ECLI:NL:GHAMS:2025:1443

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
200.350.587/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot onderzoek naar beleid en gang van zaken van UCT B.V. en onmiddellijke voorzieningen

In deze zaak heeft Z&R B.V. op 2 februari 2025 een verzoekschrift ingediend bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam. Z&R verzocht om een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van UCT B.V., alsook om onmiddellijke voorzieningen, waaronder het ontslag van de huidige bestuurders B&D en B&R en de benoeming van Z&R als enige bestuurder. UCT c.s. hebben op hun beurt verweer gevoerd en een tegenverzoek ingediend. De Ondernemingskamer heeft de zaak behandeld op 22 april 2025, waarbij de advocaten van beide partijen hun standpunten toelichtten. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat er twijfels zijn over de informatieverstrekking aan Z&R, maar oordeelt dat de klachten van Z&R onvoldoende onderbouwd zijn. De Ondernemingskamer wijst het verzoek van Z&R af, omdat er geen gegronde redenen zijn voor twijfel aan het beleid van UCT. De beslissing is op 3 juni 2025 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.350.587/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 3 juni 2025
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Z&R B.V.,
gevestigd te Udenhout,
VERZOEKSTER,
advocaat:
mr. G.S. De Haas, kantoorhoudende te Geertruidenberg,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UCT B.V.,
gevestigd te Udenhout,
VERWEERSTER,
advocaten:
mr. J.P.A. Jansenen
mr. R. Tannenbaum, beiden kantoorhoudende te Tilburg,
en tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B&R B.V.,
gevestigd te Udenhout,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B&D B.V.,
gevestigd te Udenhout,
BELANGHEBBENDEN,
advocaten:
mr. J.P.A. Jansenen
mr. R. Tannenbaum, beiden kantoorhoudende te Tilburg.
Hierna zullen partijen en andere (rechts)personen (ook) als volgt worden aangeduid:
verzoekster als: Z&R
verweerster als: UCT
belanghebbende 1 als: B&R
belanghebbende 2 als: B&D
verweerster en belanghebbenden gezamenlijk als: UCT c.s.

1.Het verloop van het geding

1.1
Z&R heeft bij verzoekschrift van 2 februari 2025 de Ondernemingskamer verzocht, samengevat,
1. een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van UCT;
2. als onmiddellijke voorzieningen voor de duur van de procedure
a. (primair) B&D en B&R te ontslaan als bestuurders van UCT en Z&R te benoemen tot enige bestuurder van UCT met volledige vertegenwoordigingsbevoegdheid;
b. (subsidiair) B&D en B&R te schorsen als bestuurders van UCT en Z&R te benoemen tot enig bestuurder van UCT met volledige vertegenwoordigingsbevoegdheid;
c. (meer subsidiair) een door de Ondernemingskamer aan te wijzen persoon te benoemen als bestuurder van UCT met doorslaggevende stem en te bepalen dat deze bestuurder zelfstandig bevoegd is UCT te vertegenwoordigen; of
d. (meest subsidiair) een andere voorziening te treffen die de Ondernemingskamer juist acht;
3. UCT c.s. te veroordelen in de kosten van de enquête en van de procedure.
1.2
UCT c.s. hebben bij verweerschrift van 1 april 2025 de Ondernemingskamer primair verzocht het verzoek van Z&R af te wijzen. Zij hebben subsidiair, onder de voorwaarde dat de Ondernemingskamer een onderzoek gelast, ook zelf een verzoek gedaan en de Ondernemingskamer verzocht, samengevat,
1. een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van UCT over de periode vanaf 1 november 2022 en daartoe een onderzoeker te benoemen;
2. Z&R te veroordelen in de kosten van de procedure.
1.3
De verzoeken zijn behandeld op de zitting van de Ondernemingskamer van 22 april 2025. De advocaten hebben toen de standpunten van de verschillende partijen toegelicht aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen. Van de zijde van UCT c.s. zijn van tevoren nadere producties toegestuurd en in het geding gebracht. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt. Namens Z&R is toegelicht dat een onderzoek wordt gevraagd voor de periode vanaf 1 augustus 2023.

2.Inleiding en feiten

2.1
Deze zaak gaat over UCT, een onderneming die zich bezighoudt met de in- en verkoop van partijen tweedehands kleding en accessoires.
2.2
UCT is op 23 april 2014 opgericht onder de naam GK&S B.V. Z&R en B&R houden ieder 33% van de aandelen in UTC, B&D houdt 34% van de aandelen in UCT. Volgens het handelsregister vormen B&D en B&R samen het bestuur van UCT en zijn zij beide zelfstandig bevoegd UCT te vertegenwoordigen.
2.3
[bestuurder B&D] (hierna: [bestuurder B&D] ) is medeaandeelhouder en medebestuurder van B&D. Zijn zoon, [bestuurder B&R] (hierna: [bestuurder B&R] ), houdt alle aandelen in B&R en is haar enige bestuurder. [bestuurder Z&R] (hierna: [bestuurder Z&R] ) is medeaandeelhouder en medebestuurder van Z&R.
2.4
Sinds de oprichting was de taakverdeling tussen de aandeelhouders dat [bestuurder Z&R] het feitelijke werk verrichtte en daarvoor ook salaris ontving en [bestuurder B&D] en [bestuurder B&R] als investeerders optraden. Alle aandeelhouders waren van aanvang af ook bestuurder van UCT.
2.5
Op 14 november 2022 heeft een grote brand de gehele voorraad en inventaris van UCT vernietigd.
2.6
UCT heeft [bestuurder Z&R] bij brief van 31 juli 2023 op staande voet ontslagen. De brief noemt als redenen dat [bestuurder Z&R] zich gelden van de vennootschap heeft toegeëigend, activa van de onderneming te gelde heeft gemaakt zonder de opbrengsten aan de vennootschap af te dragen en vanuit de vestiging van UCT concurrerende activiteiten heeft verricht. [bestuurder Z&R] is tegen dat ontslag niet in rechte opgekomen.
2.7
Per 1 augustus 2023 is Z&R als bestuurder van UCT uitgeschreven uit het handelsregister.
2.8
Per 21 augustus 2023 heeft GK&S B.V. haar naam gewijzigd in UCT.
2.9
Op 5 augustus 2024 heeft de raadsman van [bestuurder Z&R] de raadsman van UCT c.s. benaderd en gevraagd hem de volgende stukken te sturen: een kopie aandeelhoudersregister, statuten/oprichtingsakte, aandeelhoudersovereenkomst tussen de vennootschap en [bestuurder Z&R] , jaarrekeningen 2020-2023 en de voorlopige cijfers 2024. Tevens verzocht hij om een uitkoopvoorstel dat UCT c.s. aan [bestuurder Z&R] zou hebben gedaan.
2.1
De raadsman van UCT c.s. heeft de raadsman van [bestuurder Z&R] op 25 oktober 2024 de statuten van UCT toegezonden en laten weten “de overige stukken” bij UCT te hebben opgevraagd.
2.11
Bij e-mail van 6 november 2024 heeft de raadsman van [bestuurder Z&R] de raadsman van UCT c.s. geschreven dat leveranciers van de onderneming [bestuurder Z&R] om betaling vragen en dat de onderneming kennelijk in liquiditeitsproblemen is geraakt. Hij heeft namens [bestuurder Z&R] verzocht een aandeelhoudersvergadering uit te schrijven en om ter voorbereiding daarop binnen 7 dagen de volgende stukken te mogen ontvangen: de jaarrekeningen 2021, 2022 en 2023 en de voorlopige cijfers 2024, een volledige uitdraai van alle banktransacties vanaf 2023 tot heden, een overzicht van alle crediteuren en debiteuren over dezelfde periode, notulen van aandeelhoudersvergaderingen, de balans en winst- en verliesrekening 2024, liquiditeitsoverzicht, managementovereenkomsten en een overzicht van uitstaande leningen met actueel saldo. Hij heeft een kort geding tot afgifte aangekondigd voor het geval de stukken niet tijdig worden ontvangen. Tevens deelde de raadsman mee de hele gang van zaken opmerkelijk te vinden en [bestuurder Z&R] in overweging te hebben gegeven naar de Ondernemingskamer te gaan.
2.12
In reactie op deze mail heeft de raadsman van UCT c.s. op 15 november 2024 laten weten dat zijn cliënten “gelet op de fysieke bedreigingen die uw cliënt aan cliënten hebben geuit” er niet voor voelen met [bestuurder Z&R] aan tafel te gaan.
2.13
Nadat de raadsman van [bestuurder Z&R] bij e-mail van 21 november 2024 erover had geklaagd dat geen van de toegezegde stukken was ontvangen, heeft de raadsman van UCT c.s. op 6 december 2024 de jaarrekening over 2023 aan [bestuurder Z&R] ’s raadsman opgestuurd. Volgens die jaarrekening is over 2023 een negatief bedrijfsresultaat van € 112,723,80 behaald en bedroeg het eigen vermogen per eind 2023 min € 258.155,41. Ook de jaarrekening over 2022 is aan de raadsman van [bestuurder Z&R] toegestuurd.

3.De gronden van de beslissing

3.1
Z&R heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van UCT en dat de toestand van de vennootschap nodig maakt dat onmiddellijke voorzieningen worden getroffen. Als toelichting heeft Z&R in haar verzoekschrift het volgende naar voren gebracht. De beschuldigingen aan het adres van [bestuurder Z&R] – die tot het ontslag van [bestuurder Z&R] hebben geleid – zijn onjuist; het zijn juist de acties van [bestuurder B&D] en [bestuurder B&R] die UCT in de problemen hebben gebracht. [bestuurder Z&R] heeft geen inzicht meer in de dagelijkse gang van zaken maar is sinds zijn vertrek door meerdere leveranciers en schuldeisers benaderd die steevast melden dat zij betalingen of leveringen aan UCT hebben gedaan maar geen leveringen ontvingen of niet betaald werden. [bestuurder Z&R] weet dat meerdere partijen geld of goederen van UCT tegoed hebben tot meerdere honderdduizenden euro’s in waarde. Z&R heeft ondanks herhaald verzoek niet of nauwelijks informatie over UCT ontvangen. Bij wijze van toelichting vermeldt het verzoekschrift voor het overige:

Uit de over 2022 en 2023 overgelegde jaarrekeningen (productie 6) zou moeten blijken dat de onderneming verliesgevend is. [bestuurder Z&R] weet echter dat dat niet het geval is. Uit de vorderingen van de verschillende schuldeisers volgt dat er goederen geleverd zijn voor een waarde van meer dan € 80.000,00. Ook weet [bestuurder Z&R] dat de bestuurders zichzelf ruim belonen voor hun diensten. Z&R wordt benadeeld doordat de bestuurders van de vennootschap zaken niet goed administreren en opnamen doen zonder de belangen van alle aandeelhouders in acht te nemen. Zijn conclusie is dat hij als aandeelhouder wordt benadeeld doordat de winst kunstmatige negatief wordt gehouden zodat geen dividend kan worden uitgekeerd.
3.2
Daartegenover hebben UCT c.s. allereerst aangevoerd dat Z&R niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat zij geen bezwarenbrief heeft gestuurd. Voor het overige heeft Z&R volgens UCT c.s. niet aan haar stel- en bewijsplicht voldaan. Volgens UCT c.s. is altijd een deugdelijke administratie gevoerd. Zij hebben verder aangevoerd dat de brand in 2022, waartegen UCT niet was verzekerd, een drukkend effect heeft gehad op de resultaten van de onderneming. Sinds 2024 zijn de activiteiten van UCT feitelijk gestaakt. UCT kan de kosten van een enquête niet dragen en kan evenmin daarvoor zekerheid stellen. Ook de belangenafweging moet daarom leiden tot afwijzing van het verzoek van Z&R. De Ondernemingskamer zal hieronder waar nodig op dit verweer ingaan.
3.3
De Ondernemingskamer oordeelt als volgt.
3.4
Z&R heeft aangevoerd dat de onder rov. 2.11 aangehaalde e-mail als bezwarenbrief moet worden beschouwd. De Ondernemingskamer is van oordeel dat die e-mail, in ieder geval met betrekking tot de klacht dat aan Z&R geen althans onvoldoende informatie over UCT is verstrekt, die kwalificatie kan dragen. Uit het mailbericht volgt duidelijk welke informatie van UCT wordt verlangd en er wordt een, gelet op de aard van het verzoek, redelijke termijn gesteld om aan het verzoek tegemoet te komen. Het niet-ontvankelijkheidsverweer van UCT c.s. wordt daarom verworpen.
3.5
De Ondernemingskamer constateert dat de informatieverstrekking aan Z&R, in ieder geval in de periode na het ontslag van [bestuurder Z&R] , bepaald te wensen heeft overgelaten. Eigener beweging is geen enkele informatie aan [bestuurder Z&R] verstrekt. Naar aanleiding van de verzoeken van Z&R als verwoord in rov. 2.9 en 2.11 zijn uiteindelijk de statuten van UCT en de jaarstukken 2022 en 2023 verstrekt. In zoverre heeft de bezwarenbrief zijn functie gehad. In deze procedure zijn verder een afschrift van het aandeelhoudersregister en uitdraaien van de bankrekeningen over 2024 en 2025 (tot en met 13 april 2025) verstrekt. Er zijn geen voldoende concrete aanwijzingen dat bij UCT nog relevante informatie voorhanden is, waarom door Z&R is verzocht maar die niet is verstrekt; aandeelhoudersvergaderingen zijn bijvoorbeeld niet gehouden (kennelijk met ieders goedvinden; het ontbreken van aandeelhoudersvergaderingen is althans niet als een gegronde reden voor twijfel aan een juist beleid aangevoerd). Z&R heeft onbetwist gelaten dat de bedrijfsactiviteiten van UCT sinds 2024 feitelijk zijn gestaakt. De Ondernemingskamer heeft ook geen aanwijzingen dat UCT sinds 2024 nog bedrijfsactiviteiten uitoefent. Tegen deze achtergrond is, mede gelet op de doeleinden van het enquêterecht, de vertraging in de informatieverschaffing op zichzelf van onvoldoende gewicht om een onderzoek te rechtvaardigen.
3.6
Wat de overige klachten van Z&R betreft, is de Ondernemingskamer met UCT c.s. van oordeel dat, nog afgezien van het feit dat deze een grondslag in de bezwarenbrief ontberen en andere onderwerpen betreffen dan de informatieverstrekking, Z&R haar stellingen in haar verzoekschrift niet dan wel niet voldoende heeft toegelicht en in het geheel niet heeft onderbouwd. Zij is in haar verzoekschrift niet verder gekomen dan enkele blote stellingen. Weliswaar heeft Z&R daarover ter zitting wat uitgebreider verklaard, maar ook bij die gelegenheid is het bij algemene beschuldigingen gebleven zonder deze voldoende te concretiseren. Zo heeft zij bij herhaling aangevoerd dat de zittende bestuurders zichzelf bovenmatig zouden belonen, terwijl de onderneming als verlieslatend wordt gepresenteerd, maar zij heeft die stelling op geen enkele wijze handen en voeten gegeven. Ook heeft Z&R erop gewezen dat, sinds haar uitschrijving als bestuurder, schuldeisers van UCT zich tot haar wenden met de klacht dat zij substantiële vorderingen niet betaald krijgen, maar op de vraag wie die schuldeisers zijn, waarop die vorderingen betrekking hebben en waarom Z&R die schuldeisers niet voor betaling naar UCT doorverwijst, heeft zij geen bevredigend antwoord kunnen geven. Ook de aantijgingen over contante geldstromen binnen de onderneming zijn algemeen en vaag gebleven, terwijl juist Z&R bij uitstek in staat moet zijn daarop een concrete toelichting te verstrekken. Zij was sinds de oprichting van UCT tot [bestuurder Z&R] ’s ontslag op 31 juli 2023 de enige bestuurder die daadwerkelijk commerciële activiteiten verrichtte in de onderneming en aangenomen moet worden dat zij bij uitstek van het financiële reilen en zeilen van de vennootschap op de hoogte was, in ieder geval tot die ontslagdatum. Concrete (laat staan verifieerbare) informatie is echter niet verstrekt, ook niet ter zitting. Van belang is verder ook hier dat niet is gebleken dat UCT sinds 2024 feitelijk nog bedrijfsactiviteiten heeft uitgeoefend. De in het geding gebrachte afschriften van de bankrekening van UCT laten geen inkomsten uit zakelijke activiteiten na 1 januari 2024 meer zien. Al met al is daarom onvoldoende toegelicht dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken bij UCT die een onderzoek rechtvaardigen.
3.7
De Ondernemingskamer zal daarom het verzoek afwijzen. De Ondernemingskamer ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Voor een proceskostenveroordeling ten laste van Z&R is geen aanleiding, omdat de informatieverstrekking aan Z&R traag en deels pas in deze procedure heeft plaatsgevonden.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
wijst het verzoek van Z&R B.V. af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.C. Meijer, voorzitter, mr. A.P. Wessels, en mr. A.J. Wolfs, raadsheren, en drs. V.G. Moolenaar en drs. G. Dubbeld, in tegenwoordigheid van mr. L. van Hoof, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2025.