ECLI:NL:GHAMS:2025:1411

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
200.344.513/01 en 200.344.513/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bewindvoerder en benoeming van nieuwe bewindvoerder in hoger beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep tegen de ambtshalve ontslag van de bewindvoerder, [bewindvoerder], door de kantonrechter in Haarlem. De kantonrechter heeft op 17 juli 2024 [bewindvoerder] ontslagen en [X] B.V. benoemd tot nieuwe bewindvoerder. De rechthebbende en [bewindvoerder] zijn het niet eens met deze beslissing en stellen dat [bewindvoerder] het bewind goed uitvoerde. Ze vrezen dat een wisseling van bewindvoerder schadelijk is voor de psychische gezondheid van de rechthebbende. Het hof heeft de zaak behandeld en is tot de conclusie gekomen dat er gewichtige redenen zijn voor het ontslag van [bewindvoerder]. Het hof oordeelt dat de bewindvoerder niet voldoende heeft voldaan aan de eisen voor goed beheer en toezicht, en dat de kantonrechter niet in staat is gesteld om adequaat toezicht te houden. De rechthebbende en [bewindvoerder] hebben ook verzocht om schorsing van de werking van de bestreden beschikking, maar dit verzoek is afgewezen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de kantonrechter en wijst het verzoek tot schorsing af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.344.513/01 (hoofdzaak) en 200.344.513/02 (schorsingsverzoek)
zaaknummer rechtbank: 10760247 BZ VERZ 23-8468 JM
beschikking van de meervoudige kamer van 3 juni 2025 in de zaak van
[rechthebbende] ,
wonende te [plaats A] ,
hierna: de rechthebbende,
en
[bewindvoerder] ,
voormalig bewindvoerder,
gevestigd te [plaats B] ,
hierna: [bewindvoerder] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. I.P. van Rossen te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de huidige bewindvoerder [X] B.V. (hierna: [X] ).
Het hof heeft als informanten aangemerkt:
- [de mentor] (hierna: de mentor) en
- [naam 1] (hierna: [naam 1] ).

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het ontslag van de bewindvoerder.
1.2
De kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter) heeft in een beschikking van 17 juli 2024 (hierna: de bestreden beschikking) [bewindvoerder] ambtshalve ontslagen als bewindvoerder en [X] B.V. benoemd tot bewindvoerder.
[bewindvoerder] en de rechthebbende zijn het daarmee niet eens en willen dat [bewindvoerder] de bewindvoerder blijft. Volgens hen voerde [bewindvoerder] het bewind goed uit en is een wisseling van bewindvoerder niet goed voor de psychische gezondheid van de rechthebbende. Het hof is het eens met de bestreden beschikking en legt hierna uit waarom.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De rechthebbende en [bewindvoerder] zijn op 31 juli 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking (zaaknummer 200.344.513/01). Zij hebben daarnaast verzocht de werking van de bestreden beschikking te schorsen (zaaknummer 200.344.513/02).
2.2
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van mr. Van Rossen van 9 oktober 2024 met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 15 april 2024, en
- een e-mailbericht van mr. Van Rossen van 10 januari 2025 met bijlagen.
2.3
De zitting heeft op 15 januari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- [bewindvoerder] , bijgestaan door mr. Van Rossen,
- [X] , vertegenwoordigd door [naam 2] ,
- de mentor, en
- [naam 1] .
Mr. Van Rossen heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1974 te [plaats C] .
3.2
De rechthebbende stond tot 1 januari 2014 onder curatele. Bij beschikking van 19 december 2013 is de ondercuratelestelling van rechthebbende met ingang van 1 januari 2014 opgeheven en is een bewind ingesteld over haar goederen wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand.
3.3
Bij beschikking van 12 november 2018 is de voormalige bewindvoerder ontslagen en is [bewindvoerder] benoemd tot opvolgend bewindvoerder.
3.4
Bij beschikking van 16 november 2020 is het bewind gewijzigd in die zin dat een bedrag van € 1.100.000,- welk bedrag zal worden ondergebracht in een afgescheiden entiteit en daarin zal worden belegd, wordt uitgesloten van het bewind.
3.5
Op 15 april 2021 zijn [bewindvoerder] en [naam 1] in verband met de rekening en verantwoording
over de periode 12 november 2018 tot en met 31 december 2019 door de kantonrechter
gehoord. De kantonrechter heeft tijdens deze mondelinge behandeling in het kader van het
toezicht op het beschermingsbewind bepaald dat, gelet op de wispelturigheid van rechthebbende, [bewindvoerder] vooraf machtiging dient te vragen voor incidentele uitgaven die boven de € 1.500,- uitkomen. Deze afspraak is bij brief van 2 juli 2021 aan [bewindvoerder] bevestigd.
3.6
Bij beschikking van 29 april 2021 is het bewind gewijzigd in die zin dat ook het bedrag van € 1.100.000,00 onder bewind wordt gesteld, waarmee het bewind alle goederen omvat die aan rechthebbende (zullen) toekomen.
3.7
Bij beschikking van 24 juni 2022 is het bewind wederom gewijzigd in die zin dat een bedrag van € 1.100.000,00 welk bedrag zal worden ondergebracht in een afgescheiden entiteit en daarin zal worden belegd, wordt uitgesloten van het bewind.
3.8
Bij brief van 3 maart 2022 heeft de kantonrechter [bewindvoerder] verzocht om voor 1 augustus 2023 rekening en verantwoording over de jaren 2020 en 2021 in te dienen. [bewindvoerder] heeft verzocht om uitstel voor het indienen van voornoemde rekening en verantwoording. Op 20 oktober 2023 heeft [bewindvoerder] de rekening en verantwoording over de jaren 2020, 2021 en 2022 ingediend.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking [bewindvoerder] ambtshalve ontslagen als bewindvoerder met ingang van twee weken na 17 juli 2024 en [X] met ingang van diezelfde dag ambtshalve benoemd tot bewindvoerder, en de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De rechthebbende en [bewindvoerder] verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen. Subsidiair verzoeken zij een bewindvoerder te benoemen die de voorkeur is van de rechthebbende, onder het treffen van zodanige voorzieningen als het hof juist acht. De rechthebbende en [bewindvoerder] hebben daarnaast verzocht de werking van de bestreden beschikking te schorsen voor de duur van de procedure in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:448, eerste lid aanhef en sub e en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt dat de bewindvoerder door de rechter ontslag kan worden verleend met ingang van een door deze te bepalen dag, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van de medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid, BW, dan wel ambtshalve.
5.2
Op grond van artikel 1:435, derde lid, BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
De standpunten
5.3
[bewindvoerder] en de rechthebbende hebben naar voren gebracht dat de psychische gezondheid van de rechthebbende kwetsbaar is. Continuïteit in de bewindvoering is cruciaal om destabilisatie te voorkomen. [bewindvoerder] heeft het vermogen van de rechthebbende goed beheerd. Er zijn weliswaar hoge kosten gemaakt voor de rechthebbende, maar die kosten waren niet vermijdbaar. Omdat [bewindvoerder] en de rechthebbende het eens waren over de kosten, was toestemming van de kantonrechter niet nodig. In de toekomst zal [bewindvoerder] echter voor alle hoge uitgaven toestemming vragen. De rekening en verantwoording is weliswaar niet jaarlijks afgelegd, maar er is steeds uitstel verzocht en verkregen voor de indiening. Ten slotte wijzen [bewindvoerder] en de rechthebbende erop dat de kantonrechter bij de benoeming van [X] de rechthebbende niet naar haar voorkeur heeft gevraagd.
5.4
[X] heeft geen standpunt ingenomen over het ontslag van [bewindvoerder] . Wel heeft [X] gemeld dat zij graag de bewindvoerder van de rechthebbende blijft.
De beoordeling door het hof
5.5
Het hof stelt voorop dat van een bewindvoerder, en zeker van een professioneel bewindvoerder, niet alleen wordt verwacht dat hij de financiën van een rechthebbende goed beheert, maar ook dat hij de kantonrechter in staat stelt voldoende en effectief toezicht te houden op dat beheer.
5.6
De kantonrechter heeft [bewindvoerder] in 2021 opdracht gegeven voor uitgaven boven de € 1.500,- een machtiging te vragen aan de kantonrechter, vanwege de wispelturigheid van de rechthebbende. Desondanks zijn veelvuldig uitgaven gedaan hoger dan € 1.500,- (en hoger dan € 2.000,-, het grensbedrag in de meest recente aanbevelingen meerderjarigenbewind), zonder dat daarvoor machtiging van de kantonrechter was gevraagd. De stelling van [bewindvoerder] en de rechthebbende dat die machtiging niet nodig was als zij het eens waren over een uitgave, is onjuist. Uit artikel 3:441 BW en de aanbevelingen meerderjarigenbewind kan weliswaar worden afgeleid dat de machtiging niet nodig is als de rechthebbende toestemming geeft, maar de rechthebbende moet dan wel in staat zijn om toestemming te geven. Uit de aanwijzing die de kantonrechter in 2021 heeft gegeven, blijkt dat de kantonrechter heeft geoordeeld dat de rechthebbende daartoe niet in staat is. Indien de uitgaven zo spoedeisend waren dat [bewindvoerder] meende dat machtiging van de kantonrechter niet kon worden afgewacht, had [bewindvoerder] direct na de uitgave alsnog machtiging kunnen vragen. [bewindvoerder] heeft echter op geen enkel moment machtiging gevraagd, zodat de kantonrechter pas bij het ontvangen van de rekening en verantwoording met de uitgaven bekend werd.
5.7
De rekening en verantwoording voor de jaren 2020, 2021 en 2022 is ingediend op 20 oktober 2023, na de oorspronkelijke deadline. Een medewerker van [bewindvoerder] , [naam 1] , heeft op de zitting toegelicht dat steeds vóór een deadline om uitstel is verzocht en dat dat steeds is toegewezen. Ook als dit juist is (uit de overgelegde stukken kan dit niet worden afgeleid), doet dit niet af aan de verplichting van [bewindvoerder] de kantonrechter in staat te stellen toezicht uit te oefenen. Doordat meermaals grote uitgaven werden gedaan zonder daarvoor machtiging te vragen, was het moment van indiening van de rekening en verantwoording echter de eerste mogelijkheid voor de kantonrechter om bekend te worden met die uitgaven. Door steeds om uitstel te vragen, bleef de kantonrechter onwetend van die uitgaven en heeft de kantonrechter zijn toezichthoudende taak onvoldoende kunnen uitvoeren.
5.8
[bewindvoerder] heeft erop gewezen dat het vermogen goed is beheerd, onder andere doordat het leefgeld stapsgewijs is verlaagd ten opzichte van de situatie voordat [bewindvoerder] bewindvoerder was.
Hoewel de verlaging van het leefgeld heeft bijgedragen aan een vermindering van de uitgaven, kan niet slechts op basis hiervan worden geoordeeld dat [bewindvoerder] zijn taak wat betreft het beheer van het vermogen voldoende heeft uitgevoerd. Behalve het leefgeld vormt ook het salaris voor de mentor een aanzienlijke kostenpost. De kantonrechter heeft vóór de indiening van de rekening en verantwoording over 2020, 2021 en 2022 meermaals besproken dat de kosten voor de mentor voor een groot deel bestaan uit het verlenen van zorg en dat deze uit een persoonsgebonden budget zouden kunnen worden betaald. [bewindvoerder] heeft erkend dat dat waarschijnlijk tot een grote besparing zou kunnen leiden. Hij heeft zelf echter geen stappen ondernomen om het persoonsgebonden budget aan te vragen. Hij heeft slechts gemeld dat hij de rechthebbende heeft gevraagd wat zij ervan vond en haar heeft verteld dat zij zich tot haar huisarts zou moeten wenden, maar dat zij daartoe niet bereid was. Nog daargelaten dat een aanvraag om een persoonsgebonden budget niet bij de huisarts wordt gedaan, mag van een bewindvoerder worden verwacht dat deze zelf actie onderneemt om voorzieningen zoals een persoonsgebonden budget aan te vragen. Een bewind wordt immers ingesteld omdat een rechthebbende niet in staat is zijn of haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, zodat het ontbreken van bereidwilligheid bij de rechthebbende geen reden kan zijn voor het achterwege laten van belangrijke en noodzakelijke handelingen om het vermogen te beschermen. De kosten van de mentor hebben in drie jaar in totaal minimaal € 54.000,- bedragen. Als rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat de mentor in een woning van de rechthebbende woont zonder huur te betalen, terwijl, zoals [naam 1] ter zitting in eerste aanleg heeft meegedeeld, bij verhuur € 2.000,- per maand aan huur zou kunnen worden gevraagd, is de negatieve impact op het vermogen van rechthebbende nog groter. Door de opstelling van [bewindvoerder] is de situatie ongewijzigd gebleven en blijven de kosten voor de mentor erg hoog. Dat is uiteraard nadelig voor het vermogen van de rechthebbende. Het hof kan zich dan ook niet vinden in de opvatting van [bewindvoerder] dat sprake is van goed beheer.
Het voorgaande laat onverlet dat het hof zich bewust is van de belangrijke rol die de mentor in het leven van de rechthebbende speelt. De financiële consequenties van zijn inzet zullen echter zorgvuldig moeten worden beoordeeld.
Dat geldt ook voor het beleggingsbeleid. Namens [bewindvoerder] is ter zitting toegelicht dat hoofdsombewaking bij het vermogensbeheer het allerbelangrijkste is, mede gelet op het grote verschil tussen de inkomsten en uitgaven van rechthebbende. Hij heeft gewezen op de toename van de waarde van het onroerend goed en de vastgoed cv de afgelopen jaren, een rendement dat met cash vermogen niet kan worden gerealiseerd. Bij verkoop van het onroerend goed kunnen de benodigde liquiditeiten worden vrijgemaakt.
Wat daar ook van zij, van belang is dat de kantonrechter tijdig en adequaat toezicht had moeten kunnen houden op de gemaakte keuzes, waarbij de omvang van de liquiditeiten is gehalveerd en waarbij de kantonrechter de mogelijkheid had moeten worden geboden het arrangement met betrekking tot [adres] te beoordelen alsmede de gevolgen daarvan bij/voor verkoop te zijner tijd. Dat is niet gebeurd.
5.9
[bewindvoerder] heeft daarnaast aangevoerd dat het ontslag niet gerechtvaardigd was, omdat de kantonrechter op het moment van ontslag al een halfjaar bekend was met de rekening en verantwoording. Het hof overweegt als volgt. De rekening en verantwoording is op 20 oktober 2023 ingediend. Het betreft een rekening en verantwoording over drie jaren en over een aanzienlijk vermogen. Na beoordeling daarvan heeft de kantonrechter een mondelinge behandeling gepland, die in april 2024 heeft plaatsgevonden. De bestreden beschikking is op 17 juli 2024 gegeven. Ook op dat moment, na weging van alle beschikbare informatie, en nadat alle belanghebbenden en informanten op een zitting waren gehoord kon de kantonrechter nog oordelen dat er gewichtige redenen waren voor ontslag.
5.1
[bewindvoerder] heeft terecht erop gewezen dat uit de bestreden beschikking niet blijkt dat de kantonrechter zich heeft vergewist van de voorkeur van de rechthebbende. Dit is in hoger beroep echter hersteld. De advocaat heeft namens de rechthebbende verklaard dat het haar voorkeur is dat [bewindvoerder] de bewindvoerder blijft. Zij zou geen andere bewindvoerder weten. Die voorkeur weegt weliswaar zwaar, maar voor het hof wegen de gebreken in de bewindvoering en de transparantie daarvan zwaarder. Het vermogen van de rechthebbende daalt gestaag vanwege het grote verschil tussen haar uitgaven en inkomsten, met name haar liquide middelen, terwijl de kantonrechter onvoldoende in staat is gesteld om toezicht te houden op het bewind.
[bewindvoerder] en de rechthebbende hebben erop gewezen dat het nadelig is voor de gezondheid van de rechthebbende als zij een andere bewindvoerder krijgt. Volgens de mentor is de gezondheid van de rechthebbende verslechterd nadat zij bericht had ontvangen over het ontslag van [bewindvoerder] en de benoeming van een nieuwe bewindvoerder. Er was sprake van psychotische ontregeling. Dat deze problemen zijn veroorzaakt door de wijziging van bewindvoerder is echter niet komen vast te staan. De rechthebbende heeft in de voorgaande jaren, waarin [bewindvoerder] de bewindvoerder was, ook periodes van ernstige ontregeling gekend, terwijl de mentor ter zitting heeft verteld dat het ook voor het ontslag van [bewindvoerder] al minder goed ging met de rechthebbende. Inmiddels heeft de rechthebbende ruim een halfjaar [X] als bewindvoerder en het contact tussen [X] en de rechthebbende lijkt goed te verlopen.
5.11
Alles afwegende oordeelt het hof, net als de kantonrechter, dat er gewichtige redenen zijn voor het ontslag van [bewindvoerder] als bewindvoerder.
Schorsingsverzoek
5.12
De rechthebbende en [bewindvoerder] hebben in het incident gevraagd om schorsing van de werking van de bestreden beschikking. Omdat het hof met deze beslissing uitspraak in de hoofdzaak doet, hebben de rechthebbende en [bewindvoerder] geen belang meer bij een afzonderlijke beoordeling van hun schorsingsverzoek. Het hof zal dit verzoek daarom afwijzen.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.344.513/01
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte;
in de zaak met zaaknummer 200.344.513/02
wijst af het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. A.N. van de Beek en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 3 juni 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.