In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling tussen een vader en zijn vierjarige kind, [minderjarige]. De vader had in hoger beroep verzocht om uitbreiding van de zorgregeling, die op dat moment bestond uit 1,5 uur begeleide omgang per maand. De rechtbank had eerder bepaald dat deze regeling noodzakelijk was vanwege een contact- en gebiedsverbod dat aan de vader was opgelegd, dat loopt tot 15 augustus 2026. Het hof oordeelde dat de huidige omgangsregeling de hoogst haalbare vorm van contact is, gezien de onveilige situatie en het belang van het kind. De vader had eerder geprobeerd om de omgangsregeling te laten uitbreiden, maar het hof concludeerde dat er onvoldoende stabiliteit en continuïteit was in de omgangsmomenten. De vader had niet aangetoond dat hij in staat was om een positieve ontwikkeling te maken op het gebied van agressie- en emotieregulatie. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en wees de verzoeken van de vader af. De moeder had ook een voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld, maar dit werd ingetrokken omdat het hof een eindbeslissing nam. De kosten van de procedure werden niet aan de vader opgelegd.