ECLI:NL:GHAMS:2025:1491

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
200.351.156/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige met betrekking tot de ouders en de rol van de gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige]. De rechtbank Noord-Holland had eerder op 18 november 2024 de ondertoezichtstelling verlengd van 2 december 2024 tot 13 april 2025, maar de moeder was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep aangetekend op 14 februari 2025. Tijdens de zitting op 17 april 2025 zijn de ouders, de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De moeder betoogde dat er geen sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat de ondertoezichtstelling schadelijk was voor [minderjarige]. De GI en de vader stelden echter dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was vanwege de ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] en de strijd tussen de ouders. Het hof heeft vastgesteld dat [minderjarige] psychische klachten vertoont en dat er een ernstig wantrouwen tussen de ouders bestaat, wat het contact met de vader belemmert. Het hof heeft uiteindelijk besloten de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat de gronden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling aanwezig waren en het in het belang van [minderjarige] was om de regie van de GI te behouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.351.156/01
zaaknummer rechtbank: C/15/349714 / JU RK 24-349
beschikking van de meervoudige kamer van 10 juni 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: aanvankelijk mr. S.L. Prass te Amsterdam ,
opgevolgd door mr. C.C. Sneper te Amersfoort,
en
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] );
- [de vader] (hierna: de vader), advocaat: mr. A. Krim te Haarlem.
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 13 april 2025.
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), heeft in een beschikking van 18 november 2024, schriftelijk uitgewerkt op 6 december 2024, (hierna: de bestreden beschikking) de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 2 december 2024 tot 13 april 2025.
De moeder is het niet eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 14 februari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vader van 3 maart 2025;
- een bericht van de zijde van de vader van 4 april 2025 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 15 april 2025 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 15 april 2025 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de GI van 16 april 2025 met bijlagen.
2.3
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting op 15 april 2025, in het bijzijn van de griffier, met [minderjarige] gesproken. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van het gesprek zakelijk weergegeven. De ouders hebben de gelegenheid gehad daarop te reageren.
2.4
De zitting heeft op 17 april 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door R. Bark.
2.5
Het hof heeft ter zitting in hoger beroep beslist dat de hierboven vermelde op 16 april 2025 ingekomen stukken van de zijde van de GI buiten beschouwing worden gelaten, omdat deze stukken zonder noodzaak slechts één dag voor de mondelinge behandeling zijn ingekomen ter griffie van het hof. Gebleken is bovendien dat deze stukken slechts dienen ter informatie over de zitting van 1 april 2025 bij de rechtbank betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 13 oktober 2025, welke beslissing in die procedure bij de rechtbank ter beoordeling voorligt.
Ter zitting heeft het hof beslist de hierboven vermelde stukken van 15 april 2025 van de zijde van de moeder, ondanks de korte termijn waarop de stukken zijn ingediend, wel toe te laten aangezien de moeder daarmee haar standpunt wil onderbouwen en reacties van de vader bevatten, zodat deze stukken de vader bekend zijn. Het hof heeft de vader en de GI een schriftelijke reactietermijn aangeboden. De vader en de GI hebben aan het eind van de behandeling ter zitting gemeld daaraan geen behoefte meer te hebben.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna: de ouders) zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren [in] 2013 te [plaats A] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
[minderjarige] woont bij de moeder.
3.3
[minderjarige] staat sinds 13 april 2022 onder toezicht van de GI. Deze ondertoezichtstelling is telkens verlengd. Bij beschikking van 7 oktober 2024 is de ondertoezichtstelling ambtshalve verlengd tot 2 december 2024.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de meervoudige kamer in de bestreden beschikking bepaald dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt verlengd van 2 december 2024 tot 13 april 2025.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige kan verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van het tweede lid van artikel 1:260 BW, voor zover hier van belang, kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengen op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft.
De standpunten
5.2
De moeder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . Het gaat goed met [minderjarige] . Zij doet het goed op school, heeft veel vrienden en is hard bezig met het opbouwen van een acteercarrière. De ondertoezichtstelling is bovendien gebaseerd op een onjuiste analyse van het Regionaal Expert Team (hierna: RET-advies). Het RET-advies is anoniem en vrijblijvend verstrekt, waardoor het niet verifieerbaar is. Dit tast de rechtmatigheid van de bestreden beschikking aan. Het is verder onjuist dat [minderjarige] sinds haar vijfde jaar structureel geen contact met haar vader heeft. [minderjarige] heeft tot haar negende jaar contact gehad met haar vader. Het laatste omgangsmoment was op 5 december 2021. De omgang is destijds gestaakt omdat [minderjarige] uitlatingen deed die konden duiden op seksueel grensoverschrijdend gedrag. De ondertoezichtstelling belemmert het gezin en levert uitsluitend stress op. De moeder wil de mogelijk aanwezige problemen in een vrijwillig kader oplossen. Zij heeft altijd meegewerkt aan hulpverlening. Zij acht [minderjarige] bovendien niet in staat tot gedwongen contact met de vader. De psychologische onrust bij [minderjarige] komt doordat de GI de communicatie tussen de vader en [minderjarige] afdwingt. Psychologische specialisten geven aan dat contact met de vader traumatische herinneringen kan reactiveren bij [minderjarige] . Door de vertraging van de EMDR-therapie is het herstelproces van [minderjarige] vertraagd en haar psychologische toestand verergerd. De ondertoezichtstelling is niet bevorderlijk voor het welzijn van [minderjarige] , aldus de moeder.
5.3
De GI heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat de bestreden beschikking bekrachtigd dient te worden. De ondertoezichtstelling is wenselijk en noodzakelijk in de huidige situatie. Er zijn grote zorgen over het gebrek aan samenwerking en de strijd tussen de ouders. Gelet hierop lijkt contactherstel in het vrijwillig kader lijkt niet mogelijk. De EMDR-therapie bij Youz is gestaakt om [minderjarige] niet het gevoel te geven dat zij zou hebben gefaald. Zij was zeer gemotiveerd en het is noodzakelijk dat deze therapie weer wordt voortgezet. In de tussentijd wordt [minderjarige] eerst behandeld door een therapeut. Youz blijft betrokken en na de meivakantie start [minderjarige] met een kindbehartiger om in kaart te brengen wat de wensen van [minderjarige] zijn ten aanzien van het contact met haar vader. Verder heeft [minderjarige] inmiddels een vertrouwenspersoon. Het RET-advies is anoniem gegeven, maar is niet leidend. Het is een globaal advies en wordt alleen in algemene zin meegewogen, aldus de GI.
5.4
De vader voert aan dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] en dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. [minderjarige] heeft de vader al jaren niet meer gezien omdat de moeder er alles aan doet om de vader uit het leven van [minderjarige] te houden. [minderjarige] staat tussen de ouders in, die beiden aan haar trekken. Volgens de moeder is het bij de vader niet veilig. Daardoor diskwalificeert de moeder de vader en geeft zij [minderjarige] geen emotionele toestemming om het contact met de vader te herstellen. [minderjarige] voelt daardoor druk dat zij niet van beide ouders mag houden. Een ondertoezichtstelling is het laatste redmiddel voor de vader, omdat de moeder in dat kader door de GI begrensd kan worden in haar aanvallen richting de vader. Zonder een ondertoezichtstelling zal de vader [minderjarige] hoogstwaarschijnlijk nooit meer zien.
Het advies van de raad
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] en de ouders zijn niet in staat dat in een vrijwillig kader op te lossen. Het gaat op dit moment steeds slechter met [minderjarige] . Er is een duidelijk patroon dat de ouders een heel verschillende visie hebben op wat er speelt en [minderjarige] staat daar tussenin. Met een ondertoezichtstelling moet een laatste poging gedaan worden om het contact tussen [minderjarige] en de vader te herstellen, maar de belangen van [minderjarige] moeten daarbij in aanmerking genomen worden. Het is belangrijk dat de moeder inziet dat haar houding tegenover de vader [minderjarige] beïnvloedt en dat als zij twijfels heeft, [minderjarige] die ook zal hebben.
De beoordeling door het hof
5.6
Het hof constateert dat de termijn van de ondertoezichtstelling waarvan in deze procedure verlenging is verzocht, is verstreken. Hoewel deze termijn inmiddels is verlopen, heeft de moeder gelet op het door artikel 8 van het EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, wel een belang om de rechtmatigheid van de verlenging te laten toetsen. Het hof moet nu beoordelen of de gronden voor een verlenging van een ondertoezichtstelling van [minderjarige] op het moment van de bestreden beschikking en ook nog tot 13 april 2025 aanwezig waren.
5.7
Het hof overweegt als volgt. [minderjarige] vertoont al geruime tijd angstig gedrag en heeft traumatische en depressieve klachten. De omgang is gestopt op 5 december 2021; de moeder heeft de omgang gestaakt omdat [minderjarige] uitingen deed die zouden duiden op seksueel overschrijdend gedrag van de vader en de grootvader vaderszijde jegens [minderjarige] . Zij staat sinds 13 april 2022 onder toezicht van de GI. Per 11 juli 2022 is er tussen [minderjarige] en de vader een tijdelijke zorgregeling vastgelegd, waarbij zij elkaar eenmaal per week gedurende zes uur op zondag onder professionele begeleiding van een onafhankelijke derde zien. De GI heeft aan deze zorgregeling geen uitvoering gegeven. In januari 2025 is [minderjarige] bij Youz gestart met EMDR-therapie. In april 2025 is in de EMDR-therapie een pauze ingelast omdat deze therapie op dat moment nog te belastend was voor [minderjarige] en is in plaats daarvan reguliere therapie ingezet. Sinds januari 2025 heeft [minderjarige] ook een vertrouwenspersoon.
5.8
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] ervaart psychische klachten in de vorm van angst- en spanningsklachten. Zij is bang voor de vader en zijn familie en zij heeft ideeën over haar vader die niet zomaar weggenomen kunnen worden. Er is daarnaast ernstig wantrouwen tussen de ouders en het lukt hen niet om met elkaar te communiceren over [minderjarige] , waardoor [minderjarige] klem zit tussen beide ouders. Door de onderlinge strijd tussen de ouders kan [minderjarige] geen onbelast contact hebben met de vader. Tot nu toe is het niet gelukt om het contact tussen [minderjarige] en de vader te herstellen.
5.8
Inmiddels is er hulpverlening voor [minderjarige] . Dit kan haar kan helpen haar trauma’s te verwerken en los te komen van haar nare herinneringen aan de vader. Het doel van de ondertoezichtstelling is dat [minderjarige] op den duur een zelfstandig beeld kan vormen van de vader waarbij wordt gestreefd naar contactherstel. Ondanks dat de opbouw van het contact met de vader bij [minderjarige] veel spanning oproept, is het hof van oordeel dat dit doel nog niet onbereikbaar is. Er zijn immers ontwikkelingen waardoor er nog zicht is op herstel van de relatie tussen [minderjarige] en de vader. Verder moet worden onderzocht in hoeverre er bij [minderjarige] ruimte is voor contact met de vader, waartoe voortzetting van het nu voor [minderjarige] gestarte traject van groot belang is. Het hof is er niet van overtuigd dat de moeder in het vrijwillig kader de noodzakelijke hulpverlening voldoende zal accepteren. Vooralsnog ontbreekt de emotionele toestemming van de moeder die [minderjarige] nodig heeft voor het aangaan van het contact met de vader. De regie van de GI is nodig om het patroon in het contact tussen de ouders te doorbreken. Dit alles acht het hof het meest in het belang van [minderjarige] .
5.9
Het RET-advies had betekenis in het kader van het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . Dit verzoek is door de GI ter zitting in eerste aanleg ingetrokken Daarmee is het RET-advies, wat daarvan ook zij, in hoger beroep niet meer aan de orde en behoeft het geen bespreking.
5.1
Dit alles brengt mee dat het hof van oordeel is dat de gronden voor een verlenging van een ondertoezichtstelling van [minderjarige] op het moment van de bestreden beschikking en ook nog tot 13 april 2025 aanwezig waren.
5.11
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F. Miedema. J.W. van Zaane en E.W.K. Bosman, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 10 juni 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.