ECLI:NL:GHAMS:2025:146

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
23-003240-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van invoer van cocaïne en voorbereiding van invoer door middel van containertransportlijn met schending van redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne en het voorbereiden van deze invoer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, op 26 augustus 2015 ongeveer 99 kilogram cocaïne in Nederland heeft gebracht. De verdachte heeft een actieve rol gespeeld in de organisatie van het transport, waaronder het regelen van havenpersoneel en het betalen van een kraanmachinist. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor een deel van de tenlastelegging, maar heeft de bewezenverklaring van de invoer en voorbereiding van cocaïne bevestigd. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft ook de in beslag genomen voorwerpen behandeld en bepaald dat sommige voorwerpen aan de verdachte moeten worden teruggegeven, terwijl andere onttrokken worden aan het verkeer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003240-19
datum uitspraak: 21 januari 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 augustus 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-995001-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1960,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 december 2024 en 7 januari 2025 en, overeenkomstig artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op artikel 404, vijfde lid Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 augustus 2015 te Rotterdam, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet) ongeveer 114 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij, in of omstreeks de periode 01 augustus 2015 tot en met 31 augustus 2015 te Rotterdam en/of 's-Gravenhage en/of Tilburg, althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 114 kilogram cocaïne, althans een of meer (handels)hoeveelhe(i)d(en) cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit;
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk (telkens)
  • één of meer (telefoon)gesprek(ken) in versluierd taalgebruik) gevoerd en/of één of meer smsbericht(en) en/of pingbericht(en) verstuurd en/of ontvangen met betrekking tot het importeren en/of het vervoeren van een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of de vracht(en) waarin die cocaïne was verborgen
  • een of meer ontmoeting(en) en/of bespreking(en) gehad met betrekking tot het invoeren/binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van die cocaïne met zijn mededader(s) en/of één of meer andere perso(o)n(en) en/of
  • contact onderhouden en/of afspraken gemaakt met zijn mededader(s) en/of één of meer andere perso(o)n(en) en/of
  • een of meerdere bedrijf/bedrijven gezocht en/of een of meerdere bedrijf/bedrijven bij zijn medeverdachte(n) aangedragen die als dekmantel konden fungeren/dienen voor het invoeren/binnen het grondgebied van Nederland brengen van die cocaïne en/of -met één of meer mededaders contact opgenomen en/of met één of meer mededaders ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het importeren of vervoeren van een (grote) hoeveelheid cocaïne en/of de deklading daarvan en/of
  • zorggedragen dat de container(s) met een hoeveelheid cocaïne en/of de vracht(en) waarin die cocaïne was verborgen aan hem en/of zijn mededader(s) en/of één of meer andere perso(o)n(en) zou(den) worden afgeleverd en/of
  • zorggedragen voor het vervoer van een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of de vracht(en) waarin die cocaïne was verborgen;
4.
hij in of omstreeks de periode van 01 februari 2015 tot en met 15 maart 2016 te Rotterdam en/of 's-Gravenhage en/of Tilburg, althans (elders) in Nederland en/of Antwerpen, althans (elders) in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen een of meer (handels)hoeveelhe(i)d(en) cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit;
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk (telkens)
  • één of meer (telefoon)gesprek(ken) in versluierd taalgebruik) gevoerd en/of één of meer smsbericht(en) en/of pingbericht(en) verstuurd en/of ontvangen met betrekking tot het importeren en/of het vervoeren van een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of de vracht(en) waarin die cocaïne was verborgen
  • een of meer ontmoeting(en) en/of bespreking(en) gehad met betrekking tot het invoeren/binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van die cocaïne met zijn mededader(s) en/of één of meer andere perso(o)n(en) en/of
  • contact onderhouden en/of afspraken gemaakt met zijn mededader(s) en/of één of meer andere perso(o)n(en) en/of
  • een of meerdere bedrijf/bedrijven gezocht en/of een of meerdere bedrijf/bedrijven bij zijn medeverdachte(n) aangedragen die als dekmantel konden fungeren/dienen voor het invoeren/binnen het grondgebied van Nederland brengen van die cocaïne en/of
  • met één of meer mededaders contact opgenomen en/of met één of meer mededaders ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het importeren of vervoeren van een (grote) hoeveelheid cocaïne en/of de deklading daarvan en/of
  • zorggedragen dat de container(s) met een hoeveelheid cocaïne en/of de vracht(en) waarin die cocaïne was verborgen aan hem en/of zijn mededader(s) en/of één of meer andere perso(o)n(en) zou(den) worden afgeleverd en/of
  • zorggedragen voor het vervoer van een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of de vracht(en) waarin die cocaïne was verborgen en/of
  • (daartoe) (meermalen) afgereisd naar Miraflores, althans Peru en/of aldaar verbleven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waartegen beroep

Het vonnis waartegen het beroep is gericht zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring, een andere kwalificatie en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 4.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de feiten 1 en 2 verzocht om vrijspraak. Primair heeft hij daartoe aangevoerd dat de verdachte geen opzet had op het (helpen) verwezenlijken of voorbereiden van het drugstransport van 114 kilo cocaïne. Al hetgeen de verdachte in het kader van dit transport heeft gezegd, zoals blijkt uit de onderschepte telefoongesprekken en de afgeluisterde en opgenomen vertrouwelijke communicatie (hierna: OVC), betreft grootspraak. De verdachte deed voorkomen aan [naam 1] , op verzoek van [naam 2] , dat hij zou regelen dat de cocaïne in de haven uit de container zou worden gehaald. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de uitvoering dan wel voorbereiding van dit transport.
Ten aanzien van feit 4 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof ten aanzien van de feiten 1 en 2
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 22 augustus 2015 komt de verdachte vervroegd terug van zijn vakantie nadat [naam 2] de verdachte heeft gezegd dat hij problemen heeft met een cocaïnetransport. Het probleem bestaat hierin dat het door [naam 1] georganiseerde transport onderweg is, terwijl de personen die de drugs uit de containers moeten halen onvindbaar zijn. De Mexicanen zetten druk op [naam 2] . De verdachte neemt vervolgens de organisatie van het transport over. Zo heeft hij contact met een teamleider, betaalt hij een kraanmachinist en zorgt hij ervoor dat drie jongens klaar staan in de haven om de drugs uit de container te halen. Ook heeft hij ontmoetingen met onder anderen de medeverdachte [medeverdachte 1] en betaalt de verdachte zelf een deel van de aanbetaling om de drugs uit de container te laten halen.
Op 26 augustus 2015 worden drie personen aangehouden op het haventerrein in Rotterdam, onder wie [naam 3] . Bij hen wordt een zwarte tas met een betonschaar aangetroffen. In een OVC-gesprek van 26 augustus 2015 tussen de verdachte en een NN-man wordt door de NN-man gesproken over ‘jongens’ en ‘alle drie’. Daarbij valt de naam ‘ [naam 3] ’. Later die middag wordt er door de scancontrole melding gemaakt van twee afwijkende pakketten in één van de containers. In deze pakketten wordt 99,96 kilogram (netto) cocaïne aangetroffen.
De verdachte informeert bij zijn contactpersoon naar de stand van zaken. Nadat hij op de hoogte raakt van de onderschepping van de pakketten brengt de verdachte [naam 2] en vervolgens [naam 1] op de hoogte. De verdachte zegt in een opgenomen OVC-gesprek van 27 augustus 2015 dat “alles is afgelopen” en “de douane heeft de lading gepakt”.
De verklaring van de verdachte, dat hij op verzoek van [naam 2] enkel deed voorkomen aan [naam 1] dat hij zou regelen dat de cocaïne uit de container in de haven zou worden gehaald maar dat niet daadwerkelijk wilde, schuift het hof als ongeloofwaardig terzijde. Voor ondersteuning of bevestiging van deze verklaring biedt het dossier geen aanknopingspunt. Uit het gedrag van de verdachte na de onderschepping van het cocaïnetransport leidt het hof daarentegen af dat de verdachte persoonlijk zeer betrokken was bij dit drugstransport. Zo blijkt uit de OVC-gesprekken dat de verdachte op zoek gaat naar de oorzaak van de mislukking, pogingen doet de gang van zaken te reconstrueren (onder meer waar hij spreekt over het verwisselen van zegels dat niet volgens plan lijkt te zijn verlopen en zich hardop afvraagt of dit transport wellicht is weggetipt ten gunste van de veiligstelling van een grotere partij) en dat hij stress heeft en boos is. Hij kan er bovendien niet van slapen.
Het bovenstaande wordt bevestigd in een telefoongesprek van 29 augustus 2015 tussen de medeverdachte [medeverdachte 2] en ‘ [medeverdachte 3] (hierna ook: [medeverdachte 3] ). [naam 1] (het hof begrijpt: [naam 1] ) had wat dingen gestuurd uit het land onder dat van [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: Ecuador) maar er ontstond een misverstand over de aanbetaling, terwijl de lading al onderweg was. Voorts zegt [medeverdachte 2] in dit gesprek: “De meneer (het hof begrijpt: de verdachte) heeft toen geholpen. (...) De lading zou dinsdag aankomen maar toen ze (...) donderdagochtend vroeg gingen kijken in de haven was het verdwenen” (het hof stelt vast dat 27 augustus 2015 op een donderdag viel). Dit ondersteunt de gang van zaken zoals blijkend uit de voor het bewijs gebruikte gesprekken die zijn gevoerd in de dagen vóór de binnenkomst van het transport. De verdachte is er door [naam 2] bij gevraagd omdat [naam 2] en [naam 1] problemen hadden met het cocaïnetransport en de verdachte heeft vervolgens de organisatie van het transport in actieve zin overgenomen. Er is daarom, anders dan door de raadsman betoogd, sprake geweest van opzet van de verdachte op de invoer van de cocaïne.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de betrokkenheid van de verdachte erin heeft bestaan dat hij contacten met havenpersoneel heeft gelegd, de kraanmachinist vooraf heeft betaald, de uithalers (de “jongens”) heeft geregeld en informatie heeft doorgegeven. Dit betekent dat de verdachte betrokken is geweest tijdens de voorbereiding en organisatie van de invoer, dat hij voorzieningen heeft getroffen in de fase dat de cocaïne binnen het Nederlands grondgebied werd gebracht en dat hij zich na de onderschepping van de cocaïne heeft beziggehouden met onderzoek naar de achtergronden en de gevolgen ervan. Op grond hiervan concludeert het hof dat in alle voor de beoordeling relevante stadia sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders, gericht op de invoer van de partij cocaïne. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen en wordt het dienaangaande gevoerde verweer van de raadsman verworpen.
Conclusie
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, beoordeeld in het licht van voorgaande overwegingen, acht het hof de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij omstreeks 26 augustus 2015 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 99 kilogram cocaïne;
2.
hij, in de periode van 9 augustus 2015 tot en met 26 augustus 2015 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 99 kilogram cocaïne, voor te bereiden en te bevorderen,
- zich en anderen gelegenheid en middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders tezamen en in vereniging met elkaar toen en daar opzettelijk
  • telefoongesprekken (in versluierd taalgebruik) gevoerd met betrekking tot het importeren van cocaïne
  • ontmoetingen en besprekingen gehad met betrekking tot het invoeren van die cocaïne en
  • contact onderhouden en afspraken gemaakt;
4.
hij in de periode van 1 februari 2015 tot en met 15 maart 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van handelshoeveelheden cocaïne, voor te bereiden en te bevorderen, zich en anderen gelegenheid en middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders tezamen en in vereniging,
  • telefoongesprekken (in versluierd taalgebruik) gevoerd en berichten verstuurd en ontvangen met betrekking tot het importeren van cocaïne en
  • ontmoetingen en besprekingen gehad met betrekking tot het invoeren van die cocaïne met zijn mededaders en
contact onderhouden en afspraken gemaakt met zijn mededaders en bedrijven aangedragen die als dekmantel konden fungeren.
Hetgeen onder 1, 2 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het onder 1, 2, en 4 bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in de bijlage van dit arrest. De bijlage maakt deel uit van dit arrest. Die bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod en
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof, rekening houdend met het blanco strafblad van de verdachte, met het feit dat hij sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis in 2016 niet meer politie en justitie in aanraking is gekomen en met de overschrijding van de redelijke termijn, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van voorarrest, zal opleggen.
De raadsman heeft verzocht om, in geval het hof aan strafoplegging toekomt, de op te leggen vrijheidsstraf aanzienlijk te matigen. Hij heeft in dat verband onder meer verwezen naar de kwetsbare gezondheid van de vrouw van de verdachte en de behoefte aan zorg van diens moeder. Ook dient het hof volgens de raadsman acht te slaan op de ouderdom van de zaak. Hij acht in het licht van al deze factoren een gevangenisstraf van 30 maanden passend.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van 99 kilo (netto) cocaïne. Dat is een hoeveelheid van zeer aanzienlijke omvang. Daarom weegt deze voltooide invoer zwaar mee bij de straftoemeting. Daarnaast heeft de verdachte gedurende een periode van ruim een jaar de invoer van partijen cocaïne voorbereid door het opzetten van een zogeheten dekmantel in de vorm van een transportlijn voor fruit vanuit Zuid-Amerika. Ook daarbij heeft hij samengewerkt met anderen in zowel Nederland als Zuid-Amerika.
De ruime beschikbaarheid van cocaïne in de Nederlandse samenleving vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. Het gebruik ervan heeft tal van nadelige effecten voor de mentale en fysieke gezondheid van personen. Bovendien staat het gebruik van cocaïne in min of meer direct verband met de openbare veiligheid. Het uit zich in tal van gedragingen van personen die onder invloed van deze harddrug niet langer in staat zijn om de grenzen van de lichamelijke integriteit van anderen en de veiligheid in het openbare leven en het verkeer in acht te nemen. Het gebruik van cocaïne is bovendien zeer verslavend. Daardoor zijn ook de maatschappelijke kosten voor de behandeling van verslaafde personen aanzienlijk. Tot slot maken de invoer van en handel in harddrugs deel uit van een divers weefsel van criminaliteit dat ondermijnend is voor de openbare orde, de maatschappelijke rust en de veiligheid en de integriteit van het economisch verkeer. Te denken valt aan een veelheid van delicten, variërend van liquidaties en aanslagen tot het grootschalig witwassen van crimineel geld. De door de verdachte en zijn mededaders ingevoerde handelshoeveelheid cocaïne is onderschept door de Douane en de door hem gepleegde voorbereidingshandelingen hebben er niet aantoonbaar toe geleid dat er cocaïne op de markt is gekomen. Niettemin kan worden vastgesteld dat zijn handelen hieraan op zeer aanzienlijke schaal zou hebben kunnen bijdragen, als interventies zouden zijn uitgebleven.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de betrokkenheid van de verdachte gedurende de bewezenverklaarde pleegperiode groot en intensief is geweest. Met grote regelmaat had hij contacten met personen binnen het netwerk waarin bij opereerde. Hij had ontmoetingen, deelde gegevens en gaf sturende informatie door. Ook schakelde hij personen in die voor (de voorbereiding van) de feitelijke invoer een wezenlijke schakel vormden en verrichtte hij betalingen. Er is, met andere woorden, gewerkt in een hecht georganiseerd verband waarin de verdachte een belangrijke speler was.
De ernst van de feiten en de hiervoor weergegeven omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, rechtvaardigen in beginsel een gevangenisstraf van zeer aanzienlijke duur.
Persoonlijke omstandigheden
De verdachte heeft gewezen op de mentale problemen van zijn vrouw. Zij lijdt aan depressies, is daarvoor onder behandeling van artsen en gebruikt verschillende medicijnen. De moeder van de verdachte heeft diverse ouderdomsklachten, waaronder dementie. Zij is daardoor afhankelijk van zorg die onder meer door de verdachte wordt verleend. Het hof begrijpt dat deze omstandigheden zwaar drukken op de verdachte en overweegt dat de verantwoordelijkheden die hij in dit verband heeft moeten leiden tot een neerwaartse aanpassing van het vertrekpunt voor de op te leggen straf. Er zou echter onvoldoende recht worden gedaan aan de ernst van de feiten en de rol van de verdachte daarin als het voorstel van de raadsman (ook als daarbij nog niet de correctie wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt betrokken) als uitgangspunt zou worden genomen. Het hof acht bij wijze van uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden passend en geboden.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 december 2024 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld door de strafrechter. In zoverre bestaat geen grond om van het uitgangspunt voor de op te leggen straf af te wijken.
Eendaadse samenloop
Het hof stelt voorts vast dat de feiten 1 en 2 zich, voor zover deze gelijktijdig hebben plaatsgevonden, tot elkaar verhouden als een vorm van eendaadse samenloop.
Redelijke termijn
De verdachte heeft recht op berechting binnen een redelijke termijn. Het hof hanteert daarvoor de maatstaf van twee jaren per feitelijke instantie. De verdachte heeft na zijn aanhouding 196 dagen in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht maar hierin is, nu hij de afdoening van zijn strafzaak in eerste aanleg verder in vrijheid heeft kunnen afwachten, geen grond gelegen om af te wijken van deze maatstaf. Ook overigens zijn er geen omstandigheden op grond waarvan hiervan moet worden afgeweken. De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op 15 maart 2016, de dag waarop de verdachte is aangehouden. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 20 augustus 2019. Dat betekent dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg met ruim één jaar en vijf maanden is overschreden. Namens de verdachte is op 30 augustus 2019 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst heden, op 21 januari 2025, arrest. In de appelfase is de redelijke termijn van berechting daarom met ongeveer drie jaren en vijf maanden overschreden. In deze overschrijding van in totaal bijna vijf jaren ziet het hof aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf ten opzichte van het hiervoor genoemde vertrekpunt te verminderen met zes maanden. Dit resulteert in een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag

Onder de verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen en niet teruggegeven:
a) 1STK Munitie (goednummer 313921);
b) 1STK Personenauto (goednummer: 314168);
c) 1STK Administratie (goednummer: 341091);
d) 1STK Videoapparatuur (goednummer: 313907);
e) 1STK Boek (goednummer: 313911);
f) 1STK Administratie (goednummer: 313927);
g) 1STK Harddisk (goednummer: 313931);
h) 1STK Telefoontoestel (goednummer: 313932);
i) 1STK Administratie (goednummer: 313943);
j) 1STK Administratie (goednummer: 314712 3);
k) 1STK Administratie (goednummer: 314713 1);
l) 1STK Telefoontoestel (goednummer: 313947);
m) 1STK Administratie (goednummer: 313954).
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen verzocht te beslissen overeenkomstig de beslissing van de rechtbank.
De raadsman heeft ten aanzien van de personenauto verzocht om teruggave aan de verdachte, voor het overige heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het onder a. vermelde voorwerp, dat is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte begane feiten en dat hem toebehoort, dient te worden onttrokken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met het algemeen belang en het kan dienen tot de belemmering van de opsporing van soortgelijke feiten.
De voorwerpen onder b. tot en met m. dienen te worden teruggegeven aan de verdachte. Ten aanzien van de onder b. genoemde personenauto merkt het hof daarbij op dat de enkele omstandigheid dat in deze personenauto door de verdachte gesprekken zijn gevoerd ter zake van het bewezenverklaarde geen aanleiding geeft om deze verbeurd te verklaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 36b, 36d, 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waartegen het beroep is gericht en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 STK Munitie (goednummer 313921).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1STK Personenauto (goednummer: 314168)
  • 1STK Administratie (goednummer: 341091)
  • 1STK Videoapparatuur (goednummer: 313907)
  • 1STK Boek (goednummer: 313911)
  • 1STK Administratie (goednummer: 313927)
  • 1STK Harddisk (goednummer: 313931)
  • 1STK Telefoontoestel (goednummer: 313932)
  • 1STK Administratie (goednummer: 313943)
  • 1STK Administratie (goednummer: 314712 3)
  • 1STK Administratie (goednummer: 314713 1)
  • 1STK Telefoontoestel (goednummer: 313947)
  • 1STK Administratie (goednummer: 313954).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. R.M. Steinhaus en mr. K.J. Veenstra, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 januari 2025.