ECLI:NL:GHAMS:2025:145

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
200.328.029/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wijziging zorgregeling tussen ouders van minderjarige na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de zorgregeling tussen de vader en de minderjarige, geboren in 2019. De rechtbank Amsterdam had op 16 maart 2023 een beslissing genomen over de zorgregeling, waartegen zowel de vader als de moeder in hoger beroep gingen. De vader verzocht om een wijziging van de zorgregeling, terwijl de moeder ook een verzoek indiende in incidenteel hoger beroep. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 november 2024, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de betrokken jeugdzorginstellingen.

De rechtbank had eerder op 17 juni 2024 bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader zou zijn, wat door het hof op 21 januari 2025 werd bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de verzoeken van de ouders om de zorgregeling te wijzigen geen belang meer hadden, aangezien de minderjarige inmiddels bij de vader woonde. De verzoeken werden afgewezen, en de beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken door de voorzitter.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.328.029/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/729628/FA RK 23-1037
Beschikking van de meervoudige kamer van 21 januari 2025 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. P.M.J. Wetzels te Heerlen,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. L.C. Fuijkschot te Alkmaar.
Het hof heeft als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
Het hof heeft als informant aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B] (hierna: JBRA);
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming [plaats C] (hierna: de GI).
In de procedure had een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] (5 jaar).
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft op 16 maart 2023 beslissingen genomen ten aanzien van de zorgregeling. De vader is het niet eens met de bestreden beschikking en wil dat het hof een andere zorgregeling vaststelt. De moeder is het ook niet eens met de bestreden beschikking en wil ook dat het hof een andere zorgregeling vaststelt.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 6 juni 2023 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beslissing van 16 maart 2023.
2.2
De moeder heeft op 26 juli 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vader heeft op 14 september 2023 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 29 september 2023, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 2 oktober 2023, met bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 9 januari 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 11 januari 2024, met bijlage;
-een bericht van de zijde van de moeder van 23 april 2024, met bijlage;
-een bericht van de zijde van de moeder van 24 juni 2024
,met bijlage;
-een bericht van de zijde van de GI van 2 september 2024, met bijlage;
- een bericht van de zijde van de vader van 5 november 2024, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 8 november 2024, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 11 november 2024, met bijlage.
2.5
Op 13 oktober 2023 was een mondelinge behandeling gepland bij het hof. De zaak is toen op verzoek van de moeder, aangehouden. De zaak is toen opnieuw gepland op 22 januari 2024, maar deze is, eveneens op verzoek van de moeder, aangehouden.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 20 november 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van JBRA;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
2.7
Gelet op de onderlinge samenhang van onderhavige zaak met de ter griffie onder nummer 200.345.830/01 ingeschreven zaak heeft het hof beide zaken gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld. Het hof heeft in de zaak met nummer 200.345.830/01 bij afzonderlijke beschikking d.d. 21 januari 2025 beslist.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn gehuwd [in] 2017. Hun huwelijk is op 13 september 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 4 september 2019 in de registers kan de burgerlijke stand.
3.2
Uit het huwelijk is geboren [in] 2019 te [plaats B] [minderjarige] geboren.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] had tot aan de beschikking van 17 juni 2024 zijn hoofdverblijf bij de moeder.
3.3
Na de echtscheiding hebben partijen een co-ouderschapsregeling uitgevoerd. Deze regeling was opgenomen in een vaststellingsovereenkomst, waarin ook was afgesproken dat de regeling geldig blijft totdat [minderjarige] leerplichtig is (vierde levensjaar) en zolang de ouders niet in dezelfde regio wonen. Deze vaststellingsovereenkomst is door het hof op 1 juni 2021 vastgelegd in een beschikking.
3.4
Bij mondelinge uitspraak ter zitting van 9 april 2024 heeft de rechtbank [minderjarige] onder
toezicht gesteld van JBRA.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank van 17 juni 2024 is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald en is een zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] vastgesteld. De uitvoering van de ondertoezichtstelling is door de wijziging van de woonplaats van [minderjarige] per 9 oktober 2024 overgedragen aan Jeugdbescherming [plaats C] .
3.6
Bij beschikking van dit hof van 21 januari 2025, uitgesproken onder zaaknummer 200.345.830/01, heeft het hof de eerdergenoemde beschikking van de rechtbank van 17 juni 2024 ten aanzien van de hoofdverblijfplaats bij de vader bekrachtigd en heeft het hof de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] gewijzigd.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is de beschikking van het hof van 1 juni 2021 gewijzigd in zoverre dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus is bepaald dat:
- met ingang van 16 maart 2023:
de vader [minderjarige] ieder weekend van vrijdag uit school tot zondag 17:00 uur bij zich heeft. De vader zal [minderjarige] ophalen uit school en op zondag zal het overdrachtsmoment plaatsvinden op de parkeerplaats van de [X] in [plaats D] . [minderjarige] zal één weekend per zes weken bij de moeder verblijven, waarbij het eerste weekend op 21 april 2023 zal zijn;
Verder is bepaald dat de vakanties bij helfte zullen worden verdeeld, met dien verstande dat:
- [minderjarige] in de herfstvakantie afwisselend bij de moeder en de vader zal verblijven, waarbij hij in 2023 bij de vader zal verblijven;
- [minderjarige] in de voorjaarsvakantie afwisselend bij de moeder en de vader zal verblijven, waarbij
hij in 2024 bij de moeder zal verblijven;
- [minderjarige] in de zomervakantie van de oneven jaren de eerste drie weken bij de vader en de laatste drie weken bij de moeder zal verblijven, en in de even jaren de eerste drie weken bij de
moeder en de laatste drie weken bij de vader;
- [minderjarige] in de vakanties, niet zijnde de zomervakantie, die langer dan één week duren, in 2023
in de eerste week bij de moeder zal verblijven en de tweede week bij de vader. Vanaf de jaren
na 2023 zal dit telkens worden afgewisseld tussen de ouders;
- indien kerst buiten de week valt dat de vader [minderjarige] bij zich heeft, mag de vader één kerstdag kiezen om samen met [minderjarige] kerst te vieren;
- Oud en nieuw wordt in de oneven jaren bij de vader gevierd en in de even jaren bij de moeder;
- [minderjarige] zal ieder jaar het Suikerfeest bij de moeder vieren;
- in de vakanties zal de vader [minderjarige] op vrijdag ophalen uit school, dan wel bij de [Y] in
[plaats B] . Het overdrachtsmoment van de vader naar de moeder zal plaatsvinden
op de parkeerplaats van de [X] in [plaats D] .
- de overdracht na een vakantie van één week die eindigt in een weekend dat [minderjarige] volgens de reguliere regeling bij de vader zou zijn, zal plaatsvinden op zondag om 17:00 uur. De overdracht na een vakantie die eindigt in een weekend dat [minderjarige] volgens de reguliere regeling bij de moeder zou zijn, alsmede de overdracht halverwege de zomervakantie en die halverwege een tweewekelijkse vakantie zal plaatsvinden op vrijdag om 13:00 uur.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat:
- [minderjarige] één weekend in de twee maanden bij moeder verblijft;
- de vader [minderjarige] op de zondagen om 18.30 uur terug brengt naar de moeder;
- [minderjarige] gedurende de gehele kerstvakantie bij de vader mag verblijven met dien verstande dat oud- en nieuwjaar bij helfte wordt verdeeld tussen partijen;
- de omgang tijdens de meivakantie wordt verdeeld tussen partijen;
- [minderjarige] tijdens Goede Vrijdag, Pasen, Bevrijdingsdag, Hemelvaart en Pinsteren bij de vader mag verblijven, zodat vader deze feestdagen met [minderjarige] kan vieren.
4.3
De moeder verzoekt in het principaal hoger beroep het hoger beroep van de vader af te wijzen.
4.4.
De moeder heeft bij bericht van 8 november 2024 haar verzoek in incidenteel hoger beroep gewijzigd en verzoekt te bepalen:
- de bestreden beschikking van 16 maart 2023 te vernietigen voor wat betreft de beslissing dat [minderjarige] één weekend in de zes weken bij de moeder verblijft alsmede voor wat betreft de regeling ten aanzien van de voorjaars-, mei- en herfstvakantie en opnieuw rechtdoende bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
I. [minderjarige] eens per veertien dagen een weekend, van vrijdag uit school (thans 12:15 uur) tot maandag naar school bij de vader verblijft, waarbij de vader zorgdraagt voor het ophalen en brengen van [minderjarige] naar school;
II. [minderjarige] :
- in de herfst- en voorjaarsvakantie bij de moeder zal verblijven;
- in de meivakantie bij de vader zal verblijven, waarbij de vader [minderjarige] aan het begin van de vakantie op vrijdagmiddag uit school ophaalt en na afloop van de vakantie op maandagochtend naar school brengt;
- de overdrachten in de zomer- en kerstvakantie onder begeleiding van grootvader (vaderszijde) te laten plaatsvinden op maandagochtend om 10.00 uur, waarbij het in de zomervakantie gaat om de maandag na de eerste drie weken en in de kerstvakantie om de maandag na de eerste week.
- en voorts ingeval van toewijzing van het onder I gevorderde de bestreden beschikking van 16 maart 2023 tevens te vernietigen voor wat betreft de beslissing met betrekking tot de zorgverdeling tijdens de feestdagen en opnieuw rechtdoende bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [minderjarige] het gehele paasweekend en pinksterweekend bij de vader verblijft waarbij de vader [minderjarige] op de dinsdag na de feestweekenden naar school brengt, alsmede dat [minderjarige] het gehele Hemelvaartsweekend bij de moeder verblijft.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechtbank heeft bij beschikking van 17 juni 2024 - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat [minderjarige] voortaan zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de vader. Het hof heeft bij beschikking
van 21 januari 2025 (zaaknummer 200.345.830/01) eerdergenoemde beschikking van 17 juni 2024 ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bekrachtigd en heeft in het kader daarvan een zorg- en vakantieregeling vastgesteld. De verzoeken van de ouders zien volledig op de situatie dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zou hebben. Aangezien [minderjarige] inmiddels zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft, hebben de ouders geen belang meer bij hun verzoeken. De grieven behoeven dan ook geen bespreking meer en het hof wijst de verzoeken van de ouders daarom af.
5.2
Dit leidt tot volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
wijst af de verzoeken van partijen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van Baardewijk, R.M. Troost en M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Prins als griffier en is op 21 januari 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.