ECLI:NL:GHAMS:2025:1495

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
200.349.904/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling van minderjarigen en de gevolgen voor hun ontwikkeling

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft op 15 oktober 2024 besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Leger Des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, met ingang van 15 oktober 2024 tot 15 oktober 2025. De moeder van de kinderen is het niet eens met deze beslissing en heeft op 14 januari 2025 hoger beroep aangetekend. De moeder verzoekt om de ondertoezichtstelling te beëindigen of de duur ervan te verkorten. De Raad voor de Kinderbescherming, die als verweerder optreedt, verzoekt om de beslissing van de kinderrechter te bekrachtigen.

Tijdens de zitting op 17 april 2025 zijn de moeder, haar advocaat, de vertegenwoordiger van de Raad en de gezinsmanager van de GI aanwezig. De vader van de kinderen is niet verschenen. De kinderen hebben voorafgaand aan de zitting geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hun mening te geven, maar de moeder meldt dat zij graag gehoord willen worden. Het hof overweegt dat er sinds oktober 2017 meldingen zijn van huiselijk geweld tussen de ouders en dat de kinderen al lange tijd niet naar school gaan. Ondanks dat de kinderen zich hebben aangemeld voor een opleiding, zijn er nog steeds zorgen over hun ontwikkeling en de beschikbaarheid van de ouders voor de kinderen.

Het hof concludeert dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen, die ook nu nog aanwezig is. De ondertoezichtstelling is noodzakelijk om deze bedreiging af te wenden. Het hof wijst het verzoek van de moeder af en bekrachtigt de bestreden beschikking van de kinderrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.349.904/01
zaaknummer rechtbank: C/15/354702 / JU RK 24-1044
beschikking van de meervoudige kamer van 10 juni 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. K.R. Koopman te Zeist,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
hierna: de raad.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] );
- [de vader] (hierna: de vader);
- de gecertificeerde instelling Stichting Leger Des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna: de GI).

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna: de kinderen).
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter) heeft in een beschikking van 15 oktober 2024, schriftelijk uitgewerkt op 21 oktober 2024, (hierna: de bestreden beschikking) de kinderen onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 15 oktober 2024 tot 15 oktober 2025.
De moeder is het niet eens met de bestreden beschikking. en wil dat het verzoek van de raad alsnog wordt afgewezen of dat de ondertoezichtstelling voor een kortere duur zal gelden.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 14 januari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De raad heeft op 10 februari 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 20 januari 2025 met een bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 7 april 2025 met een bijlage.
2.4
De zitting heeft op 17 april 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door R. Bark;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager.
De vader is niet verschenen.
2.5
Het hof heeft de kinderen de gelegenheid gegeven om te laten weten wat zij van de zaak vinden. Zij hebben daar voorafgaand aan de zitting geen gebruik van gemaakt. De moeder heeft op de zitting gemeld dat de brief van het hof door de kinderen is ontvangen en dat zij graag alsnog gehoord willen worden. Het hof heeft vervolgens geen reactie meer van hen ontvangen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna: de ouders) hebben een relatie. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2008 te [plaats B] ;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2009 te [plaats B] .
De vader heeft de kinderen niet erkend. De moeder is belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
3.2
De kinderen wonen bij de ouders.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking bepaald dat de kinderen onder toezicht van de GI worden gesteld van 15 oktober 2024 tot 15 oktober 2025.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking,
- primair dat het verzoek van de raad alsnog wordt afgewezen, als gevolg waarvan de ondertoezichtstelling eindigt, dan wel;
- subsidiair dat de duur daarvan wordt verkort, dan wel;
- meer subsidiair een andere beslissing te nemen als het hof in goede justitie vermeent te behoren.
4.3
De raad verzoekt dit verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
De standpunten
5.2
De moeder is het niet eens met de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling en heeft onvoldoende gemotiveerd waar de ernstig bedreigde ontwikkeling concreet uit zou bestaan. Het feit dat de kinderen niet naar school gaan, betekent niet zonder meer dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Er moet ook gekeken worden naar hoe het verder met de kinderen gaat en het gaat goed met ze. Ze hebben beiden een sociaal netwerk en een daginvulling. [minderjarige 1] werkt fulltime in een bloemenwinkel en [minderjarige 2] is oproepkracht bij een supermarkt. In hun vrije tijd sporten de kinderen en spreken ze af met leeftijdsgenoten. Bovendien hebben de kinderen zich inmiddels ingeschreven voor een opleiding waar zij na de zomer mee zullen starten. Er is al een tijd geen sprake meer van heftige ruzies tussen de ouders en het is onjuist dat de ouders onvoldoende emotioneel beschikbaar zouden zijn. De moeder ervaart de ondertoezichtstelling als contraproductief en heeft veel negatieve ervaringen gehad met hulpverlening. Zij is bereid hulp te ontvangen, maar zij is wantrouwend tegenover hulp in een gedwongen kader. Beide ouders zijn op dit moment veel thuis en beschikbaar voor de kinderen, aldus de moeder.
5.3
De raad meent dat er wel degelijk sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Het is een positieve ontwikkeling dat de kinderen zich hebben aangemeld voor een opleiding. Dat de kinderen naar school zouden gaan was één van de doelen van de ondertoezichtstelling en daar komt nu voortgang in. Toch zijn er nog steeds zorgen over regelmatige ruzies tussen de ouders en de beschikbaarheid van de ouders voor de kinderen. Het blijft zorgelijk dat de ouders de benodigde zorg niet accepteren en hulpverlening buiten de deur houden. Er moeten stappen worden genomen om deze zorgen weg te nemen en de situatie voor de kinderen te verbeteren. Hulpverlening in een gedwongen kader is nog altijd het meest passend, in een vrijwillig kader komt er niets van de grond. De duur van de ondertoezichtstelling verkorten is geen optie, ook omdat pas recent stappen zijn ondernomen in het kader van de schoolgang van de kinderen en [minderjarige 2] pas in september zal starten met zijn opleiding. Er moet eerst zicht komen op de verdere ontwikkeling daarin.
5.4
De GI heeft ter zitting verklaard dat er veel wantrouwen is bij de ouders en dat de kinderen tot nu toe nog niet apart zijn gesproken door de GI. Inmiddels wordt het contact beter en heeft de GI toestemming van de ouders gekregen voor een gesprek met de kinderen alleen. Een gesprek is noodzakelijk om te kunnen beoordelen wat de kinderen nodig hebben en hoe de ouders ondersteund kunnen worden. [minderjarige 2] zal starten met een opleiding op het [school] te [plaats] . [minderjarige 1] wil zich, als zij daar oud genoeg voor is, aanmelden bij [X].
De beoordeling door het hof
5.5
Het hof overweegt als volgt. Sinds oktober 2017 zijn er diverse meldingen bij de politie en Veilig Thuis binnengekomen met betrekking tot huiselijk geweld tussen de ouders. De kinderen gaan al lange tijd niet naar school. In het raadsrapport van 12 juli 2024 dat aan het verzoek tot ondertoezichtstelling ten grondslag ligt, concludeert de raad dat de kinderen ernstig tekortkomen in hun huidige opvoedsituatie. Ondanks de grote zorgen staan de ouders niet open voor hulpverlening. Sinds de bestreden beschikking is de GI in het kader van de ondertoezichtstelling bij het gezin betrokken en is er actie ondernomen om de kinderen aan te melden voor een opleiding.
5.6
Hoewel het hof een positieve ontwikkeling ziet in de zin dat de kinderen zich inmiddels hebben aangemeld voor een opleiding, neemt dit de zorgen over hun ontwikkeling niet weg. Het feit dat er zicht is op een opleiding na de zomer, is niet voldoende om te kunnen oordelen dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen meer is. De start van de opleidingen zal moeten worden afgewacht en ook zal moeten worden bezien of de kinderen daarbij nog verdere ondersteuning nodig hebben. De situatie is, kortom, nog te pril om te kunnen spreken van daadwerkelijk gewijzigde omstandigheden. Bovendien is de situatie omtrent school/opleiding niet het enige punt van zorg rond de kinderen, gelet op de gebeurtenissen die zich in het verleden hebben voorgedaan. Uit het raadsrapport van 12 juli 2024 blijkt dat in het gezin veelvuldig sprake is van verbaal geweld tussen de ouders. De ouders maken in het bijzijn van de kinderen heftige ruzies, die dusdanig hoog oplopen dat de politie eraan te pas komt. Hierin speelt de persoonlijke problematiek van de ouders een rol. Ten tijde van de bestreden beschikking bestonden daarnaast zorgen dat de ouders onvoldoende fysiek en emotioneel beschikbaar waren voor de kinderen doordat zij dag en nacht voor hun schildersbedrijf werkten. Nu de ouders gestopt zijn met het schildersbedrijf zijn zij meer thuis, maar gelet op de ruzies die daar nog steeds kunnen plaatsvinden, is de ontwikkelingsbedreiging ook op dat punt nog niet van de baan. Ondanks al deze zorgen staan de ouders niet voldoende open voor de benodigde hulpverlening voor hen en de kinderen.
5.7
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen en dat die bedreiging ook nu nog aanwezig is. Het dwingende kader van een ondertoezichtstelling ter afwending van deze ontwikkelingsbedreiging was en is noodzakelijk. Het hof acht het, gelet op de weerstand bij de ouders tegen hulp van buitenaf, niet voor de hand liggend dat hulpverlening in een vrijwillig kader voldoende zal worden benut. Het hof zal het verzoek van de moeder dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.8
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F. Miedema, J.W. van Zaane en E.W.K. Bosman, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 10 juni 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.