ECLI:NL:GHAMS:2025:1438

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
200.335.815/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenovereenkomst over incassowerkzaamheden en de transparantie van kostenbedingen

In deze zaak gaat het om een consumentenovereenkomst tussen Juristu Incassodiensten B.V. en een consument, hier aangeduid als [geïntimeerde]. De consument heeft een vordering op haar ex-echtgenoot, die zij heeft uitbesteed aan Juristu, aangemoedigd door de belofte van 'no cure, no pay'. Juristu heeft de vordering overgedragen aan een deurwaarder, maar heeft kosten ingehouden op het geïncasseerde bedrag, wat de consument betwist. Het hof oordeelt dat de kostenbedingen in de algemene voorwaarden van Juristu niet transparant en oneerlijk zijn. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, die de vordering van de consument terecht heeft toegewezen. De zaak is in hoger beroep gekomen na een vonnis van de kantonrechter, waarin de consument werd toegewezen in haar vordering tot terugbetaling van ingehouden kosten. Het hof bevestigt dat Juristu niet heeft voldaan aan haar precontractuele informatieverplichtingen en dat de kostenbedingen onredelijk bezwarend zijn voor de consument. Het hof vernietigt de kostenbedingen en bekrachtigt het eerdere vonnis, waarbij Juristu wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.335.815/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 9737216 \ CV EXPL 22-1480
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 juni 2025
in de zaak van
JURISTU INCASSODIENSTEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. J.J. van der Goen te Hilversum,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaats] (België),
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.P.V.W. Willems te 's-Hertogenbosch.
Partijen worden hierna Juristu en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[geïntimeerde] , een consument, geeft een vordering op haar ex-echtgenoot uit handen aan Juristu, daartoe aangemoedigd door de mededeling ‘no cure, no pay’ op de website van Juristu. [geïntimeerde] beschikt al over een executoriale titel. Na drie dagen draagt Juristu de zaak over aan een deurwaarder, die de vordering incasseert. Juristu houdt op het geïncasseerde bedrag zowel deurwaarders- als incassokosten in. [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat Juristu de kosten ten onrechte heeft ingehouden en vordert deze in de onderhavige procedure. Juristu verweert zich met de stelling dat de kosten uit haar algemene voorwaarden volgen. Het hof oordeelt dat de bewuste bedingen in de algemene voorwaarden niet transparant en tevens oneerlijk zijn. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis omdat de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] terecht heeft toegewezen.

2.Het geding in hoger beroep

Juristu is bij dagvaarding van 6 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van
12 juli 2023 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en Juristu als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Juristu heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vordering in eerste aanleg alsnog zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling aan Juristu van al hetgeen Juristu uit hoofde van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, vermeerderd met rente, alsmede tot veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Juristu in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs aangeboden van hun stellingen.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 1 februari 2023 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof daarvan uitgaat. De feiten komen - waar nodig aangevuld - op het volgende neer.
3.1.
[geïntimeerde] had op grond van een echtscheidingsbeschikking met -convenant een vordering op haar ex-echtgenoot wegens overbedeling van € 20.000,- waarop reeds € 5.000,- was voldaan.
3.2.
Na de website van Juristu te hebben geraadpleegd, heeft [geïntimeerde] op 23 juli 2020 een e-mail van Juristu ontvangen waarin staat hoe zij een aanvraag kan doen voor incassowerkzaamheden. In de e-mail staat onder meer:
“Incassokosten komen boven op uw vordering. Deze komen voor de rekening van de
debiteur.
No cure no pay.
Zodra wij het ingevulde formulier hebben ontvangen starten wij direct voor u.”
3.3.
Op 24 juli 2020 heeft [geïntimeerde] een aanvraagformulier ingediend via de website van Juristu voor een incasso van € 15.000,-. Daarop heeft [geïntimeerde] moeten aanvinken dat zij akkoord is met de algemene voorwaarden van Juristu.
3.4.
Diezelfde dag heeft Juristu [geïntimeerde] een opdrachtbevestiging gezonden. In de e-mail (van 24 juli 2020) staat onder meer:
“Dank u voor de incasso opdracht.
De debiteur is reeds op de hoogte van de incassoprocedure.
In 10 werkdagen krijgt de debiteur diverse aanmaningen, sms en mails.
Tevens bellen wij met de debiteur om de betaling af te dwingen. (…)Lukt het niet binnen 10 werkdagen, dan overleggen wij eerst met u alvorens wij de
gerechtelijke procedure gaan starten.
Bijgaand onze algemene voorwaarden https://www.juristu.nl/algemene-voorwaarden/ en
onze tarieven: https.//www.juristu.nl/incassotarieven/”
3.5.
Bij e-mail van 27 juli 2020 heeft Juristu [geïntimeerde] onder meer het volgende geschreven:
“Wij hebben geprobeerd de vordering op [naam] minnelijk te incasseren.
Helaas is dit niet gelukt. De volgende stap is dagvaarden.
Gaarne telefonisch contact voor overleg aanpak.”
3.6.
Bij e-mail van 28 juli 2020 heeft Juristu [geïntimeerde] geschreven:
“Zoals besproken betaalt [naam] niet.
De volgende stap is dagvaarden van [naam]
Zodra er een vonnis is, dan kan de deurwaarder beslagen leggen.
Kosten:
Dagvaarding produceren 1500 ex btw
Griffierecht 499,-
Deurwaarder betekening 83,38 ex btw
Bovenstaande kosten zijn voor de gehele juridische incassoprocedure en dient u vooraf
aan ons te voldoen.
Het griffierecht en de deurwaarder betekening betaalt u bij wijze van voorschot en hierwordt aan het einde van het dossier rekening mee gehouden.”
3.7.
[geïntimeerde] heeft hier bij e-mail van diezelfde dag als volgt op gereageerd:
“Goedemiddag,
Ik heb u net aan de telefoon gehad,
Ik kon dit ook in termijne betalen .
En dit geld wordt ook verhaald op mijn ex zoals u vertelde.
Ik laat u morgen iets weten.
Dank u wel.”
3.8.
Eveneens op 28 juli 2020 heeft Juristu [geïntimeerde] een voorschot in rekening gebracht van € 1.815,- inclusief btw voor ‘dagvaarding produceren’. Deze factuur is later gecrediteerd omdat [geïntimeerde] al over een executoriale titel beschikte in de vorm van de echtscheidingsbeschikking met -convenant.
3.9.
Op 11 december 2020 heeft Juristu [geïntimeerde] een factuur gestuurd van € 1.815,- inclusief btw (een voorschot) voor ‘kosten deurwaarder’. [geïntimeerde] heeft het voorschot voldaan.
3.10.
Na een aantal eerdere eindafrekeningen te hebben verstuurd waarover tussen partijen discussie is ontstaan, heeft Juristu [geïntimeerde] een eindafrekening verstuurd. Daaruit volgt dat er € 15.352,93 is geïncasseerd. Daarop is € 925,- aan incassokosten, € 1.040,02 aan deurwaarderskosten en € 1.500,- aan succes fee ingehouden, waarop het betaalde voorschot van € 1.850,- weer in mindering is gebracht. Het restantbedrag van € 12.957,26 is aan [geïntimeerde] uitgekeerd.
3.11.
In de algemene voorwaarden van Juristu staat onder meer het volgende:
“ 29. Aan de cliënt wordt het volgende in rekening gebracht:
A. Dossierkosten € 45,- ex btw
B. Incasso- en/of administratiekosten of anderszins, welke aan de wanbetaler in rekening werden
gebracht, met dien verstande dat deze kosten niet door de wanbetaler werden voldaan. De hoogte van
de buitengerechtelijke incassokosten bedragen dan:
Factuurbedrag (zonder rente) Maximale incassokosten in percentages
Over de eerste € 2500* 15%
Over de volgende € 2500 10%
Over de volgende € 5000 5%
Over de volgende € 190.000 1%
Over het meerdere 0,5%
* Er geldt een minimum van € 40. Dit betekent dat u voor rekeningen die lager zijn dan € 267 meer
dan 15% incassokosten betaalt.
D. Betaalde bedragen en voorschotten die JURISTU Incasso ten behoeve van de incasso werkzaamheden aan derden heeft voldaan.”

4.Eerste aanleg

4.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Juristu te veroordelen tot betaling van € 2.888,46, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 21 februari 2022 over € 2.377,67 en de kosten van de procedure.
4.2.
[geïntimeerde] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat Juristu onterecht € 925,- aan incassokosten en € 1.040,02 aan deurwaarderskosten, in totaal € 1.965,- en vermeerderd met 21% btw € 2.377,67, heeft ingehouden.
4.3.
Juristu heeft daartegen aangevoerd dat de door haar doorberekende kosten wel degelijk zijn overeengekomen, namelijk in artikel 29 onder B respectievelijk D van haar algemene voorwaarden.
4.4.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, kort gezegd omdat Juristu niet heeft voldaan aan haar precontractuele informatieverplichtingen van artikel 6:230m lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en 6:230v lid 7 BW. De kantonrechter heeft de gevorderde hoofdsom van € 2.377,65 met rente en kosten toegewezen en Juristu in de proceskosten veroordeeld.

5.Beoordeling

5.1.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Juristu in hoger beroep op. Met haar twee grieven bestrijdt Juristu het oordeel van de kantonrechter dat zij onvoldoende heeft toegelicht dat zij aan haar precontractuele informatieplichten heeft voldaan en de proceskostenveroordeling.
5.2.
Het hof is van oordeel dat de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] terecht heeft toegewezen en licht dit als volgt toe.
5.3.
Partijen hebben een consumentenovereenkomst met elkaar gesloten ( [geïntimeerde] is consument en Juristu is handelaar). Juristu verweert zich tegen de vordering van [geïntimeerde] tot nakoming (afdracht van het geïncasseerde bedrag) met een beroep op artikel 29 sub B en D van haar algemene voorwaarden. Over deze bedingen is niet afzonderlijk onderhandeld. Het hof dient daarom ambtshalve te toetsen of deze bedingen oneerlijk zijn in de zin van artikel 3 van Richtlijn 93/13/EEG (hierna: richtlijn oneerlijke bedingen), welke richtlijn is geïmplementeerd in artikel 6:231 e.v. BW.
5.4.
Op grond van artikel 6:233 onder a BW is een beding vernietigbaar wanneer het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij (de consument). Dit is het geval indien voldaan is aan artikel 3 lid 1 richtlijn oneerlijke bedingen, waarin is bepaald dat een beding als oneerlijk wordt beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Volgens artikel 4 lid 1 richtlijn oneerlijke bedingen moet de rechter bij de beoordeling van de (on)eerlijkheid van een beding toetsen naar het moment van sluiting van de overeenkomst en moet hij onder meer alle omstandigheden rond de sluiting ervan in aanmerking nemen.
5.5.
In het arrest van 12 januari 2023 (zaak C-395/21, ECLI:EU:C:2023:14) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) zich bij prejudiciële beslissing uitgelaten over de vraag of een beding in een tussen een advocaat en een consument gesloten overeenkomst voor het verrichten van juridische diensten waarin, samengevat, de kosten uitsluitend worden vastgelegd op basis van het gehanteerde uurtarief, zonder verdere precisering, voldoet aan het vereiste dat bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd in de zin van artikel 4 lid 2 van de richtlijn oneerlijke bedingen. Het HvJEU oordeelde dat het enkel noemen van het uurtarief door de advocaat de gemiddelde, normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument niet in staat stelt om alle financiële consequenties in te schatten die voor hem uit het beding voortvloeien, namelijk het totale bedrag dat hij voor de diensten zal moeten betalen. De advocaat dient aan de consument voordat de overeenkomst wordt gesloten informatie te verstrekken die de consument in staat stelt zijn beslissing met de nodige voorzichtigheid te nemen. Die informatie, die kan variëren naargelang het voorwerp en de aard van de juridische diensten, moet aanwijzingen bevatten die de consument in staat stellen de totale kosten bij benadering te ramen. Hierbij kan gedacht worden aan een raming van het minimaal aantal uren of een verbintenis om met redelijke tussenpozen tussentijdse facturen of verslagen te bezorgen waarin het reeds genoemde aantal gepresteerde werkuren wordt vermeld. Het HvJEU heeft verder overwogen dat het enkele feit dat het kostenbeding niet transparant is niet betekent dat het als oneerlijk moet worden beschouwd.
5.6.
Ook de kostenbedingen van Juristu, een juridische dienstverlener, dienen transparant te zijn geformuleerd. Het hof is van oordeel dat aan dit transparantievereiste niet is voldaan. Naast de inhoud van die bedingen zelf wegen daarbij ook de overige omstandigheden mee.
In dat verband is van belang dat Juristu [geïntimeerde] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst uitsluitend heeft bericht dat zij werkt op basis van ‘no cure, no pay’. Dat staat op de website en heeft Juristu vervolgens bevestigd in de e-mail van 23 juli 2020 (zie hiervoor onder 3.2). De verdere specificaties van deze afspraken staan in de algemene voorwaarden. Onder welke omstandigheden Juristu wel kosten kan inhouden op de eventuele opbrengst heeft Juristu niet (duidelijk) vermeld. Bovendien wekte Juristu, mede gelet op de mededeling op haar website
‘U betaalt nog steeds niets, de incassokosten moeten worden betaald door uw debiteur. Het is wettelijk bepaald dat de kosten bij het ingediende bedrag komen.’de indruk dat eventuele kosten volledig op de ex-echtgenoot van [geïntimeerde] zouden worden verhaald. Ook op een later moment is [geïntimeerde] niet over het inhouden van kosten door Juristu geïnformeerd. Juristu heeft in haar brief van 28 juli 2020 wel kosten van het voeren van een gerechtelijke procedure opgesomd, maar een gerechtelijke procedure was niet nodig omdat [geïntimeerde] al over een executoriale titel beschikte. Toen Juristu daar via de deurwaarder achter kwam, heeft zij het in verband met die (niet meer noodzakelijke) procedure gevraagde voorschot zonder verdere toelichting bij [geïntimeerde] in rekening gebracht op grond van verder onbenoemde en niet gespecificeerde deurwaarderskosten. [geïntimeerde] betaalde het voorschot maar ging er vanuit - zo blijkt uit haar e-mail van 28 juli 2020 (zie onder 3.7) - dat alle kosten voor rekening van haar ex-echtgenoot zouden komen.
5.7.
De bedingen zelf zijn evenmin transparant. Het incassokostenbeding van artikel 29 sub B van de algemene voorwaarden geeft wel handvatten voor het berekenen van de hoogte van de kosten, maar veronderstelt dat de kosten uitsluitend verschuldigd zijn wanneer deze niet door de debiteur betaald worden. In het onderhavige geval is gesteld noch gebleken dat deze kosten niet op de ex-echtgenoot van [geïntimeerde] verhaald konden worden. Het in artikel 29 sub D opgenomen ‘doorbetaalbeding’ geeft geen enkel inzicht in de kosten die onder het beding zouden kunnen vallen of in de hoogte daarvan. Uit geen van de door Juristu gezonden berichten heeft [geïntimeerde] überhaupt op kunnen maken dat er deurwaarderskosten gemaakt zouden worden, laat staan dat dit een substantieel bedrag (van meer dan € 1.000,-) zou zijn dat voor haar rekening zou kunnen komen. [geïntimeerde] verkeerde juist in de veronderstelling dat zij niets voor de diensten van Juristu diende te betalen omdat ofwel de vordering niet geïnd zou kunnen worden ofwel de kosten voor rekening van haar ex-echtgenoot zouden komen.
5.8.
Naar het oordeel van het hof is sprake van een dusdanig gebrek aan transparantie dat de kostenbedingen tevens oneerlijk zijn. De eisen van de goede trouw zijn geschonden; Juristu heeft [geïntimeerde] op het verkeerde been gezet door haar voorafgaand aan de overeenkomst slechts te laten weten dat zij handelt op basis van ‘no cure no pay’ en dat, als er al kosten zouden worden gemaakt, deze op haar ex-echtgenoot verhaald zouden worden. Juristu moest er redelijkerwijs vanuit gaan dat als zij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst op eerlijke en billijke wijze had onderhandeld over de kostenbedingen, [geïntimeerde] deze niet zou hebben aanvaard. [geïntimeerde] heeft in dit verband voldoende toegelicht dat zij de overeenkomst juist is aangegaan vanwege het feit dat zij daarvoor niet hoefde te betalen. Dat was in beginsel ook niet nodig. Zoals hiervoor overwogen beschikte [geïntimeerde] al over een executoriale titel, terwijl ook op grond van de wet in ieder geval buitengerechtelijke incassokosten in beginsel voor rekening van de wanbetaler komen. In zoverre betreft het incassokostenbeding dus een verslechtering van de juridische positie van [geïntimeerde] . Mede gelet op de kennisachterstand die [geïntimeerde] (als leek) heeft ten opzichte van Juristu (die van het incasseren van vorderingen haar bedrijf maakt) is sprake van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument.
5.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de kostenbedingen van artikel 28 sub B en D onredelijk bezwarend (oneerlijk) worden geacht en ex artikel 6:233 aanhef en sub a BW door het hof worden vernietigd. Dat betekent dat het verweer van Juristu dat de kosten wel zijn overeengekomen faalt. Aan grief 1 wordt bij deze stand van zaken niet toegekomen en grief 2 heeft geen succes.
5.10.
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en Juristu zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Juristu in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 343,- aan verschotten en € 858,- aan salaris en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. van de Poel, M.C. Bosch en M.M. Kruithof en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2025.