bijzondere bijstand voor het vergoeden van de taxikosten. De vader heeft naar voren gebracht dat ofwel de medewerking van de moeder hiervoor is vereist – en niet zal worden verkregen - ofwel de kosten altijd eerst voorgeschoten dienen te worden en hij hiertoe niet toe in staat is. Het hof volgt hem daarin niet: niet aannemelijk is geworden dat een en ander bij voorbaat kansloos is. Verder heeft de vader nog aangevoerd dat hij slechts 700 km per jaar PKB heeft, dat die kilometers hem ook geld kosten en dat hij die kilometers gebruikt om naar zijn familie in respectievelijk [plaats C] , [plaats E] en [plaats F] te reizen, waardoor hij niet veel kilometers overhoudt om naar [plaats B] heen en weer te reizen. Bovendien, zo stelt hij, wordt de reis als gevolg van de verhoogde eigen bijdrage voor hem onbetaalbaar wanneer hij over het PKB gaat. Ook hierin volgt het hof de vader niet. Hij kan er ook voor kiezen eens per vier weken een lange rit naar [plaats B] te maken ten behoeve van het contact met [minderjarige] in plaats van een of meer korte ritjes naar zijn familie. Met betrekking tot de stelling van de vader dat een auto lenen van zijn familie niet mogelijk is omdat hij niet over een rijbewijs beschikt en dat het af en toe een beroep doen op zijn zussen om te rijden ook geen mogelijkheid is omdat zij in het weekend druk zijn met hun eigen kinderen, overweegt het hof dat een absolute onmogelijkheid onvoldoende aannemelijk is gemaakt en dat de moeder evenmin beschikt over een auto. Ook zij moet een beroep doen op haar familie om haar verplichting uit hoofde van de zorgregeling na te komen. Verder is van belang dat de moeder - met uitzondering van het omgangsweekend eenmaal per twee weken - de zorg voor [minderjarige] volledig op zich neemt. Hoewel het hof begrip heeft voor de situatie van de vader, ziet het hof gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden geen aanleiding om af te wijken van de door de rechtbank vastgestelde haal- en brengregeling. De vader blijft verantwoordelijk voor het één keer in de vier weken halen en brengen van [minderjarige] . Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking van 3 juni 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal bekrachtigen en het verzoek van de vader in hoger beroep zal afwijzen.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. A.N. van de Beek en mr. E.S. Jansen, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer als griffier en is op 10 juni 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.