ECLI:NL:GHAMS:2025:1439

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
200.333.503/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid in verband met investeringen in cryptovaluta

In deze zaak, die zich richt op de aansprakelijkheid van een investeerder in cryptovaluta, hebben de appellanten, ervaren beleggers, een rechtszaak aangespannen tegen de geïntimeerde, die hen heeft geholpen bij het beleggen in cryptovaluta. De appellanten hebben geld overgemaakt naar de geïntimeerde, die beloofde te investeren in cryptovaluta, maar uiteindelijk verliezen heeft geleden door investeringen in riskante altcoins, waaronder de waardeloze cryptovaluta 'Oyster Pearl'. De rechtbank heeft de vorderingen van de appellanten afgewezen, wat hen ertoe heeft aangezet om in hoger beroep te gaan. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde zijn zorgplicht heeft geschonden door niet transparant te zijn over zijn investeringen en de risico's die daarmee gepaard gingen. De appellanten hebben niet alleen recht op schadevergoeding, maar het hof heeft ook de mogelijkheid van een performance fee voor de geïntimeerde afgewezen, omdat er geen positief resultaat is behaald. De zaak is verwezen voor verdere aktewisseling om de schade te begroten en de exacte omvang van de aansprakelijkheid vast te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.333.503/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/324330/HA ZA 22-58
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 juni 2025
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

wonende te [plaats 1] , gemeente [plaats 2] ,
hierna: [appellant 1] ,
2.
[appellant 2],
wonende te [plaats 2] ,
hierna: [appellant 2] ,
3.
[appellant 3],
wonende te [plaats 2] ,
hierna: [appellant 3] ,
4.
[appellant 4],
wonende te [plaats 3] ,
hierna: [appellant 4] ,
5.
[appellant 5],
wonende te [plaats 4] ,
hierna: [appellant 5] ,
6.
[appellant 6],
wonende te [plaats 5] , Maleisië,
hierna: [appellant 6] ,
7.
[appellant 7],
wonende te [plaats 6] ,
hierna, [appellant 7] ,
8.
[appellant 8],
wonende te [plaats 7] , Portugal,
hierna: [appellant 8] ,
9.
[appellant 9],
wonende te [plaats 8] , Noorwegen,
hierna: [appellant 9] ,
10.
[appellant 10],
wonende te [plaats 3] ,
hierna: [appellant 10] ,
11.
[appellant 11],
wonende te [plaats 9] ,
hierna: [appellant 11] ,
appellanten,
tevens incidenteel geïntimeerden,
hierna ook gezamenlijk: [appellanten] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te [plaats 3] ,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [plaats 10] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellant,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A. Heilig te Wognum.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over cryptovaluta. [appellanten] hebben cryptovaluta aan [geïntimeerde] overgemaakt. [geïntimeerde] heeft de cryptovaluta van [appellanten] geïnvesteerd in (opties in) cryptovaluta. [appellanten] spreken [geïntimeerde] aan op grond van wanprestatie en onrechtmatige daad onder meer omdat [geïntimeerde] volgens [appellanten] investeringen in riskante altcoins heeft gedaan, welke deels verloren zijn gegaan. [geïntimeerde] vordert een vergoeding voor zijn werkzaamheden. De rechtbank heeft alle vorderingen afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 11 juli 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 12 april 2023 van de rechtbank Noord-Holland, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eisers in conventie tevens verweerders in (voorwaardelijke) reconventie, en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie tevens eiser in (voorwaardelijke) reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- herstelexploot
- memorie van grieven
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met productie.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 12 december 2024 laten toelichten, [appellanten] door mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort, en [geïntimeerde] door mr. Heilig, voornoemd, en mr. G. Pranger, advocaat te Wognum, allen aan de hand van overlegde spreekaantekeningen.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

3.1.
De rechtbank heeft onder 2.1 tot en met 2.7 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Volgens [appellanten] is deze vaststelling op punten niet volledig, maar dat doet aan de juistheid van de wel vastgestelde feiten niet af. In hoger beroep is verder niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Deze luiden als volgt.
3.2.
[appellanten] zijn ervaren beleggers in cryptovaluta. [geïntimeerde] is dat ook.
3.3.
Partijen zijn via het anonieme chatplatform Telegram met elkaar in contact gekomen. [geïntimeerde] heeft op Telegram een besloten chatgroep aangemaakt die hij ‘Wolf happy fund’ heeft genoemd. [geïntimeerde] heeft eind mei 2018 het volgende bericht in deze chatgroep geplaatst (hierna: de whitepaper):

Wolf’s happy fund whitepaper
Introduction
Welcome to the wolf’s fund group! My name is [geïntimeerde] , I’m a [leeftijd] full time trader from the Netherlands. Been in the stockmarket for 11 years, been in crypto for 2 years. I started with 3 Bitcoin and traded it as of today to 116 Btc. I use TA, mostly, Ema, Rsi Ichi, Volume and in some cases Elliot waves. I only recently joined the realm of the funding group(s) and I’m very excited to work with you guys, kick some serious market ass, and have fun.
(…)
Period
The fund starts at the 2nd of June at 12:00 AM, every investment period consists of 1 month. After each month you can choose to cash out, keep it in the fund, or add more Eth.
Payment structure
To keep the administration optimal and well-organized dividend will be paid out every month at the end of the investment period.
If you would like the reinvest a certain percentage, send me a PM (…)
Trading style and risk
I have been a trader for 11 years, I am an 80% TA man, 10% bot trader and 10% fundamental. I only use a bot to scan the codes of exchanges to look out for coins they are testing and/or building a wallet for to make a quick trade. That is the only time I trade Alts with this Fund, all other trades are 100% Bitcoin.
Trading style
My products: Bitcoin both long and short, 2x 3x 5x 10x and very very rarely 25x. Altcoins who get picked up by my bot for a quick trade. I mainly trade on Bitfinex and Bitmex, altcoins I trade at Binance, Bittrex and some smaller not mentionable exchanges.
I work with very tight SL, I take my losses sooner than most. But I make sure my wins worth it. Even though this creates a lot of “losing trades” it has turned out to be a very rewarding strategy. (…)
Expected ROI
My aim and expectations are a 35% ROI on monthly basis, which will be paid out as dividend at the end of the investing period of one month.”
3.4.
[appellanten] hebben in de periode vanaf eind mei 2018 tot medio maart 2020 bitcoin en/of ethereum overgemaakt naar bitcoin- en/of ethereumadressen die [geïntimeerde] via Telegram had opgegeven. [geïntimeerde] heeft tot oktober 2020 via Telegram maandelijks overzichten aan [appellanten] verstrekt waaruit de stand van zaken met betrekking tot de door [appellanten] in het fonds van [geïntimeerde] geïnvesteerde cryptovaluta zou moeten blijken.
3.5.
In oktober 2020 heeft [geïntimeerde] [appellanten] ervan op de hoogte gesteld dat hij de cryptovaluta in 2018 voor een groot deel had geïnvesteerd in de cryptomunt ‘Oyster Pearl’ (hierna: PRL) en dat deze investering eind oktober 2018 waardeloos was geworden. [geïntimeerde] heeft in dit verband begin oktober 2020 het volgende bericht op Telegram geplaatst:
“Dear Investors,
After all the current messages and requests coming my way there is no other option than to provide full disclosure regarding the funds. There is no right way of starting my story, nor a way to enlighten any of it.
Somewhere along the path I got offered a ‘golden’ opportunity to invest in an established project I really believed in, I was very close with their CEO and he provided me some insights after signing an NDA. I invested a big part of the fund in this coin and gave the CEO a personal loan from my own holdings (…). Their main dev pulled and crashed it all. (…)
My intentions were and still are completely good at heart. I made two poor decisions, one as a result of the other. I panicked, had to make a split decision and choose the wrong one to continue. I was afraid to face the group after such a loss and wanted to recover it. I have been working around to the clock to turn it all around, but I could not keep up. (…) Now with the growing demand to provide the proof of funds, I cannot do so because the reality does not reflect the set expectations.
The next steps:
I will create a calculation individually for everyone in the fund in terms of total investment in dollars. I will deduct the cashouts and the paid out dividends from this total amount. That will be the amount owed to that specific investor. I will very likely be able to make everyone whole without losing a penny in this ordeal. I will start to phase out the current investments and change it to USDT to preserve value. After these calculations are made I will post it in this channel and start the reimbursement from top to bottom in ETH. If there are funds left after this process it will be divided based on ratio. (…)”
3.6.
Vervolgens hebben sommigen van [appellanten] met [geïntimeerde] contact gehad over de afwikkeling van het fonds en het in kaart brengen van alle verrichte transacties. In het kader van de afwikkeling van het fonds heeft [geïntimeerde] in de periode tot en met 12 januari 2021 ethereum naar [appellanten] overgemaakt, waarmee [appellanten] in ieder geval hun initiële inleg omgerekend in dollars hebben teruggekregen.
3.7.
Bij brief van 7 juli 2021 heeft de advocaat van [appellanten] [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld op grond van wanprestatie en onrechtmatige daad. [geïntimeerde] heeft iedere aansprakelijkheid van de hand gewezen.
3.8.
Op 7 december 2021 hebben [appellanten] ten laste van [geïntimeerde] conservatoir beslag laten leggen op, kort gezegd, de cryptovaluta van [geïntimeerde] . Deze zijn in gerechtelijke bewaring genomen.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellanten] hebben in eerste aanleg na eiswijziging gevorderd, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht verklaart dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomsten dan wel dat [geïntimeerde] onrechtmatig tegenover [appellanten] heeft gehandeld;
- [geïntimeerde] veroordeelt om de door [appellanten] geleden schade te vergoeden door
- (primair) het in de eis van de dagvaarding per eisende partij genoemde aantal bitcoin te transigeren op een betaaladres dat de betreffende eisende partij aanwijst (voor alle eisende partijen samen komt dat neer op 105,5283 bitcoin),
- (subsidiair) het geldbedrag te betalen dat in de eis van de dagvaarding per eisende partij is genoemd (voor alle eisende partijen samen komt dat neer op een bedrag van € 4.471.997,05), met rente;
- [geïntimeerde] veroordeelt tot vergoeding van de schade die ontstaat doordat de koers van de bitcoin ten opzichte van de euro na 29 december 2021 is gestegen, waarbij de koersschade moet worden vergoed tot aan de dag van algehele voldoening;
- [geïntimeerde] veroordeelt om € 12.600,- aan [appellant 5] te betalen; en
- [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van de beslagkosten van € 3.962,18 en de proceskosten met rente.
4.2.
[geïntimeerde] heeft, voor zover van belang in hoger beroep, in voorwaardelijke reconventie gevorderd, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis:
- voor recht verklaart dat [geïntimeerde] en [appellanten] hebben afgesproken dat [geïntimeerde] een performance fee toekomt bij winst en dat deze performance fee 20% van deze winst bedraagt;
- [appellanten] veroordeelt om het in de eis van [geïntimeerde] per verwerende partij genoemde bedrag aan schadevergoeding te betalen (in totaal € 28.314,20); en
- [appellanten] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten met rente.
4.3.
De rechtbank heeft in conventie de vorderingen van [appellanten] afgewezen en [appellanten] veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde] , met rente. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen en [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van [appellanten]

5.Beoordeling

5.1.
[appellanten] hebben in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. [appellanten] hebben geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis gewezen in conventie, en tot het alsnog toewijzen van hun vorderingen.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis gewezen in conventie, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten en rente, en met begroting van de nakosten.
5.2.
[geïntimeerde] heeft in incidenteel hoger beroep twee grieven aangevoerd. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis gewezen in reconventie, en tot het alsnog toewijzen van de onder 4.2 genoemde vorderingen.
[appellanten] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis gewezen in reconventie.
Investering in PRL
5.3.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat [geïntimeerde] op grond van overeenkomst(en) van opdracht met [appellanten] op zich heeft genomen om de door [appellanten] overgemaakte cryptovaluta te beleggen, tegen betaling van een performance fee aan [geïntimeerde] . Met grieven I en II voeren [appellanten] aan dat [geïntimeerde] bij de uitvoering van zijn opdracht niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen. In de toelichting op grief I stelt [appellanten] in dit verband dat [geïntimeerde] zijn zorgplicht heeft geschonden door de ingelegde cryptovaluta te investeren in PRL. Volgens [appellanten] had [geïntimeerde] moeten inzien dat zijn privérelatie met de CEO van PRL zijn beoordelingsvermogen als goed opdrachtnemer heeft beïnvloed. Dit geldt temeer nu [geïntimeerde] een lening had verstrekt aan deze CEO. Daardoor waren de (privé)belangen van [geïntimeerde] verstrengeld geraakt met de belangen van de CEO van PRL. [geïntimeerde] kreeg er immers belang bij dat PRL zou slagen; daarmee zou de financiële positie van de CEO verbeteren en daarmee zou de kans op terugbetaling van de lening groter worden. [geïntimeerde] had op zijn minst deze omstandigheden moeten melden, alvorens het grootste gedeelte van het geïnvesteerde vermogen aan te wenden om te investeren in PRL, aldus nog steeds [appellanten]
[geïntimeerde] heeft het bestaan van een privérelatie tussen hem en de CEO van PRL betwist. Volgens [geïntimeerde] was zijn contact met deze CEO zakelijk en was hij niet met hem bevriend.
5.4.
Het hof overweegt dat [appellanten] het gestelde bestaan van de privérelatie niet met concrete feiten heeft onderbouwd. Uit het feit dat [geïntimeerde] heeft gezegd dat hij ‘very close’ was met de CEO, in het kader van zijn uitleg over het ontvangen van informatie van deze CEO, kan dat niet zonder meer worden afgeleid. Hetzelfde geldt voor het feit dat [geïntimeerde] een lening heeft verstrekt aan de CEO, aangezien deze lening volgens [geïntimeerde] was bestemd voor het mogelijk maken van de notering van PRL op de beurs Binance, wat [appellanten] niet hebben weersproken. Het bestaan van de gestelde privérelatie hebben [appellanten] daarom onvoldoende onderbouwd.
[appellanten] voeren echter terecht aan dat uit de zorgplicht van [geïntimeerde] als opdrachtnemer in de gegeven omstandigheden voortvloeit dat hij [appellanten] had moeten informeren over het verstrekken van deze lening. Gelet op het belang bij terugbetaling van die lening had [geïntimeerde] er immers belang bij dat werd geïnvesteerd in PRL, terwijl [appellanten] dat belang niet kenden.
Niettemin volgt uit de stellingen van [appellanten] niet zonder meer dat zij als gevolg van deze tekortkoming schade hebben geleden. Het benutten van kansen om te beleggen in een altcoin als PRL was voorzien in de whitepaper. Daarnaast heeft [geïntimeerde] toegelicht dat de vooruitzichten voor beleggen in PRL destijds gunstig waren en dat het noteren van PRL op beurs Binance de munt flink in waarde zou kunnen doen stijgen, wat [appellanten] niet hebben weersproken. Het ligt voor de hand dat de contacten van [geïntimeerde] met de CEO van PRL en het verstrekken van de lening ten behoeve van de beursnotering van PRL bevorderlijk zouden zijn voor het tot stand brengen van die notering en het verkrijgen door [geïntimeerde] van waardevolle informatie daarover. Gelet op deze omstandigheden is onvoldoende aannemelijk dat [appellanten] , indien zij door [geïntimeerde] geïnformeerd zouden zijn over de te verstrekken lening, anders gehandeld zouden hebben dan zij in werkelijkheid gedaan hebben. Het hof gaat er daarom van uit dat het verstrekken van deze informatie er niet toe zou hebben geleid dat de cryptovaluta van [appellanten] destijds – voordat het misging met PRL – niet in PRL belegd zouden zijn.
5.5.
Voor het overige hebben [appellanten] het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] de cryptovaluta van [appellanten] voor een groot deel in altcoins, waaronder PRL, mocht beleggen niet althans onvoldoende gemotiveerd bestreden. In elk geval onderschrijft het hof het oordeel van de rechtbank op dit punt. [appellanten] hebben [geïntimeerde] de vrije hand gelaten waar het ging om de relatieve hoeveelheid van de beleggingen in altcoins en zij mochten er, gelet op de whitepaper, niet op vertrouwen dat die beleggingen zeer gering van omvang zouden zijn. Daarmee falen de grieven I en II.
Onjuiste overzichten
5.6.
Met grief III voeren [appellanten] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de maandelijkse investeringsoverzichten die [geïntimeerde] aan [appellanten] stuurde (pas) vanaf oktober 2018 vals waren omdat [geïntimeerde] vanaf dat moment de verliezen in PRL verhulde door deze in zijn maandelijkse overzichten weg te laten waardoor de overzichten een niet op waarheid gebaseerde waarde van de investeringen lieten zien. Volgens [appellanten] waren de overzichten van meet af aan vals omdat de investeringen in PRL daaruit niet bleken. In het verlengde daarvan bestrijden [appellanten] met grief IV het oordeel van de rechtbank dat [appellant 3] , [appellant 7] , [appellant 8] , [appellant 9] , [appellant 10] en [appellant 11] hun cryptovaluta al vóór het waardeloos worden van PRL aan [geïntimeerde] hadden overgemaakt en hun investering dus niet gebaseerd kunnen hebben op valse overzichten. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.7.
Het hof overweegt dat uit de stellingen van partijen niet volgt dat partijen hebben afgesproken op welke wijze zou worden gerapporteerd over de gedane investeringen, of dat partijen dit onderwerp anderszins hebben besproken voorafgaand aan het tot stand komen van de overeenkomst(en). Uit het bericht van [geïntimeerde] van 26 mei 2018 in de Telegram-chatgroep volgt slechts dat [geïntimeerde] elke twee weken een update zou geven, maar niet op welke wijze dat zou gebeuren. Ook in de whitepaper is daarover niets bepaald. In het overzicht van juni 2018 is per wallet de inleg (in ethereum) vermeld en daarnaast de waarde van de investering aan het begin van de maand en het einde van de maand, steeds in zowel dollars als bitcoin. Gelet op deze vermelding van verschillende waardes, en in aanmerking genomen dat het [geïntimeerde] was toegestaan om naast bitcoin in andere cryptovaluta te beleggen, hebben [appellanten] uit de overzichten redelijkerwijs niet zonder meer mogen afleiden dat [geïntimeerde] slechts had belegd in bitcoin. Het had [appellanten] in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de overzichten de in dollars en bitcoin omgerekende waardes bevatten van de cryptovaluta waarin [geïntimeerde] had belegd. Het enkele feit dat uit de overzichten niet blijkt dat [geïntimeerde] vanaf juni 2018 ook belegde in PRL maakt de door hem gegeven informatie in de overzichten – voorafgaand aan het waardeloos worden van PRL eind oktober 2018 – wellicht minder informatief, maar niet zonder meer onjuist. Voor het overige hebben [appellanten] hun stelling dat de in de overzichten gepresenteerde waarden niet overeenstemmen met de transactiegegevens (door [geïntimeerde] overgelegd als productie 16) niet toegelicht of onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbijgaat. Daarmee falen grieven III en IV.
5.8.
Met grief V voeren [appellanten] aan dat de rechtbank wat betreft de investeerders die (deels) hebben ingelegd na het waardeloos worden van PRL ( [appellant 1] , [appellant 5] , [appellant 2] , [appellant 4] en [appellant 6] ) ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet ziet dat hen door de valse overzichten de kans is ontnomen om een lucratievere investering in bitcoin te doen.
5.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat de overzichten die [geïntimeerde] verstuurde vanaf eind oktober 2018 onjuist waren omdat daarin niet was verwerkt dat de investering in PRL op of omstreeks 29 oktober 2018 verloren was gegaan. Met het op deze wijze verstrekken van onjuiste informatie over de investeringen heeft [geïntimeerde] in strijd gehandeld met de op hem als opdrachtnemer rustende informatie- en zorgplicht. Voor de als gevolg van deze tekortkoming door [appellanten] geleden schade is [geïntimeerde] aansprakelijk. Het hof verwerpt het verweer van [geïntimeerde] dat hem bij beëindiging van het fonds finale kwijting is verleend door [appellanten] ten aanzien van eventuele aanspraken op schadevergoeding, alsook het beroep op rechtsverwerking dat hij in dat verband heeft gedaan. Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank op deze punten. Partijen hebben hierover in dit appel geen relevante, onderbouwde nieuwe gezichtspunten naar voren gebracht.
5.10.
Voor de beoordeling of schade is geleden en causaal verband bestaat tussen de tekortkoming en de gestelde schade dient de situatie zoals die zich in werkelijkheid heeft voorgedaan te worden vergeleken met de hypothetische situatie die zich zou hebben voorgedaan als de tekortkoming achterwege was gebleven. Wat betreft de hypothetische situatie waarin de tekortkoming achterwege was gebleven, geldt dat [appellanten] de stelplicht en bewijslast dragen van de feiten en omstandigheden die zij aan de aannemelijkheid van het door hen bepleite hypothetische scenario ten grondslag leggen.
5.11.
[appellanten] betogen in dit verband dat hen de mogelijkheid is ontnomen om op basis van juiste informatie te beslissen of zij (langer) wilden deelnemen aan het fonds van [geïntimeerde] of niet, en of zij daarin meer wilden investeren of niet.
Anders dan [appellanten] betogen is onvoldoende waarschijnlijk dat [appellanten] – als de tekortkoming van [geïntimeerde] bestaande uit het verstrekken van onjuiste overzichten vanaf eind oktober 2018 achterwege was gebleven – hun bitcoin-positie (of andere door hen ingelegde cryptovaluta, zo begrijpt het hof) zouden hebben behouden. Uit de aard en inhoud van de opdracht van [appellanten] aan [geïntimeerde] volgt immers dat zij hun cryptovaluta niet wensten te bewaren, maar hun cryptovaluta wilden beleggen door deze toe te vertrouwen aan een cryptohandelaar als [geïntimeerde] . Als [geïntimeerde] overzichten had verstrekt die de waarde van de investeringen juist hadden vermeld, ligt niet voor de hand dat dit [appellanten] ertoe had gebracht hun cryptovaluta in het geheel niet meer te beleggen of daarmee niet meer te (doen) handelen en deze slechts te bewaren. Uit het feit dat [appellanten] , bij het achterwege blijven van de fout van [geïntimeerde] , hadden geweten van het verloren gaan van de investering in PRL volgt dat ook niet zonder meer. Het hof neemt hierbij bovendien in aanmerking dat eerdere aanzienlijke verliezen van cryptovaluta als gevolg van mogelijke onregelmatigheden van derden voor [appellanten] kennelijk geen aanleiding zijn geweest om af te zien van het toevertrouwen van hun cryptovaluta aan een derde om daarmee te handelen, zoals [geïntimeerde] onweersproken heeft gesteld. Daaruit volgt dat [appellanten] zich realiseerden dat het om een speculatieve belegging ging, zodat zo nu en dan verliezen te verwachten waren.
Het hof acht wel voldoende waarschijnlijk dat, als gevolg van het verstrekken van onjuiste informatie door [geïntimeerde] over de waarde van de investeringen, aan [appellanten] de kans is ontnomen om (op basis van juiste informatie) te beslissen om hun cryptovaluta niet (meer) in het fonds van [geïntimeerde] te beleggen, en in plaats daarvan hun reeds ingelegde cryptovaluta en nadien ingelegde cryptovaluta elders (bij een cryptohandelaar) ter belegging onder te brengen. De kans dat [appellanten] aldus hadden besloten is reëel. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat, hoewel de stellingen van partijen over de omvang van het deel van het fonds dat was belegd in PRL uiteenlopen (circa 80% volgens [appellanten] , tussen 40% tot 60% volgens [geïntimeerde] ), vaststaat dat dit een groot deel van het fonds betrof, zodat het waardeverlies van PRL een grote negatieve invloed had op het resultaat van het fonds. Daarnaast hebben [appellanten] gesteld dat de positieve ontwikkeling van het resultaat van het fonds met name is behaald vanaf oktober 2020, en dus nadat [appellanten] voor het laatst hadden ingelegd in het fonds, wat [geïntimeerde] niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Het hof gaat er daarom vanuit dat indien de door [geïntimeerde] verstrekte investeringsoverzichten juiste cijfers hadden bevat, deze tot oktober 2020 weinig rooskleurige cijfers over de resultaten van het fonds hadden laten zien. Althans, dat deze resultaten zodanig zouden zijn geweest dat de kans reëel is dat deze [appellanten] ertoe hadden gebracht hun cryptovaluta niet (meer) te investeren in het fonds van [geïntimeerde] .
5.12.
Op grond van het voorgaande is de mogelijkheid aannemelijk dat [appellanten] schade hebben geleden als gevolg van het verstrekken door [geïntimeerde] vanaf eind oktober 2018 van overzichten met daarin onjuiste informatie over de waarde van de investeringen. Het hof acht zich vooralsnog in beginsel in staat de schade in deze procedure te begroten zodat verwijzing naar de schadestaat niet aan de orde is. Voor de vraag of en in welke mate daadwerkelijk schade is geleden, is van belang in welke positie [appellanten] hadden verkeerd als zij na eind oktober 2018 hun reeds bij [geïntimeerde] ingelegde cryptovaluta en nadien ingelegde cryptovaluta elders ter belegging hadden ondergebracht. Ook de kans dat [appellanten] aldus gehandeld zouden hebben, zal moeten worden geschat. Deze situatie zal moeten worden vergeleken met de situatie waarin [appellanten] daadwerkelijk hebben verkeerd en die heeft geleid tot de door [appellanten] ontvangen uitkeringen.
5.13.
[appellanten] stellen in dit verband dat zij, indien zij juist waren geïnformeerd, hun cryptovaluta hadden kunnen investeren op een wijze waarop zij rendementen hadden kunnen behalen die vergelijkbaar zijn met de rendementen die door [geïntimeerde] in de onjuiste overzichten werden voorgespiegeld. [geïntimeerde] heeft dit gemotiveerd betwist.
Het hof zal [appellanten] in de gelegenheid stellen het bestaan en de omvang van de schade die als gevolg van de tekortkoming van [geïntimeerde] is ontstaan bij akte nader te onderbouwen. Het ligt voor de hand dat [appellanten] daarbij aansluiting zoeken bij het gemiddelde rendement dat door beleggers in cryptovaluta werd behaald over de relevante periode , namelijk de periode vanaf het moment van inleg tot aan 1 oktober 2020, welke datum het hof als peildatum zal hanteren voor de begroting van de omvang van de schade. Op basis daarvan dient per appellant te worden uiteengezet wat de ingelegde cryptovaluta hadden opgeleverd in vergelijking met wat daadwerkelijk van [geïntimeerde] is ontvangen. Hierbij gaat het wat betreft de cryptovaluta die vóór het waardeloos worden van PRL zijn ingelegd, om berekening van het hypothetisch rendement tot de peildatum over de waarde die deze inleg eind oktober 2018 – ná het waardeloos worden van PRL – nog vertegenwoordigde, aangezien daarvan voldoende waarschijnlijk is dat [appellanten] de kans is ontnomen om deze op dat moment anders te beleggen (5.11). [geïntimeerde] zal daarna in de gelegenheid worden gesteld daarop bij akte te reageren en een eventuele betwisting daarvan nader te motiveren. Partijen dienen hun stellingen zo veel mogelijk te onderbouwen met bewijsstukken, zoals marktonderzoeksrapporten.
5.14.
Een eventuele schadevergoeding zal dienen te worden voldaan in geld, conform de hoofdregel van artikel 6:103 BW. Bitcoins zijn geen geld. Voor toekenning in een andere vorm, in het bijzonder in de vorm van bitcoin ziet het hof, mede gelet op wat is overwogen in 5.5, geen aanleiding. In de schadebegroting van [appellanten] dient bij de hoeveelheden aan cryptovaluta die zijn ingelegd en uitgekeerd daarom te worden uitgegaan van de tegenwaarde in euro. Bij de cryptovaluta die al waren ingelegd ten tijde van het verstrekken van het eerste onjuiste maandoverzicht na het waardeloos worden van PRL, kan worden uitgegaan van de tegenwaarde daarvan in euro op 31 oktober 2018. Voor de daarna ingelegde en uitgekeerde cryptovaluta kan worden uitgegaan van de tegenwaarde in euro daarvan op de desbetreffende data van inleg of uitkering.
5.15.
Ten aanzien van [appellant 5] geldt verder, in aanvulling op het voorgaande, dat tussen partijen niet vaststaat dat [appellant 5] , zoals hij stelt en [geïntimeerde] betwist, de positie van een derde in het fonds van [geïntimeerde] heeft overgenomen tegen betaling van de waarde die deze positie op dat moment had volgens het door [geïntimeerde] verstrekte overzicht (juni 2019), te weten 1 bitcoin. [appellant 5] wordt in de gelegenheid gesteld om bij de hiervoor bedoelde akte zijn stelling nader te onderbouwen. [geïntimeerde] zal daarna in de gelegenheid worden gesteld daarop bij de reeds genoemde akte te reageren en een eventuele betwisting daarvan nader te motiveren. Partijen dienen hun stellingen zo veel mogelijk te onderbouwen met bewijsstukken.
5.16.
[appellanten] stellen voorts, in de toelichting op grief V, dat tot september 2020 beleggers zijn uitgestapt en daarbij van [geïntimeerde] een bedrag in bitcoin uitgekeerd hebben gekregen waarop zij volgens de onjuiste overzichten van [geïntimeerde] aanspraak hadden, zodat dit ten koste is gegaan van [appellanten] Concrete feiten ter onderbouwing van deze stelling, die [geïntimeerde] betwist, hebben [appellanten] echter niet gesteld, zodat het hof deze als onvoldoende onderbouwd passeert.
5.17.
Ten slotte stellen [appellanten] , in de toelichting op grief V, dat op rekeningen bij Bitstamp nog bedragen van € 105.000 en USD 52.000 zouden moeten staan die [geïntimeerde] niet aan [appellanten] heeft uitgekeerd. Ondanks de gemotiveerde betwisting van deze stelling door [geïntimeerde] hebben [appellanten] hun stelling niet nader onderbouwd, bijvoorbeeld door het overleggen en toelichten van de desbetreffende transactiegegevens waaruit volgt dat genoemde bedragen nog op rekeningen bij Bitstamp zouden moeten staan. Verder speculeren [appellanten] slechts over het opnemen van deze bedragen door [geïntimeerde] , zonder dat zij deze stelling met concrete feiten onderbouwen of staven met bewijsstukken waaruit de gestelde opname blijkt. Het hof passeert deze stellingen van [appellanten] daarom als onvoldoende onderbouwd.
5.18.
[geïntimeerde] heeft, voornamelijk in algemene termen, een beroep gedaan op matiging van een toe te kennen schadevergoeding op grond van artikel 6:109 BW. Gelet op het voorgaande zal hij in de gelegenheid worden gesteld om, bij dezelfde akte waarin hij reageert op de akte van [appellanten] met nadere onderbouwing van de gestelde schade, zijn beroep op matiging nader te onderbouwen. Daarna zullen [appellanten] de gelegenheid krijgen om op de nadere onderbouwing van het beroep op matiging bij antwoordakte te reageren.
Performance fee
5.19.
[geïntimeerde] bestrijdt, met grief 1 van het incidenteel hoger beroep, het oordeel van de rechtbank dat hij de performance fee waarop hij aanspraak maakt, al heeft ontvangen.
[appellanten] betwisten onder meer dat [geïntimeerde] aanspraak kan maken op betaling van een performance fee omdat [geïntimeerde] volgens [appellanten] met het fonds geen positief resultaat heeft behaald.
5.20.
Het hof overweegt dat tussen partijen vaststaat dat [geïntimeerde] aanspraak heeft op 20% van het resultaat dat is behaald met het fonds. Tussen partijen is in geschil op welke wijze moet worden berekend welk resultaat is behaald met het fonds. [geïntimeerde] heeft zijn vordering gebaseerd op een berekening van het resultaat waarbij de tegenwaardes in dollars van de inleg van de verschillende cryptovaluta van [appellanten] is vergeleken met de tegenwaarde in dollars van de uitkering van de verschillende cryptovaluta aan [appellanten] Volgens [appellanten] moet het resultaat worden berekend door de (tegen)waarde in bitcoin van de ingelegde cryptovaluta te vergelijken met de tegenwaarde in bitcoin van de uitkeringen.
5.21.
Het hof overweegt dat de overeenkomst(en) tussen partijen op dit punt moet(en) worden uitgelegd conform de Haviltex-maatstaf. In de whitepaper is niets bepaald over de wijze waarop de performance fee moet worden berekend. Uit de stellingen van partijen volgt evenmin dat zij daarover ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst iets hebben besproken. Uit het eerste overzicht van de waarde van het fonds, over juni 2018, volgt dat het resultaat van het fonds door [geïntimeerde] werd berekend in bitcoin (productie 1 bij memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep). Uit het door [appellanten] aangehaalde Telegram-bericht van [geïntimeerde] van 4 september 2018 volgt dat [geïntimeerde] de performance fee van 20% berekende over het resultaat berekend in bitcoin. Hetzelfde geldt voor het door [appellanten] overgelegde investeringsoverzicht van september 2020 (productie 18 van [appellanten] ). Gelet op deze wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun overeenkomst, hebben niet alleen [appellanten] maar ook [geïntimeerde] de tussen hen gemaakte afspraken klaarblijkelijk zo opgevat dat de performance fee diende te worden berekend over het resultaat van het fonds berekend in bitcoin. [geïntimeerde] heeft niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken dat, berekend in bitcoin, voor [appellanten] geen positief resultaat is behaald, zodat door hen geen performance fee verschuldigd is. Daarmee faalt grief 1 van het incidenteel hoger beroep, althans kan deze niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.
5.22.
De reconventionele vorderingen van [geïntimeerde] zijn dus terecht afgewezen, zodat [geïntimeerde] in reconventie terecht in de proceskosten is veroordeeld. Daarmee faalt ook grief 2 van het incidenteel hoger beroep.
Conclusie
5.23.
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor de in 5.13-5.15 en 5.18 bedoelde aktewisseling. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
verwijst de zaak naar de rol van 1 juli 2025 voor akte aan de zijde van [appellanten] met het hiervoor in 5.13-5.15 vermelde doel, waarna [geïntimeerde] in de gelegenheid zal worden gesteld daarop bij akte te reageren en voor het hiervoor in 5.18 vermelde doel, waarna [appellanten] in de gelegenheid zullen worden gesteld daarop bij antwoordakte te reageren zoals vermeld in 5.18;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.H. Molin, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2025.