ECLI:NL:GHAMS:2025:1440

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
200.341.228/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vordering van een aannemer tot betaling van meerwerk door een opdrachtgever in het kader van een bouwovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van Consilium Total Installation Technology B.V. tegen een particuliere opdrachtgever, hier aangeduid als [geïntimeerde]. Consilium had in eerste aanleg een bedrag van € 25.332,19 gevorderd voor extra werkzaamheden die zij had verricht aan het appartement van [geïntimeerde], bovenop een eerder door de rechtbank toegewezen bedrag van € 5.000,00. De rechtbank had geoordeeld dat de prijsafspraak tussen partijen niet transparant was en dat Consilium onvoldoende had onderbouwd dat haar vordering het toegewezen bedrag te boven ging.

In hoger beroep heeft Consilium de rechtbankuitspraak bestreden en verzocht om vernietiging van het vonnis, maar het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelde dat Consilium niet voldoende feiten en omstandigheden had gesteld die konden leiden tot een hogere toewijzing dan het bedrag van € 5.000,00. Het hof wees erop dat Consilium onvoldoende bewijs had geleverd ter onderbouwing van haar vordering en dat de door [geïntimeerde] ingebrachte begrotingen van externe partijen de waarde van de verrichte werkzaamheden op € 5.000,00 hadden geschat. Het hof concludeerde dat de grieven van Consilium faalden en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in stand bleef, waarbij Consilium ook werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.341.228/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/736951/ HA ZA 23-672
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 juni 2025
in de zaak van
CONSILIUM TOTAL INSTALLATION TECHNOLOGY B.V.,
gevestigd te Rutten, gemeente Noordoostpolder,
appellante,
advocaat: mr. P.J. de Booij te Almere,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [plaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.A.J.H. de Lugt te Amsterdam.
Partijen worden hierna Consilium en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

In deze zaak moet worden beoordeeld of [geïntimeerde] een vergoeding aan Consilium is verschuldigd bovenop het reeds door de rechtbank toegewezen bedrag van € 5.000,00 voor bouwwerkzaamheden welke zijn uitgevoerd in aanvulling op een eerder door [geïntimeerde] aan Consilium gegeven opdracht.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Consilium is bij dagvaarding van 7 mei 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 6 maart 2024 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Consilium als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde. De dagvaarding bevat de grieven.
2.2.
Nadat Consilium overeenkomstig de appeldagvaarding van grieven had gediend, hebben partijen de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord, met producties;
- akte na memorie van antwoord van Consilium;
- antwoordakte van [geïntimeerde] .
2.3.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2.4.
Consilium heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en – uitvoerbaar
bij voorraad - alsnog veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de resterende vordering van
€ 20.332,19 - derhalve na aftrek van de in eerste aanleg toegewezen € 5.000,00 – met
veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en
rente. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met
veroordeling van Consilium in de kosten van het geding (in hoger beroep) met rente.
2.5.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[geïntimeerde] is eigenaar van een appartement aan de [straat] 10C te [plaats] . Het
gebouw waarin het appartement van [geïntimeerde] is gelegen omvat drie appartementen. [geïntimeerde] en de andere twee appartementseigenaren zijn lid van de Vereniging van Eigenaren [straat] (hierna: de VvE).
3.2.
Consilium is een aannemersbedrijf. Zij heeft in opdracht van de VvE werkzaamheden
verricht bestaande uit de vervanging van de standleiding en het aanbrengen van een alkoof. In
het verlengde van die werkzaamheden heeft [geïntimeerde] separaat een opdracht aan Consilium
gegeven voor het verrichten van werkzaamheden aan haar eigen appartement, op basis van een
voorafgaande, door haar aanvaarde offerte van 31 augustus 2021 ter grootte van € 1.872,48
inclusief btw (verder: de opdracht). Die werkzaamheden bestonden onder meer uit het
doorbreken van een muurtje tussen de toiletruimte en de meterkast en het verplaatsen van een
deur in het appartement van [geïntimeerde] . Deze werkzaamheden zijn aan [geïntimeerde] gefactureerd en
door haar betaald.
3.3.
Tijdens de uitvoering van de opdracht heeft Consilium op verzoek van [geïntimeerde] aanvullende werkzaamheden verricht die niet bij de initiële opdracht aan de VvE waren inbegrepen. Dat extra werk bestond onder meer uit het maken van een inbouwkast met planken en deuren en het leggen van ongeveer één vierkante meter parket.
3.4.
Op 8 oktober 2021 heeft Consilium aan [geïntimeerde] een factuur gestuurd van € 25.332,19
(incl. BTW) met als omschrijving
‘Meerwerk conform opgave / opdracht 31-08’. In dit bedrag
zijn ook parkeerkosten begrepen. [geïntimeerde] heeft deze factuur onbetaald gelaten.

4.Eerste aanleg

4.1.
Consilium heeft in eerste aanleg gevorderd om, samengevat, [geïntimeerde] te veroordelen tot
betaling van € 25.332,19 te vermeerderen met wettelijke rente en kosten, uitvoerbaar bij
voorraad. [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
4.2.
De rechtbank heeft [geïntimeerde] veroordeeld om een bedrag van € 5.000,00 aan Consilium te
betalen. Zij heeft overwogen dat de door partijen gemaakte prijsafspraak (inhoudende dat
[geïntimeerde] zou moeten betalen voor meerwerk, maar zonder dat duidelijk was welk bedrag
[geïntimeerde] daarvoor zou moeten betalen) een kernbeding is dat niet transparant is en bovendien
oneerlijk is in de zin van de Richtlijn 93/13/EG. De rechtbank heeft de betalingsverplichting
van [geïntimeerde] op die grond verminderd tot € 5.000,00, tot betaling van welk bedrag zij [geïntimeerde]
heeft veroordeeld. De rechtbank heeft verder overwogen dat Consilium bovendien, in het licht
van de betwisting van [geïntimeerde] , onvoldoende heeft onderbouwd dat haar vordering op [geïntimeerde]
een bedrag van € 5.000,00 te boven gaat.

5.Beoordeling

5.1.
Tussen partijen staat vast dat Consilium extra werkzaamheden heeft verricht voor [geïntimeerde]
in aanvulling op de werkzaamheden voortvloeiend uit de initiële opdracht door de VvE. Het
geschil betreft de vraag of en zo ja, welke aanneemsom [geïntimeerde] daarvoor verschuldigd is.
Het hof ziet aanleiding om eerst grief III te behandelen. Deze grief is gericht tegen het in de
overwegingen 2.12 tot en met 2.15 van het bestreden vonnis neergelegde oordeel van de
rechtbank dat ook zonder ambtshalve toetsing aan het Europese recht Consilium jegens
[geïntimeerde] slechts aanspraak kan maken op betaling van € 5.000,00.
5.2.
Het hof verenigt zich met het voormelde oordeel van de rechtbank en de gronden waarop
dat berust. Voorts wordt het volgende overwogen.
5.3.
Consilium heeft ter onderbouwing van haar vordering gewezen op een door haar zelf
opgesteld document genaamd ‘Project Summary’ van 5 december 2021 waarin bestede uren
en materialen zijn vermeld. [geïntimeerde] heeft de juistheid van dit document echter steeds
gemotiveerd betwist. In dat kader heeft [geïntimeerde] ook meermaals - zowel voorafgaand aan als
tijdens de procedure - om nadere specificaties gevraagd, die zijn uitgebleven. Tevens heeft
[geïntimeerde] gewezen op twee begrotingen door externe partijen - JVUcalculatie en BvB Expertise
- van de waarde van de door Consilium bij haar verrichte bouwwerkzaamheden. JVUcalculatie
begroot die waarde op € 4.960,52. BvB Expertise begroot de waarde van die werkzaamheden
op € 5.000,00.
5.4.
Consilium heeft de juistheid van de verklaringen van JVUcalculatie en BvB Expertise
betwist. Zij heeft die betwisting echter onvoldoende handen en voeten gegeven. Gelet op de
gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] van de juistheid van de in de Project Summary
genoemde uren en materialen én de inhoud van de genoemde twee begrotingen van
JVUcalculatie en BvB Expertise, had het op de weg van Consilium gelegen om haar vordering
te onderbouwen met nadere stukken, berekeningen en/of verklaringen of anderszins. Die
nadere onderbouwing is echter uitgebleven.
5.5.
De noodzaak van deze nadere onderbouwing geldt te meer nu Consilium in dezelfde
periode waarin zij werkzaamheden voor [geïntimeerde] heeft verricht, ook werkzaamheden heeft
verricht aan de gemeenschappelijke voorzieningen van het complex waarvan het appartement
van [geïntimeerde] deel uitmaakt, in opdracht van de VvE. Zowel de mogelijke verwevenheid van
de werkzaamheden voor twee opdrachtgevers als het aanmerkelijke verschil in omvang van
enerzijds de aanneemsom voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de onder 3.2 bedoelde
offerte en anderzijds het gevorderde bedrag voor het beweerde meerwerk, noodzaken tot een
nadere toelichting en specificatie, die Consilium niet, althans onvoldoende, heeft gegeven.
Consilium kon in dit verband niet volstaan met wederom de enkele verwijzing naar de ‘Project
Summary’.
5.6.
Dit leidt tot de conclusie dat Consilium onvoldoende feiten en omstandigheden heeft
gesteld die ertoe kunnen leiden dat haar vordering ter zake van het verrichte werk kan worden
toegewezen tot een hoger bedrag dan € 5.000,00. Grief III faalt dus.
5.7.
Grief IV houdt in dat de rechtbank ten onrechte het door Consilium gevorderde bedrag
van € 784,14 niet heeft toegewezen. Ook deze grief faalt, omdat deze vordering een
deugdelijke grondslag ontbeert.
5.8.
Bij die stand van zaken behoeven de grieven I, II en V niet te worden besproken, omdat
de eventuele gegrondheid ervan niet tot toewijzing van een hoger bedrag dan € 5.000,00 kan
leiden. Omdat haar stellingen onvoldoende onderbouwd zijn, kan Consilium evenmin worden
toegelaten tot het leveren van bewijs. Grief VI mist zelfstandige betekenis en kan om die reden
onbehandeld blijven.
5.9.
De conclusie is dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd, waarmee het
door [geïntimeerde] aan Consilium te betalen bedrag gelijk blijft aan € 5.000,00.
5.10.
Consilium is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden
veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 798,00
- salaris advocaat
€ 2.356,50(tarief III, 1,5 punten x € 1.571,00)
Totaal € 3.154,50

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt Consilium in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 3.154,50 en te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, M.J.R. Brons en S. van Gulijk en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2025.