[bewindvoerder] heeft erop gewezen dat het vermogen goed is beheerd, onder andere doordat het leefgeld stapsgewijs is verlaagd ten opzichte van de situatie voordat [bewindvoerder] bewindvoerder was.
Hoewel de verlaging van het leefgeld heeft bijgedragen aan een vermindering van de uitgaven, kan niet slechts op basis hiervan worden geoordeeld dat [bewindvoerder] zijn taak wat betreft het beheer van het vermogen voldoende heeft uitgevoerd. Behalve het leefgeld vormt ook het salaris voor de mentor een aanzienlijke kostenpost. De kantonrechter heeft vóór de indiening van de rekening en verantwoording over 2020, 2021 en 2022 meermaals besproken dat de kosten voor de mentor voor een groot deel bestaan uit het verlenen van zorg en dat deze uit een persoonsgebonden budget zouden kunnen worden betaald. [bewindvoerder] heeft erkend dat dat waarschijnlijk tot een grote besparing zou kunnen leiden. Hij heeft zelf echter geen stappen ondernomen om het persoonsgebonden budget aan te vragen. Hij heeft slechts gemeld dat hij de rechthebbende heeft gevraagd wat zij ervan vond en haar heeft verteld dat zij zich tot haar huisarts zou moeten wenden, maar dat zij daartoe niet bereid was. Nog daargelaten dat een aanvraag om een persoonsgebonden budget niet bij de huisarts wordt gedaan, mag van een bewindvoerder worden verwacht dat deze zelf actie onderneemt om voorzieningen zoals een persoonsgebonden budget aan te vragen. Een bewind wordt immers ingesteld omdat een rechthebbende niet in staat is zijn of haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, zodat het ontbreken van bereidwilligheid bij de rechthebbende geen reden kan zijn voor het achterwege laten van belangrijke en noodzakelijke handelingen om het vermogen te beschermen. De kosten van de mentor hebben in drie jaar in totaal minimaal € 54.000,- bedragen. Als rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat de mentor in een woning van de rechthebbende woont zonder huur te betalen, terwijl, zoals [naam 1] ter zitting in eerste aanleg heeft meegedeeld, bij verhuur € 2.000,- per maand aan huur zou kunnen worden gevraagd, is de negatieve impact op het vermogen van rechthebbende nog groter. Door de opstelling van [bewindvoerder] is de situatie ongewijzigd gebleven en blijven de kosten voor de mentor erg hoog. Dat is uiteraard nadelig voor het vermogen van de rechthebbende. Het hof kan zich dan ook niet vinden in de opvatting van [bewindvoerder] dat sprake is van goed beheer.
Het voorgaande laat onverlet dat het hof zich bewust is van de belangrijke rol die de mentor in het leven van de rechthebbende speelt. De financiële consequenties van zijn inzet zullen echter zorgvuldig moeten worden beoordeeld.
Dat geldt ook voor het beleggingsbeleid. Namens [bewindvoerder] is ter zitting toegelicht dat hoofdsombewaking bij het vermogensbeheer het allerbelangrijkste is, mede gelet op het grote verschil tussen de inkomsten en uitgaven van rechthebbende. Hij heeft gewezen op de toename van de waarde van het onroerend goed en de vastgoed cv de afgelopen jaren, een rendement dat met cash vermogen niet kan worden gerealiseerd. Bij verkoop van het onroerend goed kunnen de benodigde liquiditeiten worden vrijgemaakt.
Wat daar ook van zij, van belang is dat de kantonrechter tijdig en adequaat toezicht had moeten kunnen houden op de gemaakte keuzes, waarbij de omvang van de liquiditeiten is gehalveerd en waarbij de kantonrechter de mogelijkheid had moeten worden geboden het arrangement met betrekking tot [adres] te beoordelen alsmede de gevolgen daarvan bij/voor verkoop te zijner tijd. Dat is niet gebeurd.